ECLI:NL:RBROT:2021:803

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
ROT-19_05130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over vrachtwagenbewegingen en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiseres, die zich bezighoudt met de opslag, overslag en bewerking van pallets, en het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die maatwerkvoorschriften oplegden met betrekking tot vrachtwagenbewegingen op de inrit van haar inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrachtwagenbewegingen op de inrit niet als laad- en losactiviteiten in de zin van het Activiteitenbesluit kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de feitelijke situatie waarin de vrachtwagens niet op de inrit zelf laden en lossen, maar minimaal 50 meter verderop binnen de inrichting. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vrachtwagenbewegingen op de inrit onder de door de inrichting verrichte laad- en losactiviteiten vallen. Hierdoor vervalt de grondslag voor de opgelegde maatwerkvoorschriften. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5130

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. S.O. Voogt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. T. van Ooijen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder ten aanzien van de inrichting van eiseres maatwerkvoorschriften vastgesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de zienswijze van eiseres van 30 januari 2018 aangemerkt als een nieuwe aanvraag en daarbij het verzoek om meer vrachtwagenbewegingen en het incidenteel rijden in de avondperiode toe te staan, afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd voor het niet naleven van de gedragsvoorschriften 1.1.2 en 1.1.4 behorende bij het primaire besluit 1.
Bij besluit van 2 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften (de commissie), ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] .

Overwegingen

1. De inrichting van eiseres is gelegen aan de [adres 1] . Eiseres houdt zich bezig met de opslag, overslag en bewerking van gebruikte en nieuwe pallets. De op- en overslag vindt plaats op het buitenterrein. Het bewerken van pallets gebeurt in een bedrijfshal. Op het terrein is een aantal kleine kantoorruimtes aanwezig.
De inrichting van eiseres valt onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenregeling).
2. Op grond van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, die vanaf 1 januari 2008 op de inrichting van toepassing zijn, is door eiseres een melding gedaan. In dat verband zijn op 13 juni 2016 en 5 oktober 2016 op verzoek van DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) notities van DPA Cauberg-Huijgen overgelegd waarin de geluidssituatie van de inrichting van eiseres is beschreven.
3. Bij brief van 5 december 2017 is eiseres in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om maatwerkvoorschriften aan haar op te leggen. Eiseres heeft op 31 januari 2018 haar zienswijze kenbaar gemaakt. Daarbij heeft zij het standpunt ingenomen dat maatwerkvoorschriften redelijkerwijs niet meer noodzakelijk zijn. Voorts heeft zij, indien het primaire standpunt rechtens geen opgeld zou doen en uitgaande van maximaal 28 vrachtwagenverkeersbewegingen, verzocht om als maatwerkvoorschrift op te leggen dat binnen een redelijke termijn geluidsschermen langs de westelijke toegangsweg gerealiseerd worden die voldoen aan de voorwaarden van het ingediende akoestisch onderzoek. Daarnaast heeft eiseres nog een reactie gegeven op de voorgenomen maatwerkvoorschriften.
4. Door het ten behoeve van eiseres rijden van 7 vrachtwagens
(14 verkeersbewegingen) over de inrit in de dagperiode wordt het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau volgens verweerder overschreden met 2 dB(A). Met het primaire besluit 1 zijn aan eiseres maatwerkvoorschriften opgelegd. De maatwerkvoorschriften omvatten van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit afwijkende (verhoogde) geluidsnormen en een aantal gedragsvoorschriften teneinde aan de verhoogde geluidsnormen van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen. Voor zover in deze van belang zijn de volgende maatwerkvoorschriften opgelegd.
1.1
Geluidsnorm
1.1.1.
In afwijking van artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] , dat ter plaatse van de noordoostgevel van de woning [adres 2] en de zuidwestgevel van de woning [adres 3] het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur), niet meer mag bedragen dan 52 dB(A).
Gedragsvoorschriften
Tussen 19.00 uur en 07.00 uur mag geen gebruik gemaakt worden van de in-/uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting.
Tussen 07.00 en 19.00 uur mag alleen gebruik gemaakt worden van de in- en uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting voor zover het een vrachtwagen betreft.
Op zondagen en algemeen erkende feestdagen mag geen gebruik gemaakt worden van de in-/uitrit met een motorvoertuig ten behoeve van de inrichting.
1.1.3.
Per dag mogen niet meer dan 14 vrachtwagenbewegingen ten behoeve van de inrichting plaatsvinden over de in-/uitrit.
