ECLI:NL:RBROT:2021:6606
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Teruggave van inbeslaggenomen auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, een kredietgever, had een financial leaseovereenkomst gesloten met de verdachte, die als kredietnemer fungeerde, en de leverancier van de auto. De klaagster stelde dat zij de juridische eigenaar van de auto was en dat deze aan haar moest worden teruggegeven, nadat er beslag was gelegd op de auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte, die verdacht werd van witwassen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster de betaling van een aanzienlijk bedrag aan de leverancier had gedaan en dat de overeenkomst tussen de klaagster, de verdachte en de leverancier duidelijk aangaf dat de klaagster de juridische eigenaar was van de auto. Het openbaar ministerie had zich verzet tegen de teruggave, maar de rechtbank oordeelde dat het betoog van het openbaar ministerie niet voldoende onderbouwd was en dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang was dat zich verzet tegen de teruggave van de auto aan de klaagster.
De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan de klaagster. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie en de klaagster binnen veertien dagen cassatie instellen.