ECLI:NL:RBROT:2021:7596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/613136 / KG ZA 21-100(voorlopige voorziening) / C/10/613143 / FA RK 21-1140 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging huisverbod en afwijzing verzoek voorlopige voorziening in zaken van verzoeker tegen burgemeester Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen besluiten van de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 28 januari 2021 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, dat op 5 februari 2021 werd verlengd. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijvers, waaronder minderjarigen. Dit leidde tot de conclusie dat het huisverbod gerechtvaardigd was en dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verlenging gebruik heeft kunnen maken. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, evenals het verzoek om de burgemeester in de proceskosten te veroordelen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het huisverbod op te heffen, aangezien de situatie ongewijzigd bleef en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/613136 / KG ZA 21-100 (voorlopige voorziening)
C/10/613143 / FA RK 21-1140 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
16 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. W. van der Voet.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. V.E. van Dijk,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam echtgenote verzoeker], de echtgenote van verzoeker, hierna achterblijfster,
[naam dochter verzoeker], dochter van verzoeker en achterblijfster,
[naam zoon verzoeker], zoon van verzoeker en achterblijfster,
allen wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna gezamenlijk te noemen achterblijvers,

1..Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot
25 februari 2021.
1.3.
Bij brief van 11 februari 2021 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De oudste minderjarige is gehoord.
De jongste minderjarige heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021.
Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] ;
 achterblijfster.

2. Beslissing

2.1.
De voorzieningenrechter:
 verklaart de beroepen ongegrond,
 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af,
 wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af.

