ECLI:NL:RBROT:2021:7103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
10/700394-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.A. Krikke. De officier van justitie, mr. L.C. Visser, eiste een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uren, evenals de verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag van € 146.950,-. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 werd het bewijs besproken, waarbij de verdediging vrijspraak bepleitte. De verdachte verklaarde dat hij het geld had gekregen van een vriend, [naam 1], om auto’s te kopen voor een bedrijf dat nog niet officieel was opgericht. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet voldeed aan de eisen van concreetheid en verifieerbaarheid. De rechtbank concludeerde dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dit wist. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 146.950,- verbeurd verklaard. De rechtbank overwoog dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte hieraan had bijgedragen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700394-17
Datum uitspraak: 3 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte ],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 146.950,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Door de officier van justitie is niet aannemelijk gemaakt dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft. Daarnaast heeft de verdachte voldaan aan de vereisten voor het afleggen van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring: hij heeft het geldbedrag van een vriend, [naam 1] (hierna: [naam 1]), gekregen om voor het door hen op te zetten bedrijf auto’s te kopen. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [naam 1].
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het "uit enig misdrijf" afkomstig is, als daarvoor op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Indien de verdachte een als zodanig aan te merken verklaring heeft gegeven, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om daar nader onderzoek naar te doen. Daaruit zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Naar aanleiding van een door de officier van justitie afgegeven bevel preventief fouilleren voor de wijk Charlois is de verdachte op 12 augustus 2017 omstreeks 00:45 uur aan het Mijnsherenplein te Rotterdam gefouilleerd. Op het voetenbord van de scooter waar de verdachte op reed, is een big shopper aangetroffen met bundels bankbiljetten van diverse coupures. Het bleek te gaan om een geldbedrag van € 140.000,-. Bij doorzoeking van de woning van de verdachte is vervolgens een geldbedrag van € 7.000,- aangetroffen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het door de verdachte ontvangen geld rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verklaring van de verdachte met betrekking tot het geld
Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte voor het eerst over de herkomst van het geld verklaard. Door hem is verteld dat hij contant een bedrag van € 150.000,- heeft gekregen van [naam 1] om auto’s te kopen voor hun bedrijf. Hiervan is niets op papier gezet en het bedrijf was nog niet officieel opgericht. [naam 1] heeft het geldbedrag, zoals hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, geleend van [naam 2] (hierna: [naam 2]). Als onderbouwing heeft de verdediging een kopie van het identititeitsbewijs van [naam 2] laten zien. Ook met betrekking tot deze lening en de terugbetaling daarvan is niets op papier gezet. De verdachte heeft verder verklaard dat hij het geldbedrag van € 140.000,- dat hij bij zich had op de scooter, even daarvoor had opgehaald bij een vriend bij wie hij het geld tijdelijk had ondergebracht. Hij had het geld daar weggehaald, toen hij had ontdekt dat die vriend zich buiten zijn medeweten een deel van het geld had toegeëigend. Over de € 7.000,- die in zijn woning is aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat hij dat al van zijn vriend had afgepakt en vast naar huis had gebracht. De naam van deze vriend heeft de verdachte niet willen noemen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet voldoet aan de daaraan te stellen, hiervoor genoemde, eisen, omdat deze alleen al niet voldoende concreet is. Zo zijn geen stukken overgelegd ten aanzien van de lening of de overdracht van het geleende geld door [naam 1]. Ook heeft zowel de verdachte als [naam 1] geen gedetailleerde antwoorden kunnen of willen geven op inhoudelijke vragen over de lening. Daarbij komt dat de vermeende geldlener, [naam 2], heeft ontkend dat hij ooit iemand geld heeft geleend ten behoeve van de handel in auto’s en dat hij [naam 1] kent. Verder is het de rechtbank, ondanks de gevraagde uitleg aan de verdachte, niet duidelijk geworden hoe het nu zat met het stallen van het geld bij een vriend, wat de aanleiding was om het daar midden in de nacht weg te halen, hoe en wanneer het geldbedrag dat bij hem thuis is gevonden daar terecht is gekomen en waarom hij geen concrete gegevens van die vriend heeft willen noemen. Een en ander betekent dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat het aangetroffen geldbedrag geen legale herkomst heeft, dat het dus onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Het daarin genoemde bedrag zal worden verminderd met een bedrag van € 50,-, omdat is gebleken dat één bankbiljet met die waarde vals is.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 augustus 2017
te Rotterdam onderstaand voorwerp
voorhanden heeft gehad te weten geld (
146.950,00euro),
terwijl hij, verdachte , wist dat dat goed geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 146.950,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert. Door zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ouderdom van de zaak. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In het tijdsverloop wordt aanleiding gezien om een lager voorwaardelijk strafdeel op te leggen dan geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 146.950,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag ter hoogte van € 146.950,- moet worden teruggegeven aan de verdachte, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 146.950,- zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen verklaarde feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan en de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen aan wie het geldbedrag toebehoort.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
116 (honderdzestien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
58 (achtenvijftig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit:
een geldbedrag van € 7.000,- en
een geldbedrag van € 139.950,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 12 augustus 2017
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van onderstaand voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op onderstaand voorwerp
was of wie onderstaand voorwerp voorhanden had en/of onderstaand voorwerp
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet of van onderstaand voorwerp gebruik heeft gemaakt,
te weten geld (147.000,00 euro, althans enig geldbedrag),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat goed geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 12 augustus 2017
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten geld (147.000,00 euro, althans enig geldbedrag) heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), wisten, althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat dat
goed onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.