ECLI:NL:RBROT:2021:67

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3042
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van gebruiksvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete opgelegd van € 2.250,- omdat zij in strijd met het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel Emblem Flo een spuitdop uit de DRD-klasse 50% had gebruikt, terwijl een spuitdop uit de DRD-klasse 90% vereist was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om de boete op te leggen, maar matigde de hoogte van de boete met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was om voor een tweede feit een boete op te leggen, omdat uit de regelgeving bleek dat met een dop uit de 50%-klasse onder bepaalde omstandigheden een DRT-klasse van 75% kon worden behaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en herroept het primaire besluit voor de hoogte van de boete voor feit 1, waarbij het boetebedrag werd vastgesteld op € 2.025,-. Tevens werd het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.250,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 15 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 11 juni 2018 hebben toezichthouders [naam toezichthouder 1] en [naam toezichthouder 2] van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat zij zich op 28 mei 2018 bevonden op de Zeedijk te Marrum. Vanaf die plaats zagen de toezichthouders een tractor met een getrokken veldspuit langzaam over een perceel (kadastraal bekend als [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3]) rijden in de perceelstrook in de eerste veertien meter vanaf de insteek van een oppervlaktewater. Toezichthouder [naam toezichthouder 1] zag dat er nevel vanuit de aan de veldspuit bevestigde spuitdoppen over een gewas werd bespoten. Beide toezichthouders zagen dat er tijdens de bespuiting geen drift ontstond. De toezichthouders zijn naar het perceel gegaan. Toezichthouder [naam toezichthouder 1] vroeg aan [naam] met welke spuitdoppen hij aan het spuiten was. [naam] liet een van de spuitdoppen zien. Toezichthouder [naam toezichthouder 1] zag dat het een spuitdop was van het merk en type Teejet XRC 110-05. Desgevraagd antwoorde [naam] dat hij het perceel met uien met de middelen Basagran (6034 N) en Emblem Flo (14726 N) aan het spuiten was. Beide toezichthouders lazen in het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel Emblem Flo onder toepassingsvoorwaarden dat er in de perceelstroken die grenzen aan oppervlaktewater in de eerste veertien meter vanaf de insteek gebruik moet worden gemaakt van minimaal 90% drift reducerende doppen. Beide toezichthouders hebben na raadpleging van “Lijst met indeling van spuitdoppen in Driftreducerende Dop-klassen (DRD-klassen)” gezien dat de door eiseres gebruikte spuitdop Teejet XCR 110-05 een spuitdop is in de DRD-klasse van 50%. De toezichthouders hebben vastgesteld dat in strijd werd gehandeld met het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel Emblem Flo.
1.1.
Toezichthouder [naam toezichthouder 1] heeft [naam] van de bevindingen op de hoogte gesteld en hem medegedeeld dat daarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Nadat toezichthouder [naam toezichthouder 1] aan [naam] heeft gezegd dat hij niet tot antwoorden verplicht was, heeft [naam] de volgende verklaring afgelegd:
“Verleden jaar heb ik deze dop nooit gebruikt. Ik dacht dat deze dop ook volstond. Langzamer kan ik niet rijden, met minder druk doet de spuit niets meer. Ik spuit met 1 bar. De doppen houden op bij minder druk.”
2. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.250,- voor de volgende beboetbare feiten:
1) Er werd een gewasbeschermingsmiddel, zijnde Emblem Flo (14726 N), verkeerd gebruikt. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Voor deze overtreding bedraagt de boete € 2.250,-.
2) Bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht wordt geen techniek gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75% ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 80, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 3.78a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze overtreding bedraagt de boete € 500,-. Dit bedrag is niet apart opgelegd, vanwege de samenhang tussen de feiten.
2.1.
Verweerder heeft het boetebedrag voor het eerste beboetbare feit met 50% verhoogd omdat eiseres eerder op 13 november 2015 is beboet voor een soortgelijke overtreding en er nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Daarnaast geven de mate van verwijt en ernst van de overtreding aanleiding tot verhoging van de boete.