Het is niet toegestaan om op de in- en uitrit met een vrachtwagen ten behoeve van de inrichting te manoeuvreren.
(…).
Met het primaire besluit 2 heeft verweerder het verzoek van eiseres om een toename in het aantal vrachtwagenbewegingen en het incidenteel rijden in de avondperiode toe te staan, afgewezen.
Daarnaast is met het primaire besluit 3 een last onder dwangsom aan eiseres opgelegd voor het niet naleven van de gedragsvoorschriften 1.1.2 en 1.1.4 behorende bij het primaire besluit 1.
Daarbij is eiseres gelast om binnen één week nadat de beschikking in werking treedt voorschrift 1.1.2 van de maatwerkbeschikking van 12 maart 2018 blijvend na te leven.
Indien eiseres hieraan niet voldoet verbeurt zij € 1.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat zij voorschrift 1.1.2 overtreedt, met een maximum van € 3.000,-. Per etmaal kan er maximaal één constatering plaatsvinden.
Voorts is eiseres gelast om binnen één week nadat de beschikking in werking treedt voorschrift 1.1.4 van de maatwerkbeschikking van 12 maart 2018 blijvend na te leven.
Indien eiseres hieraan niet voldoet verbeurt zij € 1.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat zij voorschrift 1.1.4 overtreedt, met een maximum van € 3.000,-. Per etmaal kan er maximaal één constatering plaatsvinden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
6.1.1.
De commissie heeft ten aanzien van het
primaire besluit 1geadviseerd de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren. Dat baseert zij op haar conclusie dat de vrachtwagenbe-wegingen op de inrit, die geen deel uitmaakt van de inrichting, niet zijn te kwalificeren als laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin; zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877. Daardoor worden deze vrachtwagenbewegingen, aldus de commissie, niet genormeerd door artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Dat betekent dat de hinder ten gevolge van de vrachtwagenbewegingen door verweerder ten onrechte is aangemerkt als directe hinder.
6.1.2.
Verweerder heeft dit advies bij het bestreden besluit niet opgevolgd omdat volgens hem de vrachtwagenbewegingen op de inrit wel onder de door de inrichting verrichte werkzaamheden en laad- en losactiviteiten vallen die in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting plaatsvinden waarover artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit spreekt.
In dit verband wijst verweerder allereerst op de feitelijke situatie.
De inrit waarover de vrachtwagens naar eiseres rijden heeft altijd deel uitgemaakt van de inrichting. Hierop ligt ook de bestemming “bedrijven”. De inrit maakt ook deel uit van hetzelfde kadastrale perceel en is in eigendom van de verhuurder van eiseres. Op de tekening behorende bij de milieuvergunning van 16 september 1986 behoort de inrit tot de inrichting. In 2006 is een melding voor het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer gedaan, waarop de grens door eiseres anders is weergegeven en de inrit volgens haar niet meer tot de inrichting behoort.
De vrachtwagens die rijden over de inrit naar eiseres komen daar om pallets te laden en te lossen. Er zijn geen andere bedrijven die van de inrit gebruik maken. Daarnaast hebben enkele bewoners recht van overpad om van de inrit gebruik te maken.
Verweerder stelt dat de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit ook van toepassing zijn op de laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. Anders dan eiseres is verweerder van mening dat de vrachtwagenbewegingen op de inrit naar het laad- en losterrein wel degelijk aan haar als directe hinder zijn toe te rekenen. De laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van eiseres moeten voldoen aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden.
Hoewel in het Activiteitenbesluit niet gedefinieerd is welke activiteiten onder laad- en losactiviteiten vallen, worden volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder laad- en losactiviteiten tevens aanverwante activiteiten verstaan zoals het slaan van autoportieren en het starten, aanrijden, manoeuvreren en wegrijden van de voertuigen (nota van toelichting, blz. 203; Stb. 2007, 415). Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014 onder rechtsoverweging 4.1, ECLI:NLRVS:2014:4449.
Verweerder ziet het aan- en afrijden en manoeuvreren van vrachtwagens voor eiseres over de smalle inrit, waar geen andere vrachtwagens overheen rijden, als laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting. Hij verwijst daarbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8291, rechtsoverweging 2.3.1, waarbij de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 december 2001, no. 200100175/1, overweegt dat onder het begrip laad- en losactiviteiten onder meer moet worden gebracht het aan- en afrijden van vrachtwagens al dan niet met gebruik van veiligheidssignalering, het wachten van vrachtwagens in de straat, het laden en lossen van vrachtwagens, het aan- en afrijden van personenwagens en het slaan van autoportieren.
