ECLI:NL:RBROT:2021:7007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8860885 \ CV EXPL 20-40173
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling van huur en ontbinding van huurovereenkomst tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De Stichting Woonbron, vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, had de gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand. De gedaagde, een 78-jarige vrouw, had een huurachterstand opgebouwd van € 5.114,75, die zij niet betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde en dat de gedaagde het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis diende te ontruimen. De rechter wees ook de vordering van Woonbron tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten toe, en stelde een betalingsregeling voor de gedaagde vast. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De rechter bepaalde dat zolang de gedaagde de betalingsregeling nakomt, Woonbron niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis zal overgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8860885 \ CV EXPL 20-40173
uitspraak: 5 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 27 oktober 2020,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Woonbron respectievelijk [gedaagde].

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van het op de rolzitting van 12 november 2020 namens [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord;
  • de akte aan zijde van Woonbron van 9 december 2020;
  • het tussenvonnis van 9 december 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald die op 11 februari 2021 heeft plaatsgevonden;
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling bij brief van 28 januari 2021 door Woonbron overgelegde productie;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door Woonbron overgelegde productie;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde] overgelegde productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurster bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres].
2.2
De huurprijs bedroeg laatstelijk € 796,64 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3..De vordering

3.1
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de huurovereenkomst te ontbinden;
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening en bevel van
het vonnis het gehuurde met al degene die en al datgene dat zich daarin van de zijde
van [gedaagde] mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels
daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter
beschikking van Woonbron te stellen en te laten;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan Woonbron tegen kwijting te betalen:
a. de verschuldigde hoofdsom van € 3.214,91, vermeerderd met de wettelijke rente
over dat bedrag te rekenen vanaf vandaag tot er is betaald;
b. de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de
overeenkomst, steeds te rekenen van de 1e van elke maand vermeerderd met de
wettelijke rente daarover tot er betaald is:
o voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 november 2020 tot de dag van
ontbinding aan huur, en
o daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het
gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
4. de verschuldigde buitengerechtelijke kosten van € 265,63, of een bedrag dat de kantonrechter redelijk vindt;
5. dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, te
vermeerderen met de omzetbelasting (btw) over de daarvoor in aanmerking
komende kostenposten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks daartoe te zijn aangemaand, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door een huurachterstand te laten ontstaan die, berekend tot en met de maand oktober 2020 € 3.214,91 bedraagt.
Woonbron vordert op grond van het bepaalde in de artikelen 6:96 lid 2 sub c BW een bedrag van € 265,63 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
[gedaagde] dient tot aan het moment van de ontruiming een bedrag ter hoogte van de huur te betalen aan Woonbron voor het gebruik van de woning
Op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW is [gedaagde] wettelijke rente aan Woonbron verschuldigd.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft verweer gevoerd dat zich als volgt laat samenvatten. [gedaagde] is 78 jaar oud. Zij heeft onder bewind gestaan en is na afloop daarvan haar financiën weer zelf gaan doen. Na het overlijden van de vriend van [gedaagde] is het mis gegaan en is de huurachterstand ontstaan. [gedaagde] heeft geen andere schulden. Zij heeft een maatschappelijk werkster die haar ook financiële begeleiding geeft. [gedaagde] kan de lopende huur betalen en wenst de betalingsachterstand in 4 termijnen te voldoen.

5..De beoordeling

5.1
Woonbron heeft tijdens de mondelinge behandeling een recente specificatie van de huurachterstand overgelegd. Uit deze specificatie blijkt dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand februari 2021, € 5.114,75 bedraagt. [gedaagde] heeft de juistheid van dit bedrag niet betwist, zodat in rechte van dit bedrag aan huurachterstand wordt uitgegaan.
5.2
De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Voor zover [gedaagde] met de door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden een beroep heeft willen doen op de zogenaamde ‘tenzij clausule’ van artikel 6:265 BW gaat dit beroep niet op. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden liggen in haar risicosfeer en kunnen niet aan Woonbron worden tegengeworpen. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde worden toegewezen.
5.3
De ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.4
De vordering tot betaling van de toekomstige termijnen ten bedrage van € 796,64 per maand, totdat de woning is ontruimd, is als onweersproken toewijsbaar.
5.5
De rente over de toegewezen huurachterstand wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen. De rente over de toekomstige, nog te vervallen termijnen, wordt afgewezen, omdat nog niet vaststaat dat [gedaagde] in verzuim is, zodat de rente over die termijnen thans nog niet opeisbaar is.
5.6
Woonbron maaktaanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt voor toewijzing in aanmerking, nu met het versturen van de brief van 10 augustus 2020 is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96, zesde lid BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 265,63 (incl. btw), dat jegens [gedaagde] redelijk is, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
5.7
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeel in de proceskosten, aan de zijde Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde.
5.8
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling de volgende betalingsregeling overeengekomen:
[gedaagde] zal in totaal een bedrag van € 6.402,34 aan Woonbron voldoen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • de huurachterstand berekend tot en met de maand februari 2020 van € 5.114,75;
  • de buitengerechtelijke incassokosten van € 265,63 (incl. btw);
  • de proceskosten van € 1.021,96 bestaande uit de dagvaardingskosten van € 102,96, het griffierecht van € 499,00 en het gemachtigdensalaris van € 420,00.
[gedaagde] zal dit bedrag, naast de lopende huur, betalen in 4 gelijke delen van € 1.600,58,
waarvan de eerste termijn voor 1 maart 2021, de tweede termijn voor 1 april 2021, de derde termijn voor 1 mei 2021 en de slottermijn voor 1 juni 2021 betaald zal zijn.
[gedaagde] betaalt de aflossingen elke maand stipt op tijd aan de gemachtigde van Woonbron en de lopende huur van € 749,96 stipt op tijd aan Woonbron zelf.
5.9
Partijen hebben de kantonrechter verzocht om die regeling in het vonnis op te nemen, waarbij tevens wordt bepaald dat zolang [gedaagde] die regeling nakomt Woonbron niet tot tenuitvoerlegging van dit vonnis zal overgaan.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen een bedrag van € 5.380,38 bestaande uit de achterstallige huur van € 5.114,75 berekend tot en met de maand februari 2021 en
€ 265,63 (incl. btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 749,96 per maand met ingang van de maand maart 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verstaat dat de in de verschotten begrepen dagvaardingskosten zijn te verhogen met de btw daarover;
verstaat dat Woonbron niet tot tenuitvoerlegging van dit vonnis zal overgaan indien [gedaagde] het totaal aan Woonbron verschuldigde bedrag van € 6.402,34 naast de lopende huur van € 749,96 per maand, aan Woonbron afbetaalt, in vier maandelijkse termijnen van elk € 1.600,58 waarvan de eerste termijn voor 1 maart 2021, de tweede termijn voor 1 april 2021, de derde termijn voor 1 mei 2021 en de slottermijn voor 1 juni 2021 door Flanderijn dient te zijn ontvangen. Hierbij geldt dat [gedaagde] de aflossingen elke maand stipt op tijd aan Flanderijn betaalt en de lopende huur van € 749,96 stipt op tijd aan Woonbron zelf betaalt;
bepaalt dat wanneer [gedaagde] deze afbetalingsregeling niet behoorlijk nakomt, het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar zal zijn;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426