In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 31 oktober 2016 te Rotterdam zijn gehuwd. De vrouw verzocht om echtscheiding en om eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind, terwijl de man zich tegen het verzoek tot eenhoofdig gezag verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd, maar de rechtbank heeft haar verzoek tot echtscheiding ontvankelijk verklaard, gezien de omstandigheden.
Wat betreft het gezag over de minderjarige, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. De vrouw heeft aangegeven dat zij op dit moment niet in staat is om samen te werken met de man, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn voor verbetering in de communicatie tussen partijen. Daarom is het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag afgewezen.
De rechtbank heeft wel besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige in eerste instantie eenmaal per veertien dagen op zaterdag bij de man verblijft. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man een kinderbijdrage van € 348,18 per maand zal betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht.