ECLI:NL:RBROT:2021:7885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/2695
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor eigen arbeid in het kader van de Ziektewet en de beoordeling door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Sarier, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. W. Smith. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat zij met ingang van 30 september 2019 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit volgde op een eerdere ZW-uitkering die aan eiseres was toegekend na haar ziekmelding in 2016. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres diverse medische stukken heeft overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat zij ongeschikt is voor haar eigen werk. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de medische situatie van eiseres op het moment van de beoordeling. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en dat de conclusie dat eiseres geschikt is voor haar eigen werk, gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. G. Sarier,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Smith.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 30 september 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij schrijven van 27 januari 2021 medische stukken overgelegd.
Bij schrijven van 5 februari 2021 heeft verweerder een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 februari 2021 overlegd.
Eiseres heeft bij schrijven van 19 juli 2021 medische stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als medewerker verpakken bij Sociale Werkvoorziening Drechtsteden op basis van een WSW-indicatie voor 20 uur per week. Op
8 februari 2016 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met psychische-, energetische- en lichamelijke klachten. Haar dienstverband is op 1 april 2016 geëindigd. Verweerder heeft aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft eiseres het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2016. De arbeidsdeskundige heeft met de FML vastgesteld dat eiseres in staat is haar eigen werk te verrichten
.Hierbij heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat het eigen werk van eiseres onder beschutte omstandigheden werd verricht en bestond uit licht inpakwerk aan een langzaam lopende band, waarbij zij naar eigen behoefte kon zitten of staan, voor 20 uur per week. Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2017 de ZW-uitkering van eiseres vanaf 13 februari 2017 beëindigd. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit van 29 mei 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:6173) is het beroep van eisers ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1929) is deze uitspraak door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.
1.3.
Eiseres heeft zich op 28 november 2017 opnieuw ziekgemeld. Op 17 augustus 2019 heeft eiseres een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij verweerder ingediend. In verband hiermee heeft op
24 september 2019 een onderzoek plaatsgevonden. Verweerders verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de klachten van eiseres zijn afgenomen en dat haar mogelijkheden zijn toegenomen. Hij acht eiseres per 30 september 2019 als geschikt voor het maatgevende WSW-werk. De aanvraag voor een WIA-uitkering is afgewezen omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 30 maart 2020 toegelicht dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat hem niet is gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat eiseres zich op 9 oktober 2019 binnen vier weken opnieuw heeft ziekgemeld, en dat deze pijnklachten en belemmeringen terug te vinden zijn in de FML van 12 december 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om van het medische oordeel van de verzekeringsarts af te wijken.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. In beroep voert eiseres aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is voorbereid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn oordeel niet op inzichtelijke wijze gemotiveerd en onderbouwd. De naar voren gebrachte fysieke en psychische klachten zijn niet op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling en haar opmerkingen zijn uit hun context getrokken. Haar belemmeringen overschrijden de belastbaarheid voor het maatgevende WSW-werk. Naast de knieklachten heeft zij nog dermatologische klachten, psychische klachten en aanhoudende klachten aan de schouder, heup en rug. Daarnaast heeft zij bijwerkingen door haar medicijngebruik. De klachten worden zonder onderbouwing conform de FML van 12 december 2016 toepasselijk geacht. De behandelingen zijn actueel en worden opgepakt en daarnaast zullen ook toekomstige ingrepen plaatsvinden. Zij heeft op 27 januari 2021 medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Eiseres heeft ter zitting informatie overgelegd over een gesprek dat zij op 19 juli 2021 met Drechtwerk heeft gehad over haar herindicatie. Eiseres heeft ten slotte verzocht tot het benoemen van een deskundige.
4. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring gaat het in een geval als hier aan de orde uitsluitend om de vraag of de betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de FML van 12 december 2016 moet worden aangepast en haar WSW-werk niet (meer) passend is, laat de rechtbank de bespreking van die gronden daarom achterwege. De rechtbank stelt daarnaast vast dat het geschil ziet op een hersteldverklaring en dat daarom geen arbeidsdeskundige beoordeling hoeft plaats te vinden.
6.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, eigen onderzoek door de verzekeringsarts (anamnese), wat eiseres heeft aangevoerd in het bezwaarschrift en op de (telefonische) hoorzitting van 25 maart 2020, als ook op medische informatie afkomstig van de behandelend artsen. Het onderzoek heeft daarmee op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
6.2.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 4 februari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres fysieke en psychische klachten heeft die haar beperken in het dagelijks functioneren op persoonlijk en sociaal terrein. Het WSW-werk bestaat uit lichte fysieke werkzaamheden die geen zelfstandige invulling vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee duidelijk uiteengezet dat het WSW-werk de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconcludeerd dat de beperkingen die uit de medische stukken kunnen worden vastgesteld al bekend waren en heeft geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Over het medicatiegebruik van eiseres overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 30 maart 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de medicatie die door eiseres wordt gebruikt al bekend was bij de verzekeringsartsen en dat eiseres eerst op 24 maart 2020 (een half jaar na de beoordelingsdatum, 30 september 2019) morfinesulfaat voorgeschreven heeft gekregen. Eiseres heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van haar gezondheidstoestand op 30 september 2019. De informatie over de herindicatie door Drechtwerk kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze indicatie niet ziet op de vraag of het werk geschikt is. Het WSW-werk is namelijk geselecteerd op basis van de FML.
6.3.
Eiseres heeft verzocht tot het benoemen van een deskundige. De rechtbank overweegt dat de door eiseres overlegde medische stukken geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door verweerder. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
7. Wat hiervoor is besproken leidt tot het oordeel dat verweerder eiseres terecht vanaf 30 september 2019 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid in het kader van WSW-werk.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 augustus 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.