Naar de mening van verweerder heeft de commissie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877, rechtsoverweging 2.6.3, verkeerd geïnterpreteerd. De commissie overweegt dat aan- en afrijden en vergelijkbare activiteiten deel uit maken van laad- en losactiviteiten als deze worden uitgevoerd ten behoeve van laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin. Waarom het aanrijden van de vrachtwagens niet gebeurt ten behoeve van de laad- en losactiviteiten van eiseres in eigenlijke zin wordt door de commissie niet verduidelijkt.
Volgens verweerder klopt het dat de vrachtwagens niet laden en lossen op de inrit, maar wel een aantal meters verderop op het terrein van eiseres. Dat zijn naar de mening van verweerder wel degelijk laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin.
In het feitencomplex van de Afdelingsuitspraak van 24 december 2003 zit volgens verweerder een cruciaal verschil met het feitencomplex van eiseres. In die uitspraak werd geconstateerd dat de activiteiten in verband met het grondverzetbedrijf en de verkeersbewegingen van de voertuigen in het kader van de desbetreffende activiteiten niet ten behoeve van laad- en losactiviteiten worden uitgevoerd. De gemeente had namelijk onder het begrip laad- en losactiviteiten mede verkeersbewegingen geschaard op het terrein van de inrichting die niet worden uitgevoerd ten behoeve van de laad- en losactiviteiten.
6.2.1.
Eiseres is van mening dat door de commissie met het advies van 20 maart 2019 een zeer gedegen gemotiveerd en rechtens volledig juist advies is uitgebracht. Volgens eiseres is door verweerder met het bestreden besluit ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd aan dit advies voorbij gegaan.
6.2.2.
Eiseres stelt dat de inrit niet tot de inrichting behoort. Eerst in het bestreden besluit neemt verweerder het standpunt in dat de inrit tot de inrichting behoort, terwijl tot en met de hoorzitting verweerder zich altijd heeft kunnen verenigen met het standpunt van eiseres dat de betreffende inrit geen onderdeel uitmaakt van de inrichting. Zie onder meer het primaire besluit 1. Voorts blijkt uit de melding uit 2006 dat de toegangsweg niet meer tot de inrichting behoort. De inrichting wordt tijdens sluitingstijd ook afgesloten met een hek onder aan de toegangsweg. Dit hek onder aan de toegangsweg vormt de toegang tot de inrichting. De toegangsweg is bovendien een openbare weg, waarvan ook door de bewoners of bezoekers van de woningen aan de [adres 3] en [adres 2] gebruik wordt gemaakt. De toegangsweg wordt dus niet uitsluitend gebruikt voor de afwikkeling van verkeer van en naar de inrichting van eiseres.
Dat de betreffende toegangsweg ook de bestemming ‘bedrijven” heeft, dat kadastraal sprake is van één perceel, dat de weg eigendom is van eiseres en bij de milieuvergunning in 1986 nog deel uitmaakte van de inrichting, maakt dat niet anders en maakt niet dat de toegangsweg onderdeel is van de inrichting in de zin van de milieuregelgeving. De vergunning uit 1986 is immers vervallen. Bovendien is bij de melding in 2006 ook bewust
aangegeven dat de toegangsweg buiten de grens van de inrichting valt. Dit is ook nimmer een discussiepunt geweest. Eiseres wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 26 november 2003, ECLl:NL:RVS:2003:AM8839 en 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1272, waarin wordt overwogen dat uit de stukken blijkt wat de grenzen zijn van de inrichting, dat het bestuursorgaan daarvan uit moet gaan en daarbij geen beoordelingsvrijheid heeft. Nu de toegangsweg niet tot de inrichting behoort is de normering van (artikel 2:17 van) het Activiteitenbesluit in principe niet van toepassing.
6.2.3.
Eiseres stelt verder dat de normen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit alleen van toepassing zijn als de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg als laad- en losactiviteiten in de zin van het Activiteitenbesluit zijn aan te merken.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet op een rechtens juiste wijze heeft gemotiveerd dat de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg als laad- en losactiviteiten moeten worden aangemerkt. Zoals de commissie terecht aangeeft, maken aan- en afrijden en vergelijkbare activiteiten alleen dan deel uit van laad- en losactiviteiten als deze worden uitgevoerd ten behoeve van laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin. Daarbij wordt terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AO0877, waarin weer wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, no. 200100175/1.
6.2.4.
Verder geeft de commissie volgens eiseres terecht aan dat de toegangsweg een openbare weg is en dat het feitelijke laden en lossen niet op deze weg plaatsvindt noch op of nabij de inrichtingsgrens. De feitelijke situatie is aldus dat de weg alleen wordt gebruikt als toegang tot de inrichting. Pas op het terrein van de inrichting zelf vindt het laden en lossen plaats en wordt in dat kader ook door vrachtwagens gemanoeuvreerd. Incidenteel wordt op de toegangsweg gemanoeuvreerd om in en uit te kunnen rijden, maar dat vindt niet plaats ten behoeve van de laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, vindt dat laden en lossen ook niet slechts een aantal meters verderop plaats, maar op een geruime afstand na het passeren van het hek dat toegang geeft tot de inrichting. De verkeersbewegingen op de toegangsweg zijn dus niet direct gericht op laden en lossen, maar op het aanrijden van en naar de inrichting.
Eiseres meent dat de commissie de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8291, wel juist heeft geïnterpreteerd en terecht heeft
verwezen naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003.
Eiseres concludeert dan ook dat verweerder de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg ten onrechte als laad- en losactiviteiten heeft aangemerkt. Er is geen sprake van directe hinder. De normstelling van artikel 2.17 Activiteitenbesluit is dus niet van toepassing.
7.1.1.
De commissie heeft ten aanzien van het
primaire besluit 2geadviseerd om dit besluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken en het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de commissie had de zienswijze van eiseres van 30 januari 2018 niet als een nieuwe aanvraag voor het stellen van maatwerkvoorschriften moeten worden aangemerkt, maar enkel als een zienswijze ten aanzien van het voornemen om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
7.1.2.
Verweerder volgt dit advies niet op omdat hij ervan uit is gegaan dat eiseres een nieuwe aanvraag heeft gedaan. Gaandeweg de procedure voor het vaststellen van de verhoogde geluidsnorm in de dagperiode heeft eiseres nieuwe stukken ingediend, zowel vóór de vaststelling van het primaire besluit 1 als daarna. Omdat er in de zienswijze van 30 januari 2018 sprake was van een verdubbeling van de vrachtwagenbewegingen (van 14 naar 28) heeft verweerder hieruit een nieuwe aanvraag afgeleid en heeft hij tevens beoordeeld hoe deze (nieuwe) aanvraag geïnterpreteerd moest worden. Bovendien geldt dat indien een bedrijf meer vrachtwagenbewegingen wenst, waardoor niet kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnormen, er altijd een nieuwe aanvraag gedaan moet worden.
Dat verweerder tevens verder is gegaan met het eerste besluit was voor eiseres noodzakelijk, omdat eiseres met de 7 vrachtwagens in overtreding handelde met het Activiteitenbesluit.
7.2.1.
Eiseres meent dat in het bestreden besluit door verweerder op ondeugdelijke gronden wordt gemotiveerd waarom de zienswijze van 30 januari 2018 mede diende te worden opgevat als een (nieuwe) aanvraag. Van een (nieuwe) aanvraag was geen sprake. Door eiseres werden in vervolg op de eerdere melding, en naar aanleiding van het voornemen om maatwerkvoorschriften op te leggen, recente gegevens overgelegd over haar inrichting en de bedrijfsvoering, dit omdat de gegevens waarop het voornemen voor maatwerkvoorschriften was gebaseerd immers berustte op achterhaalde gegevens. Deze aanvullende informatie vormde en vormt geen (nieuwe) aanvraag, maar informatie die door verweerder bij de besluitvorming over de maatwerkvoorschriften had moeten worden betrokken.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit overweegt, ging eiseres ook niet uit van een (nieuwe) aanvraag en was zij er ook niet mee akkoord dat de zienswijze van 30 januari 2018 mede als (nieuwe) aanvraag werd aangemerkt. Eiseres heeft dit zo ook aangegeven. Eiseres is uitsluitend meegegaan in de door verweerder ingezette procedure om dit bij eerste
gelegenheid, namelijk in bezwaar, ter discussie te stellen.
7.2.2.
