ECLI:NL:RBROT:2021:7393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren en de Transportverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een pluimveehouder (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft de oplegging van een boete van € 1.500,- aan eiseres vanwege een overtreding van de Wet dieren. De overtreding werd vastgesteld door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens een controle op 27 december 2018, waarbij letsel bij kuikens werd geconstateerd dat volgens de toezichthouder was ontstaan door ruw vangen van de dieren. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 5 juli 2019, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 12 december 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 juli 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betwistte de bevindingen van de toezichthouder en voerde aan dat de steekproef niet representatief was en dat het letsel niet door het vangen was ontstaan. De rechtbank overweegt dat de bewijslast bij het bestuursorgaan ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is. Echter, de rechtbank concludeert dat de toezichthouder voldoende bewijs heeft geleverd dat het letsel is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens. De rechtbank wijst erop dat de NVWA is getraind om letsel te herkennen en dat de vaststelling van de kleur en grootte van het letsel door de toezichthouder voldoende aannemelijk is.

De rechtbank oordeelt dat de boete van € 1.500,- evenredig is en dat er geen aanleiding is om deze te matigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de bevoegdheid van verweerder om de boete op te leggen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: J.A. Brok,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Daarnaast is verschenen [toezichthouder] , senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 28 december 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 27-12-2018, tussen 13:03 uur en 13:39 uur.
In de aanvoerhal van [pluimveeslachterij] had ik tijdens de antemortemkeuring om 12:45 uur gezien dat er in 8 containers 5 dode dieren lagen. Eén dier had een grote open wond op de rug (zie fotobijlage, foto 1). Een tweede dier lag dood in de container met bloed rond de kop (zie fotobijlage, foto 2). Een derde dier lag zonder van buitenaf zichtbare oorzaak dood in de container (zie fotobijlage, foto 3). Een vierde dier vertoonde aan de buitenzijde van het lichaam tekenen van dat het dier op de rug gelegen had (zie fotobijlage, foto 4). En onderin een container lag 1 dier dood op zijn rug. Ook zag ik dat er dieren waren die in spreidzit zaten (1 poot ligt in dit geval haaks op het lichaam in plaats van netjes onder het lichaam gevouwen) en geen natuurlijke houding konden aannemen. 1 dier lag zelfs op zijn zij, met beide poten naar 1 kant van het lichaam. Ik zag dat deze containers 1 voor 1 op de band richting de kantelaar werden geplaatst. Met deze handeling stond vast dat deze containers behoorden tot het koppel dat op dat moment draaide: " [eiseres] ", stal 2 (redenen van wetenschap: zie verder in het rapport).
Tijdens het beoordelen van het kantelen om 12:55 uur zag ik in een container een kuiken met een grote bloeduitstorting onder zijn vleugel. Het dier hield deze vleugel van het lichaam af. Toen het dier tijdens een schokkende beweging van de container een fladderachtige beweging maakte zag ik aan de onnatuurlijke bewegelijkheid van deze vleugel dat deze gebroken was. In de container die daarna in de kantelaar werd geplaatst zag ik een dier met bloed besmeurde veren in de oksel van de vleugel. Ik zag dat toen ook dit kuiken zijn vleugel bewoog dat ook deze een onnatuurlijke beweging vertoonde. Op basis hiervan stelde ik vast dat ook bij dit kuiken de vleugel gebroken was. Gebroken botten doen pijn.
Toen ik om 13:00 uur in de panklaar aan kwam, zag ik een kuiken dat over de gehele linker borstfilet een donkerpaarskleurige bloeding had (zie fotobijlage, foto 5).
Dit alles vormde voor mij, toezichthouder 37231, de reden om een vangletseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn vangletseltelling bevond ik (toezichthouder 37231) mij om 13:03 uur in de panklaarafdeling, achter keurbordes 1 van [pluimveeslachterij] Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimvee-slachthuis.
