1.1Geluidsnorm
1.1.1.
In afwijking van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] , dat ter plaatse van de noordoostgevel van de woning [adres 2] en de zuidwestgevel van de woning [adres 3] het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur), niet meer mag bedragen dan 52 dB(A).
Tussen 19.00 uur en 07.00 uur mag geen gebruik gemaakt worden van de in-/uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting.
Tussen 07.00 en 19.00 uur mag alleen gebruik gemaakt worden van de in- en uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting voor zover het een vrachtwagen betreft.
Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag geen gebruik gemaakt worden van de in-/uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting.
1.1.3.
Per dag mogen niet meer dan 14 vrachtwagenbewegingen ten behoeve van de inrichting plaatsvinden over de in-/uitrit.
Het is niet toegestaan om op de in- en uitrit met een vrachtwagen ten behoeve van de inrichting te manoeuvreren.
(…).
Met het primaire besluit 2 heeft verweerder het verzoek van eiseres om een toename in het aantal vrachtwagenbewegingen en het incidenteel rijden in de avondperiode toe te staan, afgewezen.
Daarnaast is met het primaire besluit 3 een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd voor het niet naleven van de gedragsvoorschriften 1.1.2 en 1.1.4 behorende bij het primaire besluit 1.
Daarbij is eiseres gelast om binnen één week nadat de beschikking in werking treedt voorschrift 1.1.2 van de maatwerkbeschikking van 12 maart 2018 blijvend na te leven.
Indien eiseres hieraan niet voldoet verbeurt zij € 1.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat zij voorschrift 1.1.2 overtreedt, met een maximum van € 3.000,-. Per etmaal kan er maximaal één constatering plaatsvinden.
Voorts is eiseres gelast om binnen één week nadat de beschikking in werking treedt voorschrift 1.1.4 van de maatwerkbeschikking van 12 maart 2018 blijvend na te leven.
Indien eiseres hieraan niet voldoet verbeurt zij € 1.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat zij voorschrift 1.1.4 overtreedt, met een maximum van € 3.000,-. Per etmaal kan er maximaal één constatering plaatsvinden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
6.1.1.De commissie heeft ten aanzien van hetprimaire besluit 1geadviseerd de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren. Dat baseert zij op haar conclusie dat de vrachtwagenbe-wegingen op de inrit, die geen deel uitmaakt van de inrichting, niet zijn te kwalificeren als laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin; zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877. Daardoor worden deze vrachtwagenbewegingen, aldus de commissie, niet genormeerd door artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Dat betekent dat de hinder ten gevolge van de vrachtwagenbewegingen door verweerder ten onrechte is aangemerkt als directe hinder. 6.1.2.Verweerder heeft dit advies bij het bestreden besluit niet opgevolgd omdat volgens hem de vrachtwagenbewegingen op de inrit wel onder de door de inrichting verrichte werkzaamheden en laad- en losactiviteiten vallen die in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting plaatsvinden waarover artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit spreekt.
In dit verband wijst verweerder allereerst op de feitelijke situatie.
De inrit waarover de vrachtwagens naar eiseres rijden heeft altijd deel uitgemaakt van de inrichting. Hierop ligt ook de bestemming “bedrijven”. De inrit maakt ook deel uit van hetzelfde kadastrale perceel en is in eigendom van de verhuurder van eiseres. Op de tekening behorende bij de milieuvergunning van 16 september 1986 behoort de inrit tot de inrichting. In 2006 is een melding voor het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer gedaan, waarop de grens door eiseres anders is weergegeven en de inrit volgens haar niet meer tot de inrichting behoort.
De vrachtwagens die rijden over de inrit naar eiseres komen daar om pallets te laden en te lossen. Er zijn geen andere bedrijven die van de inrit gebruik maken. Daarnaast hebben enkele bewoners recht van overpad om van de inrit gebruik te maken.
Verweerder stelt dat de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit ook van toepassing zijn op de laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. Anders dan eiseres is verweerder van mening dat de vrachtwagenbewegingen op de inrit naar het laad- en losterrein wel degelijk aan haar als directe hinder zijn toe te rekenen. De laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van eiseres moeten voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden.
Hoewel in het Activiteitenbesluit niet gedefinieerd is welke activiteiten onder laad- en losactiviteiten vallen, worden volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder laad- en losactiviteiten tevens aanverwante activiteiten verstaan zoals het slaan van autoportieren en het starten, aanrijden, manoeuvreren en wegrijden van de voertuigen (nota van toelichting, blz. 203; Stb. 2007, 415). Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014 onder rechtsoverweging 4.1, ECLI:NLRVS:2014:4449.
