Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 3 november 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 22 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [uitvaartbedrijf A] overgelegde conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [persoon B] bij e-mail van 19 april 2021 overgelegde productie;
- de tijdens de mondelinge behandeling aan de zijde van [persoon B] overgelegde spreekaantekeningen.
2..De vaststaande feiten
3..De vordering en de stellingen van partijen in conventie
€ 220,98 aan verschenen wettelijke rente en € 663,49 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.769,88 vanaf 27 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
17 mei 2019 ervan op de hoogte was geweest dat de uitvaartverzekering van [persoon C] geen dekking zou verlenen voor de kostenbegroting van [uitvaartbedrijf A] , was [persoon B] nimmer de overeenkomst met [uitvaartbedrijf A] aangegaan. [persoon B] leeft van een minimale (AOW-)uitkering en was niet in staat om de kosten van de uitvaart te betalen. [persoon B] heeft dan ook gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst. De overeenkomst tussen partijen dient vernietigd te worden.
4..De vordering en de stellingen van partijen in reconventie
1 februari 2018 heeft [persoon C] wederom een uitvaartverzekering afgesloten, maar ook die verzekering is per 1 augustus 2018 geroyeerd wegens wanbetaling. Tot slot heeft [persoon C] per 26 april 2019 een uitvaartverzekering afgesloten. Om deze laatste verzekering gaat het.
5..De beoordeling van de vorderingen
omtrent die rechtsverhoudingeen verklaring voor recht kan uitspreken. Nu de verklaring voor recht die [persoon B] heeft gevorderd dat de kosten van de uitvaart van [persoon C] zijn gedekt door de uitvaartverzekering met [uitvaartbedrijf A] (alleen) ziet op de rechtsverhouding tussen [persoon B] en [uitvaartbedrijf A] en laatstgenoemde rechtspersoon (dus) geen partij is in de onderhavige procedure, dient [persoon B] in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.