Ik zag om 13:03 uur tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel kuikens uit stal 2 van mester [eiseres] 10 karkassen met vangletsel. De letsels bestonden uit een donkerrode tot paarse bloeding over een lengte van minimaal 3 centimeter aan o.a. vleugels en borst. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur, met splitter (ik stond achter keurbordes 1) zag ik 183 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 5,5% vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal (bron: Zie bijlage: Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA). Ik wist zeker dat het om de kuikens van [eiseres] stal 2 ging, omdat ik op het formulier van de afkeurgegevens dat voorin de panklaar lag zag dat bij [eiseres] 2 wel al plusjes in waren gevuld, maar nog geen aantallen. De foto van het formulier afkeurgegevens heb ik gemaakt om 13:05 uur (zie bijlage afkeurgegevens). Bij mij is bekend dat als een koppel klaar is bij deze slachterij, het personeel de aantallen invult bij de afkeurgegevens.
Ik ben tussen mijn beide tellingen naar de kantelaar van [pluimveeslachterij] gelopen. Voordat ik daar heen liep, zei de bij mij bekende medewerker van de kwaliteitsdienst dat er nog 4 containers van deze partij in de aanvoerhal stonden en dat er daarna gewisseld zou worden naar de volgende partij. Ik zag op het document "aanvoerstaat levende kuikens", dat bij de kantelaar lag, zie bijlage, dat er om 11:33 uur gestart was met [eiseres] stal 2. De foto van de aanvoerstaat levende kuikens is gemaakt om 13:31 uur. Er is tijdens het slachten van dit koppel 30 minuten pauze gehouden door de slachterij. Er waren van dit koppel 13.861 levende dieren aangevoerd (zie bijlage afkeurbewijs). Bij een snelheid van 11.000/h met 30 minuten pauze heeft het slachthuis er ongeveer 2 uur over gedaan om de dieren weg te slachten. Het duurt daarnaast nog ongeveer 15 minuten van de kantelaar naar de koeling. De dieren die ik om 13:39 uur heb
gezien kwamen uit de laatste containers van het koppel. Toen ik na de telling terug liep naar de verdover, zag ik dat er een groot stuk van de slachtlijn boven de bloedgoot geen kuikens bevatte. Ik ben dit gat gevolgd terug naar de panklaar. Ik zag dat toen dit gat in de panklaar was, dat het personeel handelde zoals bij mij bij een koppelwissel bekend is. Twee achtergebleven karkassen onder de eerste overhangen werden niet meer aangehangen maar gingen in de CAT2 bak, tellerstanden werden genoteerd en tellers werden teruggedraaid. Voor mij stond op dat moment vast dat er werd gewisseld naar de volgende boer en dat mijn 2e telling gedaan was van de kuikens van [eiseres] stal 2. Op basis van deze gegevens wist ik zeker dat het om [eiseres] stal 2 ging.
Ik zag om 13:39 uur tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel kuikens stal 2 van mester " [eiseres] " 6 karkassen met vangletsel. De letsels bestonden uit een donkerrode tot paarse bloeding over een lengte van minimaal 3 centimeter aan o.a. vleugels en borst. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur, met splitter (ik stond achter keurbordes 1) zag ik 183 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 3,3% vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal (bron: Zie bijlage: Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA).
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 4,4 % vangletsels bestaande uit donkerrode tot paarse bloedingen, groter dan 3 cm. Bij mij is niet bekend of de dieren handmatig zijn gevangen of met een vangmachine.
Op de weegbonnen die afkomstig zijn van de weegbrug bij de veehouder (zie bijlage: weegbonnen) is te zien dat de vrachtauto's om respectievelijk 09:54 uur en 11:12 uur bij de weegbrug van de slachterij zijn uitgewogen. Volgens routenet (zie bijlage: uitdraai routenet) waren beide auto's 2 uur en 25 minuten onderweg. Dit maakt dat de waargenomen letsels op het moment van mijn tellingen rond de 5,5 uur oud waren.
Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat een bloeding ontstaat als gevolg van een beschadiging van een bloedvat (schade aan weke delen, zogenoemd: weefselschade). Hierdoor treedt bloed buiten het vat, wat, indien het een bloedvat is wat zich rechtstreeks onder de huid bevind, zichtbaar is onder de huid. In de volksmond wordt dit aangeduid als een zogenoemde "blauwe plek". Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts leidt weefselschade tot pijn bij het dier.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit algemene opmerkingen bevat; iedere situatie kan anders zijn. De overtreding is vastgesteld op 27 december 2018 terwijl verweerder verwijst naar een rapport van Wageningen University Research (WUR) van januari 2019. Bovendien volgt uit dat rapport dat nader vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Daarnaast hanteert de NVWA een willekeurige steekproef. Eiseres heeft die dag 72.576 kuikens aangevoerd naar de slachterij en er zijn er slechts 366 gecontroleerd. Dat is statistisch niet steekhoudend. Voor het opleggen van een boete is deze geringe steekproef niet geschikt. Eiseres verwijst op dit punt naar verschillende artikelen op de website van Pluimveeweb. Bovendien heeft de telling niet volgens het NVWA-werkvoorschrift plaatsgevonden; gelet op de slachttijd is er niet op 1/3 en 2/3 van het koppel geteld. Gezien het totale koppel en de slachtsnelheid kan de tweede telling zelfs niet van het koppel van eiseres zijn geweest. Voorts betwist eiseres dat al het geconstateerde letsel door het vangen is ontstaan. Het is duidelijk dat de geschatte ouderdom en verkleuring niet met zekerheid is vast te stellen, zeker niet bij een snelheid van 92 kuikens per minuut. Daarnaast zat er een geruime tijd tussen het vangen en de controle door de toezichthouder, terwijl de omstandigheden in die tussenliggende periode, zoals bij het transport en de verdoving, niet zijn onderzocht. Wat betreft het geconstateerde vleugelletsel voert eiseres nog aan dat het ging om het uiteinde van de vleugels wat een kwetsbare plek is en dat letsel kan ook ontstaan bij het fladderen door stress. Dit kan gebeuren bij het vangen of het inladen, maar ook bij het vervoer op de weg en het afladen op de slachterij. Daarnaast betwist eiseres dat kippen niet bij de poten mogen worden gevangen zoals verweerder in het verweerschrift stelt. Dit volgt niet uit de Transportverordening en bovendien is die pas van toepassing als de kippen de stal hebben verlaten, dus niet bij het vangen, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de constateringen in het rapport van bevindingen. In het rapport is beschreven dat de toezichthouder bij de AM-keuring in de containers enkele dode kuikens zag en kuikens die in spreidzit zaten en bij het kantelen twee kuikens met een gebroken vleugel zag, waarop de toezichthouder heeft besloten een vangletseltelling te doen. Ook is in het rapport beschreven welk letsel van welke kleur en grootte de toezichthouder bij kuikens van eiseres heeft gezien en geteld, namelijk donkerrode tot paarse bloedingen over een lengte van minimaal 3 centimeter aan de vleugels en borst. Verder staat in het rapport dat er conform WLZVL-030 bijlage 2 letseltelling is geteld. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis) en ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Voorts concludeert de toezichthouder in het rapport, op basis van zijn deskundigheid als dierenarts, dat de getelde bloedingen in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren.
3.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470 / 706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.4.
Daarnaast is door verweerder voldoende toegelicht dat dit letsel, gelet op de kleur en de grootte, niet op de slachterij kan zijn ontstaan. Een bloeding wordt pas na een paar uur echt donkerrood van kleur en daarvoor is de duur van het proces op de slachterij te kort. Als er al bloedingen ontstaan bij het kantelen, zijn deze bloedingen beperkt in omvang en nog lichtrood van kleur op het moment van de vanglesteltelling. De bloedingen ontstaan op het slachthuis hebben onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot meer dan 3 centimeter omdat het dodermes de aanvoerende vaten doorsnijdt waarmee de bloedcirculatie wordt geminimaliseerd. Daar komt bij dat de dieren worden gekanteld op een zachte, verende band en als daarbij al letsel ontstaat betreft dit voornamelijk vleugeldislocaties en dat type letsel wordt niet meegenomen in de vangletseltelling.
3.5.
Ook is door verweerder voldoende toegelicht dat het getelde letsel evenmin bij het transport kan zijn ontstaan. Toegelicht is dat letsel veroorzaakt door het vervoer voornamelijk andersoortig letsel betreft en dat als er zich bij het vervoer een incident voordoet, een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) daardoor letsel oploopt. Bovendien gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan; daarvan wordt door de chauffeur op de laad- of transportbon melding gemaakt.
3.6.
Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte heeft van 3 cm of meer, die bloeding is ontstaan tijdens het vangen of laden van de kuikens, en niet nadien bij het transport of op het slachthuis. De rechtbank verwijst ook op dit punt naar genoemde uitspraken van het CBb van 4 mei 2021 en 6 juli 2021. Gelet op deze conclusie hoeft de toezichthouder dus ook niet in elke zaak alle omstandigheden tussen het vangen en de letseltelling nauwkeurig te onderzoeken om andere oorzaken van het letsel uit te sluiten, zoals eiseres stelt. Nu uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter aan vleugel en borst heeft geteld, staat voor de rechtbank voldoende vast dat het getelde letsel door het vangen is veroorzaakt.
3.7.
Overigens vindt het voorgaande ook onderbouwing in het rapport van de WUR dat verweerder in het bestreden besluit heeft genoemd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder zich niet op dit rapport zou mogen baseren omdat dit rapport dateert van ná de controle door de toezichthouder. Niet valt in te zien waarom verweerder in het bestreden besluit ter nadere onderbouwing en motivering niet zou mogen verwijzen naar een wetenschappelijk rapport waarin wordt ingegaan op vangletsel en de vaststelling ervan. Dit staat ook los van de constateringen die de toezichthouder tijdens de controle heeft gedaan. Bovendien heeft eiseres in beroep op dit rapport kunnen reageren.
3.8.
Ook het betoog van eiseres dat de steekproef bij de vangletseltelling willekeurig is, treft geen doel. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers geen enkel kuiken letsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent voordat handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. De toezichthouder heeft twee keer twee minuten geteld, conform het werkvoorschrift (de Toelichting vangletseltelling) waarin staat dat is gekozen voor twee minuten omdat in die tijd een hele container geteld is. Ook staat in dit werkvoorschrift dat minimaal twee keer geteld wordt om een goed beeld te krijgen van het koppel, bijvoorbeeld op 1/3 en 2/3 van het koppel. Dit laatste is blijkens de tekst enkel een voorbeeld en geen voorschrift; dat de toezichthouder in dit geval niet precies op 1/3 en 2/3 van het koppel heeft geteld maakt dus niet dat de vangletseltelling in strijd met het werkvoorschrift is uitgevoerd, zoals eiseres stelt. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder om 13.03 en 13.39 uur een vangletseltelling heeft uitgevoerd zodat de kuikens uit in elk geval twee verschillende containers moeten zijn geteld. Voor de rechtbank staat gelet op de beschrijvingen in het rapport van bevindingen ook vast dat beide tellingen kuikens betroffen van eiseres, uit stal 2. Volgens een berekening van eiseres zou de slacht van het koppel om 13.31 zijn beëindigd zodat de vangletseltelling van 13.39 uur een ander koppel moet zijn geweest, maar dit volgt de rechtbank niet. Uit het rapport van bevindingen en de toelichting van de toezichthouder ter zitting blijkt dat om 11.33 uur de eerste container van de kuikens uit stal 2 is aangevoerd en 10 minuten later is gekanteld waarna het 15 minuten duurt voordat de kuikens in de panklaarafdeling zijn waar de vangletseltelling wordt uitgevoerd. Er zijn 13.861 levende dieren aangevoerd en de slachtsnelheid was 11.000 kuikens per uur met een pauze van 30 minuten, zodat de laatste kuikens rond 13.43 uur de band zijn afgegaan, dus na de tweede vangletseltelling. Bovendien beschrijft de toezichthouder dat hij na de tweede telling zag dat er een gat zat in de aanvoer en dat de tellers werden teruggedraaid, wat op een koppelwissel duidt.
3.9.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat voldoende vast staat dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld en dat eiseres dus artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening heeft overtreden. De rechtbank gaat niet in op de discussie tussen partijen over het optillen van kuikens aan de poten nu daarvoor geen boete aan eiseres is opgelegd. Voor zover eiseres stelt dat de Transportverordening niet van toepassing is bij het vangen van de kuiken in de stal, is dat onjuist. Zoals het CBb heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 6 juli 2021, wordt vervoer in artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening namelijk gedefinieerd als de verplaatsing van dieren met behulp van een of meer vervoermiddelen en de daarmee samenhangende activiteiten, zoals laden, lossen, overladen en rusten, tot aan het moment waarop alle dieren op de plaats van bestemming zijn uitgeladen. Het vangen van de kuikens is een met de verplaatsing samenhangende activiteit waarop de Transportverordening van toepassing is.
4. Nu de overtreding terecht is vastgesteld, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
2 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.