2.2.
Verweerder heeft bij de vaststelling van de hoogte van de boete er rekening mee gehouden dat beide beboetbare feiten een dusdanige samenhang vertonen dat voor deze overtredingen tezamen slechts eenmaal een boetebedrag is vastgesteld. Dat is het boetebedrag dat hoort bij het eerste beboetbare feit.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Over het eerste feit heeft eiseres aangevoerd dat geen sprake is van overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij weliswaar geen spuitdop heeft gebruikt die gekwalificeerd is als een 90% drift reducerende spuitdop, maar zij heeft wel de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken toegepast. Door afstemming van de spuitdop en spuittechniek stelt eiseres een drift reducerende techniek van tenminste 90% te hebben gebruikt. Bovendien was er geen drift. Hiermee is volgens eiseres het gewenste doel van de regelgeving bereikt. Nu geen sprake is van een overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 heeft verweerder ten onrechte een boete opgelegd, aldus eiseres.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Niet in geschil is dat eiseres het betreffende perceel heeft bespoten met onder meer het middel Emblem Flo (14726 N). Om in het water levende organismen te beschermen is toepassing van dit middel volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift uitsluitend toegestaan wanneer in de perceelstroken die grenzen aan oppervlaktewater in de eerste veertien meter vanaf de insteek gebruik wordt gemaakt van minimaal 90% drift reducerende spuitdoppen. Eiseres heeft voor de bespuiting van het betreffende perceel geen gebruik gemaakt van dit type spuitdoppen. Dit is niet door eiseres betwist. Dit betekent dat eiseres niet heeft voldaan aan het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel Emblem Flo (14726 N). Daarmee heeft eiseres artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 overtreden en was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.3.
De stelling van eiseres dat zij door afstemming van spuitdop (een dop met een grove drup) en spuittechniek (een lagere dosering en een lagere druk) een techniek heeft gebruikt die drift voor ten minste 90% reduceert en zij daarmee hetzelfde doel heeft bereikt als door de regelgeving wordt beoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Beboetbaar is immers het niet gebruiken van minimaal 90% drift reducerende spuitdoppen. De vraag of er al dan niet drift is veroorzaakt is voor het vaststellen van deze overtreding niet relevant. Het wettelijk gebruiksvoorschrift is een controlevoorschrift waar de gebruiker van het gewasbeschermingsmiddel zich aan dient te houden. Bij gebruik van een andere spuitdop is het niet mogelijk te controleren of een driftreductie van minimaal 90% wordt bereikt. Dan zou er immers gedurende de gehele spuittijd een toezichthouder aanwezig moeten zijn die onderzoekt en controleert of er met het gebruik van die andere dop daadwerkelijk een driftreductie van minimaal 90% wordt behaald. De bedoeling van het voorschrift is juist die (onmogelijke) controle te vermijden.
4. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen (feit 2) dat zij tevens artikel 80, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft overtreden, omdat zij geen spuitdop uit de DRD-klasse 75% heeft gebruikt. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte ervan uit is gegaan dat een driftreductie van ten minste 75% alleen bereikt kan worden met een driftreducerende dop uit de 75% klasse. Uit de Lijst met indeling van spuittechnieken in Drift Reducerende Techniek-klassen, versie
15 december 2017, blijkt volgens verweerder dat ook met een dop uit de 50% klasse onder specifieke omstandigheden een drift reducerende techniek-klasse van 75% kan worden behaald. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het beroep met betrekking tot het tweede feit gegrond te verklaren. Het beroep is reeds daarom gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre wordt vernietigd en het primaire besluit herroepen. Er is geen tweede overtreding gepleegd en verweerder was dus niet bevoegd voor het tweede feit een boete op te leggen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat een matiging van de boete op zijn plaats is. Er is volgens eiseres geen sprake van recidive. Eiseres is weliswaar eerder beboet, maar vanwege de geringe boete heeft zij daartegen geen bezwaar gemaakt. Eiseres heeft gesteld dat zij hierdoor nadelig wordt geraakt en dat het te lang geleden is om van een herhaling te spreken. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de uitspraak waar verweerder naar heeft verwezen (ECLI:NL:RBROT:2009:BK9298) niet vergelijkbaar is. Weliswaar heeft eiseres niet de juiste spuitdop gebruikt, maar door de gebruikte techniek is er geen drift ontstaan en is er geen materiële wederrechtelijkheid, aldus eiseres.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat hoogte van de bestuurlijke boete die mag worden opgelegd wegens het eerste feit op grond van artikel 97 van de Wgb wettelijk is vastgelegd in Bijlage XIII, deel B, rij 5 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb).
