In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die onder de naam [handelsnaam] opereert. De kern van de zaak betreft een wanprestatie in de uitvoering van een dienstverleningsovereenkomst die op 14 november 2018 is gesloten. Eiser heeft juridisch advies ingewonnen over een omgangsregeling met zijn dochter en het verkrijgen van een verblijfsdocument in Nederland. Eiser heeft een bedrag van € 550,00 betaald aan gedaagde, maar stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot schade en onduidelijkheid over de verblijfsprocedure.
De procedure begon met een dagvaarding op 7 augustus 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 november 2020. Tijdens deze zitting was gedaagde niet aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht en de zorgvuldigheidseisen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door de tekortkomingen van gedaagde en zijn werknemer, [naam persoon 1].
De kantonrechter heeft eiser in het gelijk gesteld en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.476,88, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in reconventie van gedaagde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.M. van Breevoort op 29 januari 2021.