Eiseres stelt zich onverkort, primair, op het standpunt dat er geen grondslag is voor het opleggen van maatwerkvoorschriften, althans niet op basis van het Activiteitenbesluit, en subsidiair, voor zover dat standpunt niet zou worden gevolgd, dat er rekening moet worden gehouden met de actuele bedrijfsvoering (meer vervoersbewegingen) en zo nodig de oprichting van een geluidsscherm. Anders dan verweerder is eiseres van mening dat het primaire besluit 2 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
8.1.1.
De commissie heeft ten aanzien van het
primaire besluit 3geadviseerd om de last onder dwangsom te herroepen omdat met herroeping van de maatwerkvoorschriften de last onder dwangsom geen grondslag meer heeft.
8.1.2.
Verweerder ziet in de omstandigheid dat de gestelde maatwerkvoorschriften in stand blijven en op basis van deze maatwerkvoorschriften overtredingen zijn geconstateerd, geen aanleiding de opgelegde last onder dwangsom te herroepen.
8.2.1
Gelet op het gestelde onder randnummer 6.2 is er volgens eiseres geen grondslag voor oplegging van een last onder dwangsom.
8.2.2
Eiseres wijst er verder op dat de commissie niet toegekomen is aan de beoordeling van haar subsidiaire bezwaargronden. Ook in het bestreden besluit wordt daar niet of nauwelijks op ingegaan. Indien en voor zover de rechtbank in deze zaak tot het oordeel zou komen dat de bezwaren niet reeds op grond van de primaire bezwaargronden door verweerder gegrond hadden moeten worden verklaard, verzoekt eiseres de rechtbank de (meer) subsidiaire gronden in de beoordeling mee te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot het primaire besluit 2 en hetgeen daarover in het bestreden besluit is gesteld ambtshalve overwogen of eiseres nog belang heeft bij een uitspraak van de rechtbank. Dit is de vraag naar het procesbelang.
Het procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure, wat zij in concreto met haar beroep wil/kan bereiken. Het betreft niet de vraag of eiseres gelijk heeft, het gaat erom of zij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als zij dat zou hebben. Het doel dat eiseres voor ogen staat moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor haar feitelijk van betekenis zijn. Het ontbreken van het procesbelang staat in de weg aan de ontvankelijkheid van het beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2501.
Naar het ambtshalve oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang bij een oordeel van de rechtbank over wat in het bestreden besluit is overwogen met betrekking tot het primaire besluit 2.
Ter zitting heeft eiseres hierover verklaard en toegelicht dat zij op 30 januari 2018 enkel de intentie heeft gehad om een zienswijze naar voren te brengen. De daarop volgende aanvullingen zijn alleen ingediend om de door verweerder gestelde termijnen niet te laten verlopen. Daarbij is steeds aangegeven dat eiseres geen nieuwe aanvraag heeft ingediend. Eiseres stelt in haar beroep het primaire besluit 2 daarbij betrokken te hebben om het geschil zuiver te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee niet voldoende concreet gemaakt waarom zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep over het primaire besluit 2. Nu eiseres geen nieuwe aanvraag heeft willen indienen, zij het primaire besluit 2 niet ziet als een besluit in de zin van de Awb en alleen aanvullende informatie heeft willen verstrekken aan verweerder voor diens besluitvorming in het kader van de maatwerkvoorschriften (primair besluit 1), heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reëel en actueel belang bij een inhoudelijke beoordeling van de vraag of verweerder bij het primaire besluit 2 terecht de vermeende aanvraag van 30 januari 2018 heeft afgewezen. Eiseres heeft zich immers niet ten doel gesteld een vergunning / toestemming te verkrijgen, zodat een inhoudelijke beoordeling van het beroep over het primaire besluit 2 voor eiseres geen feitelijke betekenis heeft. Eiseres kan met het beroep niet meer bereiken dan wat ze heeft. Er is dan ook geen sprake van (voldoende) procesbelang. Ook overigens heeft de rechtbank in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om een procesbelang aanwezig te achten.
9.2
Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres, voor zover dat betrekking heeft op dat deel van het bestreden besluit dat ziet op het primaire besluit 2, niet-ontvankelijk.
10.1.
Ten aanzien van de bij het primaire besluit 1 vastgestelde maatwerkvoorschriften ligt aan het geschil de vraag ten grondslag of de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg als laad- en losactiviteiten in de zin van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit zijn aan te merken.
Artikel 2.17 Activiteitenbesluit schrijft het volgende voor:
1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LArLT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan
de in die tabel aangegeven waarden; LArLT op de gevel van gevoelige gebouwen: 50 dB(A) (7:00-19:00 uur), 45 dB(A) (19:00-23:00 uur) en 40 dB(A) (23:00-7:00 uur).