Verweerder ziet het aan- en afrijden en manoeuvreren van vrachtwagens voor eiseres over de smalle inrit, waar geen andere vrachtwagens overheen rijden, als laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. Hij verwijst daarbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8291, rechtsoverweging 2.3.1, waarbij de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 december 2001, no. 200100175/1, overweegt dat onder het begrip laad- en losactiviteiten onder meer moet worden gebracht het aan- en afrijden van vrachtwagens al dan niet met gebruik van veiligheidssignalering, het wachten van vrachtwagens in de straat, het laden en lossen van vrachtwagens, het aan- en afrijden van personenwagens en het slaan van autoportieren. Naar de mening van verweerder heeft de commissie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877, rechtsoverweging 2.6.3, verkeerd geïnterpreteerd. De commissie overweegt dat aan- en afrijden en vergelijkbare activiteiten deel uit maken van laad- en losactiviteiten als deze worden uitgevoerd ten behoeve van laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin. Waarom het aanrijden van de vrachtwagens niet gebeurt ten behoeve van de laad- en losactiviteiten van eiseres in eigenlijke zin wordt door de commissie niet verduidelijkt. Volgens verweerder klopt het dat de vrachtwagens niet laden en lossen op de inrit, maar wel een aantal meters verderop op het terrein van eiseres. Dat zijn naar de mening van verweerder wel degelijk laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin.
In het feitencomplex van de Afdelingsuitspraak van 24 december 2003 zit volgens verweerder een cruciaal verschil met het feitencomplex van eiseres. In die uitspraak werd geconstateerd dat de activiteiten in verband met het grondverzetbedrijf en de verkeersbewegingen van de voertuigen in het kader van de desbetreffende activiteiten niet ten behoeve van laad- en losactiviteiten worden uitgevoerd. De gemeente had namelijk onder het begrip laad- en losactiviteiten mede verkeersbewegingen geschaard op het terrein van de inrichting die niet worden uitgevoerd ten behoeve van de laad- en losactiviteiten.
6.2.1.Eiseres is van mening dat door de commissie met het advies van 20 maart 2019 een zeer gedegen gemotiveerd en rechtens volledig juist advies is uitgebracht. Volgens eiseres is door verweerder met het bestreden besluit ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd aan dit advies voorbij gegaan.
6.2.2.Eiseres stelt dat de inrit niet tot de inrichting behoort. Eerst in het bestreden besluit neemt verweerder het standpunt in dat de inrit tot de inrichting behoort, terwijl tot en met de hoorzitting verweerder zich altijd heeft kunnen verenigen met het standpunt van eiseres dat de betreffende inrit geen onderdeel uitmaakt van de inrichting. Zie onder meer het primaire besluit 1. Voorts blijkt uit de melding uit 2006 dat de toegangsweg niet meer tot de inrichting behoort. De inrichting wordt tijdens sluitingstijd ook afgesloten met een hek onder aan de toegangsweg. Dit hek onder aan de toegangsweg vormt de toegang tot de inrichting. De toegangsweg is bovendien een openbare weg, waarvan ook door de bewoners of bezoekers van de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] gebruik wordt gemaakt. De toegangsweg wordt dus niet uitsluitend gebruikt voor de afwikkeling van verkeer van en naar de inrichting van eiseres.
Dat de betreffende toegangsweg ook de bestemming ‘bedrijven” heeft, dat kadastraal sprake is van één perceel, dat de weg eigendom is van eiseres en bij de milieuvergunning in 1986 nog deel uitmaakte van de inrichting, maakt dat niet anders en maakt niet dat de toegangsweg onderdeel is van de inrichting in de zin van de milieuregelgeving. De vergunning uit 1986 is immers vervallen. Bovendien is bij de melding in 2006 ook bewust
aangegeven dat de toegangsweg buiten de grens van de inrichting valt. Dit is ook nimmer een discussiepunt geweest. Eiseres wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 26 november 2003, ECLl:NL:RVS:2003:AM8839 en 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1272, waarin wordt overwogen dat uit de stukken blijkt wat de grenzen zijn van de inrichting, dat het bestuursorgaan daarvan uit moet gaan en daarbij geen beoordelingsvrijheid heeft. Nu de toegangsweg niet tot de inrichting behoort is de normering van (artikel 2:17 van) het Activiteitenbesluit in principe niet van toepassing. 6.2.3.Eiseres stelt verder dat de normen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit alleen van toepassing zijn als de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg als laad- en losactiviteiten in de zin van het Activiteitenbesluit zijn aan te merken.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet op een rechtens juiste wijze heeft gemotiveerd dat de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg als laad- en losactiviteiten moeten worden aangemerkt. Zoals de commissie terecht aangeeft, maken aan- en afrijden en vergelijkbare activiteiten alleen dan deel uit van laad- en losactiviteiten als deze worden uitgevoerd ten behoeve van laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin. Daarbij wordt terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877, waarin weer wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, no. 200100175/1. 6.2.4.Verder geeft de commissie volgens eiseres terecht aan dat de toegangsweg een openbare weg is en dat het feitelijke laden en lossen niet op deze weg plaatsvindt noch op of nabij de inrichtingsgrens. De feitelijke situatie is aldus dat de weg alleen wordt gebruikt als toegang tot de inrichting. Pas op het terrein van de inrichting zelf vindt het laden en lossen plaats en wordt in dat kader ook door vrachtwagens gemanoeuvreerd. Incidenteel wordt op de toegangsweg gemanoeuvreerd om in en uit te kunnen rijden, maar dat vindt niet plaats ten behoeve van de laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, vindt dat laden en lossen ook niet slechts een aantal meters verderop plaats, maar op een geruime afstand na het passeren van het hek dat toegang geeft tot de inrichting. De verkeersbewegingen op de toegangsweg zijn dus niet direct gericht op laden en lossen, maar op het aanrijden van en naar de inrichting.