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder met betrekking tot de in geding zijnde boete een onjuiste toepassing heeft gegeven aan hetgeen in de Rgb is bepaald over de hoogte van de boete. Overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 leidt tot een boete van
€ 1.500,- voor een professionele gebruiker. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk.
5.3.
Op grond van artikel 9.7 van de Rgb kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5 wanneer binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd wederom een soortgelijke overtreding wordt begaan. Uit het boetebesluit van 13 november 2015, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat aan eiseres een boete van € 1.500,- is opgelegd wegens overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in verbinding met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Gelet hierop heeft verweerder de boete met toepassing van artikel 9.7 van de Rgb in redelijkheid verhoogd tot een bedrag van € 2.250,-.
5.4.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres daarin niet is geslaagd. Eiseres heeft niet aangetoond dat materiële wederrechtelijkheid ontbreekt. Evenmin heeft eiseres aangetoond milieuschade ontbreekt. Dat eiseres met haar handelwijze (lage dosering, verlaagde spuitdruk, grove drup) gewas en milieu heeft willen sparen, doet er niet aan af dat zij een dop heeft gebruikt uit de 50% klasse terwijl een dop uit de 90% is voorgeschreven.
6. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
6.1.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) overweegt de rechtbank dat eiseres haar beroep op overschrijding van de redelijke termijn tijdig, namelijk vóór de sluiting van het onderzoek door de rechtbank, heeft ingediend, zodat de rechtbank daarover een oordeel zal geven.
6.2.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen
€ 2.500,-.
6.3.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 13 september 2018, de datum waarop verweerder het voornemen tot boeteoplegging heeft uitgebracht. Verweerder heeft op 15 mei 2019, binnen een jaar na aanvang van de redelijke termijn op het bezwaar van eiser beslist. De rechtbank had uiterlijk op 18 juni 2020 (een jaar na het instellen van het beroep) uitspraak moeten doen. Dit betekent dat de rechterlijke fase in eerste aanleg ongeveer zeven maanden te lang heeft geduurd. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de boete voor het eerste feit te matigen met 10% tot een bedrag van € 2.025,-.
7. Omdat het boetebedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verlaagd, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit herroepen. Het beroep is ook om deze reden gegrond. De rechtbank stelt vervolgens zelf het boetebedrag vast op € 2.025,-.
8. Nu het beroep gelet op de rechtsoverwegingen 4. en 7. gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en haar proceskosten worden vergoed.
8.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen uitsluitend de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking. Voor het instellen van beroep heeft eiseres zich laten bijstaan door een professionele externe rechtsbijstandverlener. Ter zitting heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] die geen professionele externe rechtsbijstandverlener is. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
8.2.
Eiseres heeft op het formulier proceskosten verzocht om vergoeding van de reiskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor de reiskosten een bedrag toegekend dat gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 64,44 voor een retour Marrum-Rotterdam per openbaar vervoer tweede klasse.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete voor feit 1;
  • vernietigt het gestreden besluit voorzover daarbij de overtreding van beboetbaar feit 2 is gehandhaafd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor de hoogte van de boete voor feit 1;
  • herroept het primaire besluit voorzover daarbij is beslist dat beboetbaar feit 2 is begaan;
  • stelt het boetebedrag voor het eerste feit vast op € 2.025,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres € 345,- aan griffierecht vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 589,44.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 januari 2021.