3..Overwegingen

3.1.
Weergave bestreden besluiten, verzoeken en beroepen
3.1.1.
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.2.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijvers nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.3.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de verzoeken ertoe strekken de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten te schorsen voor de resterende duur van de bestreden besluiten en dat de beroepen ertoe strekken de bestreden besluiten te vernietigen met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3.2.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
3.2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op de beroepen.
3.3.
Spoedeisend belang
3.3.1.
Verzoeker heeft door het opgelegde (verlengde) huisverbod dat nog steeds voortduurt, geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
3.3.2.
Voor zover de gevraagde voorziening tot schorsing ziet op de oplegging van het huisverbod, heeft verzoeker hierbij geen belang meer omdat de termijn van tien dagen die geldt voor het opgelegde huisverbod, inmiddels is verstreken. Dit verzoek wordt afgewezen.
3.4.
Oplegging huisverbod
3.4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3.4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er op 28 januari 2021 een incident heeft plaatsgevonden in de woning van verzoeker en achterblijvers in aanwezigheid van de minderjarigen. Dit wordt ook niet door hen ontkend. Dit incident heeft geleid tot een melding van de buren bij de politie over geluidsoverlast (geschreeuw) in de woning, waarna de politie ter plaatse is gekomen. Het incident bestond eruit dat verzoeker verbaal agressief en dreigend was tegen achterblijfster in bijzijn van de minderjarigen. De politie trof de minderjarigen aan op het balkon omdat ze bang waren voor het gedrag van verzoeker. De minderjarigen hebben aangegeven veel last te hebben van het onvoorspelbare gedrag van verzoeker als hij alcohol heeft gebruikt in combinatie met de medicatie voor zijn psychische klachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leverde dit incident en daarmee de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar op voor de achterblijvers en was een afkoelingsperiode noodzakelijk. Daarom rechtvaardigde dit incident het opleggen van het huisverbod. Verweerder heeft in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod gebruik kunnen maken, omdat het in belang van de minderjarigen was dat zij met achterblijfster in de woning konden blijven.
3.4.3.
Het voorgaande betekent dat het beroep tegen de oplegging van het huisverbod ongegrond is.
3.5.
Verlenging huisverbod
3.5.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Toetsing ex tunc
3.5.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.5.3.
De voorzieningenrechter is het volgende gebleken.
Op 4 februari 2021 heeft tussen verzoeker en achterblijfster bij Veilig Thuis een partnergesprek plaatsgevonden waarin verschillende veiligheidsafspraken zijn gemaakt, te weten:
  • verzoeker drinkt geen alcohol meer.
  • als hij toch behoefte heeft of al alcohol heeft gedronken gaat hij niet naar de woning; hij zal elders verblijven;
  • verzoeker zet zijn behandeling bij de psycholoog voort en bespreekt hier ook zijn manier van coping middels alcohol;
  • verzoeker en partner zijn akkoord met hulpverlening vanuit het wijkteam op praktisch en pedagogisch vlak (dit laatste is nog niet opgestart op dit moment);
  • de casemanager zal voor een periode van zes maanden monitoren bij verzoeker en partner en het wijkteam betreffende het nakomen van de voorwaarden.
Veilig Thuis heeft vervolgens op 4 februari 2021 een zorgadvies uitgebracht waarbij geadviseerd wordt, gelet op de gemaakte veiligheidsafspraken, het huisverbod niet te verlengen. Mevrouw [naam vertegenwoordiger] van Veilig Thuis heeft verzoeker diezelfde middag telefonisch op de hoogte gesteld van dit advies en hem meegedeeld en benadrukt dat hij, ondanks de gemaakte afspraken, tot 7 februari 2021, de datum waarop het huisverbod afliep, niet mocht terugkeren in de woning. Vervolgens bleek verzoeker op 5 februari 2021 tijdens een reguliere politiecontrole aanwezig te zijn in de woning. Hij bleek op de avond na het partnergesprek van 4 februari 2021, naar de woning te zijn teruggekeerd. Hierdoor heeft hij het huisverbod overtreden. De verklaring ter zitting van verzoeker dat hij die avond onverwacht niet bij zijn vriend kon overnachten en hij niet nog een nacht in zijn auto wilde slapen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen geldige reden het huisverbod te overtreden.
3.5.4.
Gezien het feit dat verzoeker de eerder - door tussenkomst van Veilig Thuis - gemaakte afspraken van eind 2020, waaronder de afspraak geen alcohol te nuttigen, niet is nagekomen, hij zich ook niet aan het huisverbod heeft gehouden, terwijl hem na het partnergesprek telefonisch uitdrukkelijk door mevrouw [naam vertegenwoordiger] is verteld dat hij pas na afloop van het huisverbod op 7 februari 2021 mocht terugkeren naar de woning, had verweerder er te weinig vertrouwen in dat verzoeker zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken zou houden en aan de (deels opgestarte) hulpverlening zou blijven meewerken. Daarom heeft verweerder het huisverbod naar het oordeel van de voorzieningenrechter alsnog kunnen verlengen. Verzoeker heeft Veilig Thuis eerder laten weten dat hij een slaapplaats had en pas op zitting verteld dat hij nachten in zijn auto heeft moeten slapen. Ter zitting heeft mevrouw [naam vertegenwoordiger] aangegeven hiervan niet op de hoogte te zijn geweest en zij heeft aangeboden, als verzoeker een slaapplaats nodig heeft, op zoek te gaan naar een passende oplossing (rekening houdend met zijn gezondheidsproblemen) bij het Leger des Heils.
Gelet hierop heeft verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen gebruik kunnen maken.
Toetsing ex nunc
3.5.5.
Tenslotte moet beoordeeld worden of er op dit moment (ex nunc) aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen.
3.5.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de situatie na verlenging van het huisverbod ongewijzigd is gebleven. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die de voorzieningenrechter aanleiding geven het huisverbod nu op te heffen. Er heeft weliswaar op 11 februari 2021 een partnergesprek plaatsgevonden waar wederom zou worden gesproken over de eerder gemaakte veiligheidsafspraken en over het realiseren van omgang tussen verzoeker en de minderjarigen, maar dit gesprek is voortijdig afgebroken omdat verzoeker vanwege zijn emoties niet langer in staat was het gesprek voort te zetten. Dit had te maken met het feit dat verzoeker tijdens dit partnergesprek overvallen werd door de boodschap dat de officier van justitie op 8 februari 2021 aan hem een gedragsaanwijzing, inhoudende een locatie- en een contactverbod, voor drie maanden heeft gegeven. Het partnergesprek zal 18 februari 2021 worden hervat, waarbij ook het wijkteam aanwezig zal zijn. Mevrouw [naam vertegenwoordiger] heeft ter zitting toegezegd dat als dit partnergesprek goed gaat, zij nog diezelfde dag zal adviseren over het al dan niet opheffen van het huisverbod. Ook zal zij de officier van justitie over haar advies informeren. Vooruitlopend op de uitkomst van dit partnergesprek ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het huisverbod op te heffen.
3.5.7.
Het voorgaande betekent dat de beroepen ongegrond zijn. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het besluit tot verlenging van het huisverbod afgewezen. Ook het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen wordt afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: