ECLI:NL:RBROT:2021:6606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
83/293035-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van inbeslaggenomen auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, een kredietgever, had een financial leaseovereenkomst gesloten met de verdachte, die als kredietnemer fungeerde, en de leverancier van de auto. De klaagster stelde dat zij de juridische eigenaar van de auto was en dat deze aan haar moest worden teruggegeven, nadat er beslag was gelegd op de auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte, die verdacht werd van witwassen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster de betaling van een aanzienlijk bedrag aan de leverancier had gedaan en dat de overeenkomst tussen de klaagster, de verdachte en de leverancier duidelijk aangaf dat de klaagster de juridische eigenaar was van de auto. Het openbaar ministerie had zich verzet tegen de teruggave, maar de rechtbank oordeelde dat het betoog van het openbaar ministerie niet voldoende onderbouwd was en dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang was dat zich verzet tegen de teruggave van de auto aan de klaagster.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan de klaagster. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie en de klaagster binnen veertien dagen cassatie instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 83/293035-20
Raadkamernummer: 21/930
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het klaagschrift van:
[naam klaagster], klaagster,gevestigd te [vestigingsplaats klaagster],
gemachtigde mr. P. Zeeman, kantoorhoudende te Harderwijk.

Procedure

Op 14 april 2021 is op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 18 juni 2021 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt, namens de klaagster de heren [naam 1] en
[naam 2] en de gemachtigde zijn gehoord. De belanghebbende [naam 3] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet veerschenen.

Feiten

Op 18 november 2020 is te Dordrecht onder een ander dan de klaagster, te weten [naam 3] (hierna: [naam 3]), beslag gelegd op een personenauto van het merk Landrover Range Rover Evoque met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto). Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv in het kader van de strafzaak tegen [naam 3]. Hij wordt verdacht van witwassen.

Standpunt klaagster

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de auto aan de klaagster van de auto. Daartoe
is – kort gezegd – aangevoerd dat zij op grond van de op 16 januari 2020 gesloten financial leaseovereenkomst tussen de klaagster als kredietgever, [naam 3] als kredietnemer en de leverancier van de auto [naam bedrijf], juridisch eigenaar van de auto is geworden en dus rechthebbende is.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op grond van de goederenrechtelijke bepalingen van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek [naam 3] redelijkerwijs als rechthebbende van de auto moet worden aangemerkt en dat de overeenkomst van 16 januari 2020 dat niet anders maakt.

Beoordeling klacht

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Zodra het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp geldt de hoofdregel dat het voorwerp moet worden teruggegeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen, tenzij een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Bij de beantwoording van de vraag of een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, mag de rechter civielrechtelijke aspecten betrekken, maar van hem wordt niet verlangd dat hij treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties.
Vaststaat dat tussen de klaagster als kredietgever, [naam 3] als kredietnemer en [naam bedrijf] als leverancier op 16 januari 2020 een financial leaseovereenkomst is gesloten waarin onder meer is opgenomen dat de klaagster de juridische eigenaar is van de auto, dat deze eigendom overgaat op [naam 3] als hij aan al zijn 60 maandelijkse betalingsverplichtingen van in totaal € 36.158,- heeft voldaan en dat de klaagster € 30.000,- van de aankoopsom (van € 36.000,-) aan de leverancier betaalt. Ook staat vast dat de klaagster op 17 januari 2020 aan die verplichting heeft voldaan en dat de [naam 3] tot op de dag van vandaag nog ruim € 34.000,- aan de klaagster verschuldigd is. Verder heeft de officier van justitie op zitting aangegeven dat niet wordt getwijfeld aan de integriteit van de klaagster en dat zij geen verdachte is in het strafrechtelijk onderzoek tegen [naam 3].
Bij deze stand van zaken is het de rechtbank niet duidelijk geworden dat en waarom [naam 3], zoals uitgebreid betoogd door het openbaar ministerie, als rechthebbende van de auto moet worden aangemerkt. Het betoog komt erop neer dat de hiervoor genoemde overeenkomt, die onbetwist door de klaagster als gebruikelijk in de praktijk is aangeduid, geen rechtsgeldige grondslag heeft. Daargelaten dat de onderhavige procedure vanwege het summiere karakter niet de aangewezen plek is om een dergelijk, hoofdzakelijk, civielrechtelijk betoog te voeren, dat op de houdbaarheid van dit betoog overigens het nodige is af te dingen en dat het zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet begrijpelijk is hoe een eventuele verbeurdverklaring van de auto in de strafzaak tegen [naam 3] zich verhoudt tot de € 30.000,- die de klaagster aan de leverancier van de auto heeft betaald, is de vraag die voorligt of de klaagster redelijkerwijze als rechthebbende is aan te merken. Alleen al gelet op de hiervoor weergegeven vaststaande feiten moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Het is dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de auto door de later inhoudelijk oordelend strafrechter verbeurd verklaard zal worden. Dit betekent dat geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave. Het klaagschrift is dus gegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag gegrond;
- gelast de teruggave aan de klaagster van de auto van het merk Landrover Range Rover Evoque met kenteken [kentekennummer].
Deze beschikking is gegeven door mr. V.F. Milders, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening
daarvan en de klaagster binnen veertien dagen na betekening daarvan cassatie instellen.