De griffier is buiten staat. De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Artikel 20, eerste lid, Wgb: Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 28, eerste lid, 52, eerste en vijfde lid, 55, 56, eerste lid, 58, eerste lid, en 64, van verordening (EG) 1107/2009 of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen.
Artikel 80, eerste lid, Wgb: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de productie, het op de markt brengen of het gebruik van voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen of andere methoden, technieken en materialen, zowel in de open lucht als in besloten ruimten. Deze regels kunnen een verbod of beperking van het gebruik inhouden.
Artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009: Gewasbeschermingsmiddelen moeten op juiste wijze worden gebruikt. Een juist gebruik houdt in dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast, en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. Het voldoet ook aan de bepalingen van Richtlijn 2009/128/EG en met name aan de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van en in bijlage III bij voornoemde richtlijn, die uiterlijk met ingang van 1 januari 2014 wordt toegepast.
Artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer:
1. Bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht wordt een techniek gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek.
2. De driftreductie van de techniek, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond volgens een bij ministeriële regeling aangewezen testmethode.
Artikel 3.82 van de Activiteitenregeling milieubeheer: Als referentietechnieken als bedoeld in artikel 3.78a, eerste lid, onderdeel a, en artikel 3.80, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, onder 1°, van het besluit worden aangewezen:
a. voor bespuiting van veldgewassen: een traditionele veldspuit voorzien van neerwaarts spuitende doppen overeenkomstig de BCPC-klassegrens fijn/midden of gelijkwaardige doppen binnen hetzelfde druppelgroottespectrum, waarbij de spuitdoppen zich ten hoogste 50 centimeter boven het te bespuiten oppervlak bevinden, met een afstand tussen de spuitdoppen op de spuitboom van 50 centimeter, met een spuitdruk van 3 bar, bij een rijsnelheid van 6,5 kilometer per uur en met een spuitvolume van 300 liter per hectare;
b. voor bespuiting van fruitteeltgewassen: een Munckhof dwarsstroomspuit voorzien van zijwaarts spuitende Albuz ATR lila spuitdoppen, met een spuitdruk van 7 bar, met luchtondersteuning in lage stand in de kale boom situatie (c.q. bij meting tot 1 mei) en vollucht luchtondersteuning in de volblad situatie (c.q. bij meting vanaf 1 mei), bij een rijsnelheid van 6,7 kilometer per uur en met een spuitvolume van 200 liter per hectare;
c. voor bespuiting van hoge laanbomen: een axiaalspuit voorzien van zij- en opwaarts spuitende TeeJet TXB8003 werveldoppen, met een spuitdruk van 8 bar, met vollucht luchtondersteuning en met een spuitvolume tussen 400 en 450 liter per hectare;
d. voor neerwaartse onkruidbestrijding in de boomteelt en fruitteelt: een onkruidspuit met een spuitboom voorzien van neerwaarts spuitende TeeJet XR11004 spuitdoppen waarbij de spuitdoppen zich ten hoogste 30 centimeter boven de grond bevinden, met een spuitdruk van 2 bar, met een afstand tussen de spuitdoppen op de spuitboom van 30 centimeter, bij een rijsnelheid van 5 kilometer per uur en met een spuitvolume van 450 liter per hectare.
Artikel 90 van de Wgb: Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2a, […] 20, […].
Artikel 97, eerste lid, van de Wgb: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 9.6 van de Rgb: De hoogte van de bestuurlijke boete, die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 90 van de wet kan opleggen bij een overtreding, is gelijk aan het geldbedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage XIII, deel B, rij 5 bij de Rgb: voor een professionele gebruiker, wordt overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb en artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 beboet met een bedrag van € 1.500,-.
Bijlage XIII, deel B, rij 41 bij de Rgb: voor een professionele gebruiker, wordt overtreding van artikel 80, eerste lid, van de Wgb beboet met een bedrag van € 500,-.
Artikel 9.7 van de Rgb: De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd een soortgelijke overtreding begaat, wordt bestraft met een bestuurlijke boete die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5.