Verweerder verwijst voor wat betreft de vraag welke activiteiten onder laad– en losactiviteiten vallen als bedoeld in het voornoemde artikel, in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte naar de nota van toelichting.
10.2.
Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder bij het bestreden besluit niet aangegeven dat de inrit / toegangsweg tot de inrichting behoort. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ter zitting, mede aan de hand van Google Maps, voldoende aangetoond dat de vrachtwagens minimaal 50 meter verder op het terrein van eiseres laden en lossen. De toegangsweg naar de ingang van het bedrijfsterrein wordt met name gebruikt voor de afwikkeling van verkeer van en naar de inrichting.
Vast staat voorts dat de ‘inrit’ een openbare weg is en dat het feitelijke laden en lossen daarop niet plaatsvindt. De feitelijke situatie is aldus dat vrachtwagens aan- en afrijden over de Noldijk en vervolgens over de toegangsweg naar de inrichting rijden. De vrachtwagens manoeuvreren (zo nodig) op de Noldijk alleen om de smalle toegangsweg in en uit te kunnen rijden. Evenmin staan er vrachtwagens op de toegangsweg te wachten.
10.3.
Het standpunt van verweerder dat de vrachtwagenbewegingen op de toegangsweg zijn aan te merken als aanrijden, manoeuvreren en wegrijden als bedoeld in de nadere toelichting, baseert verweerder onder meer op de uitspraken van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4449 en van 7 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8291. De laatstgenoemde uitspraak ziet op het storten van materialen in een onbeklede container. De feitelijke situatie in de uitspraak van 10 december 2014 komt naar het oordeel van de rechtbank niet overeen met de onderhavige situatie. In die uitspraak heeft de Afdeling het manoeuvreren in de smalle toegangsweg wel als het laden en lossen in de onmiddellijke nabijheid van de supermarkt beschouwd. Het ging daarbij om het achteruitrijden naar het laad- en losterrein, het wegrijden en het rijden met rolcontainers.
Van het (achteruit)rijden van vrachtwagens met de bedoeling ter plaatse van de toegangsweg - dan wel een paar meter verderop in de nabijheid van de inrichtingsgrens - de pallets, middels het rijden met rolcontainers, in en uit te laden is in onderhavige zaak geen sprake. Het feitelijk laden en lossen vindt noch op de toegangsweg noch op of nabij de inrichtingsgrens plaats, maar minimaal 50 meter daarvandaan binnen de inrichting, waarbij een heftruck de pallets van de vrachtwagen afhaalt dan wel erop plaatst. Het over de openbare toegangsweg aanrijden van de vrachtwagens kan naar het oordeel van de rechtbank niet onder het begrip laad- en losactiviteiten als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit worden geschaard nu dit (manoeuvreren), anders dan in de Afdelingsuitspraak van 10 december 2014 - waarbij ging om het achteruitrijden van vrachtwagens over een smalle toegangsweg om deze op de juiste plek te krijgen om te kunnen laden en lossen - niet geschiedt ten behoeve van de laad- en losactiviteiten in eigenlijke zin. Indien er incidenteel op de Nolweg dan wel op de toegangsweg met vrachtwagens wordt gemanoeuvreerd vindt dit enkel plaats wegens (verminderde) stuurmanskunsten van de betrokken vrachtwagenchauffeur. Dergelijke vrachtwagenbewegingen buiten het terrein van de inrichting op de openbare weg zijn naar het oordeel van de rechtbank geen laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting zoals bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
10.4.1.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voor wat betreft het primaire besluit 1 ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vrachtwagenbewegingen op de inrit onder de door de inrichting verrichte laad- en losactiviteiten vallen die in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting plaatsvinden, waarover artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit spreekt. Daarmee vervalt de grondslag van het besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het primaire besluit 1, vernietigen en het primaire besluit 1 herroepen.
11. Omdat gelet op het vorenstaande het primaire besluit 1 niet in stand blijft betekent dit dat het primaire besluit 3 evenmin stand kan houden. De last onder dwangsom heeft immers geen grondslag meer.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 3 en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit dat ziet op het primaire besluit 2, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit 1 en het primaire besluit 3;
  • herroept de primaire besluiten 1 en 3,
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. C.M. van Hoorn, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 9 februari 2021.
De griffier De voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.