Eiseres meent dat de commissie de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8291, wel juist heeft geïnterpreteerd en terecht heeft verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003.
Eiseres concludeert dan ook dat verweerder de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg ten onrechte als laad- en losactiviteiten heeft aangemerkt. Er is geen sprake van directe hinder. De normstelling van artikel 2.17 Activiteitenbesluit is dus niet van toepassing.
7.1.1.De commissie heeft ten aanzien van het
primaire besluit 2geadviseerd om dit besluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken en het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de commissie had de zienswijze van eiseres van 30 januari 2018 niet als een nieuwe aanvraag voor het stellen van maatwerkvoorschriften moeten worden aangemerkt, maar enkel als een zienswijze ten aanzien van het voornemen om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
7.1.2.Verweerder volgt dit advies niet op omdat hij ervan uit is gegaan dat eiseres een nieuwe aanvraag heeft gedaan. Gaandeweg de procedure voor het vaststellen van de verhoogde geluidsnorm in de dagperiode heeft eiseres nieuwe stukken ingediend, zowel vóór de vaststelling van het primaire besluit 1 als daarna. Omdat er in de zienswijze van 30 januari 2018 sprake was van een verdubbeling van de vrachtwagenbewegingen (van 14 naar 28) heeft verweerder hieruit een nieuwe aanvraag afgeleid en heeft hij tevens beoordeeld hoe deze (nieuwe) aanvraag geïnterpreteerd moest worden. Bovendien geldt dat indien een bedrijf meer vrachtwagenbewegingen wenst, waardoor niet kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnormen, er altijd een nieuwe aanvraag gedaan moet worden.
Dat verweerder tevens verder is gegaan met het eerste besluit was voor eiseres noodzakelijk, omdat eiseres met de 7 vrachtwagens in overtreding handelde met het Activiteitenbesluit.
7.2.1.Eiseres meent dat in het bestreden besluit door verweerder op ondeugdelijke gronden wordt gemotiveerd waarom de zienswijze van 30 januari 2018 mede diende te worden opgevat als een (nieuwe) aanvraag. Van een (nieuwe) aanvraag was geen sprake. Door eiseres werden in vervolg op de eerdere melding, en naar aanleiding van het voornemen om maatwerkvoorschriften op te leggen, recente gegevens overgelegd over haar inrichting en de bedrijfsvoering, dit omdat de gegevens waarop het voornemen voor maatwerkvoorschriften was gebaseerd immers berustte op achterhaalde gegevens. Deze aanvullende informatie vormde en vormt geen (nieuwe) aanvraag, maar informatie die door verweerder bij de besluitvorming over de maatwerkvoorschriften had moeten worden betrokken.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit overweegt, ging eiseres ook niet uit van een (nieuwe) aanvraag en was zij er ook niet mee akkoord dat de zienswijze van 30 januari 2018 mede als (nieuwe) aanvraag werd aangemerkt. Eiseres heeft dit zo ook aangegeven. Eiseres is uitsluitend meegegaan in de door verweerder ingezette procedure om dit bij eerste
gelegenheid, namelijk in bezwaar, ter discussie te stellen.
7.2.2.Eiseres stelt zich onverkort, primair, op het standpunt dat er geen grondslag is voor het opleggen van maatwerkvoorschriften, althans niet op basis van het Activiteitenbesluit, en subsidiair, voor zover dat standpunt niet zou worden gevolgd, dat er rekening moet worden gehouden met de actuele bedrijfsvoering (meer vervoersbewegingen) en zo nodig de oprichting van een geluidsscherm. Anders dan verweerder is eiseres van mening dat het primaire besluit 2 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
8.1.1.De commissie heeft ten aanzien van het
primaire besluit 3geadviseerd om de last onder dwangsom te herroepen omdat met herroeping van de maatwerkvoorschriften de last onder dwangsom geen grondslag meer heeft.
8.1.2.Verweerder ziet in de omstandigheid dat de gestelde maatwerkvoorschriften in stand blijven en op basis van deze maatwerkvoorschriften overtredingen zijn geconstateerd, geen aanleiding de opgelegde last onder dwangsom te herroepen.
8.2.1Gelet op het gestelde onder randnummer 6.2 is er volgens eiseres geen grondslag voor oplegging van een last onder dwangsom.
8.2.2Eiseres wijst er verder op dat de commissie niet toegekomen is aan de beoordeling van haar subsidiaire bezwaargronden. Ook in het bestreden besluit wordt daar niet of nauwelijks op ingegaan. Indien en voor zover de rechtbank in deze zaak tot het oordeel zou komen dat de bezwaren niet reeds op grond van de primaire bezwaargronden door verweerder gegrond hadden moeten worden verklaard, verzoekt eiseres de rechtbank de (meer) subsidiaire gronden in de beoordeling mee te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.