In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Salire Scheepvaart V.O.F. en Fransbergen Trading & Shipping B.V. Salire, eigenaar van een binnenvaartmotorschip, vorderde betaling van overliggeld van Fransbergen, die een bevrachtingskantoor exploiteert. De partijen hadden een charterovereenkomst gesloten voor het vervoer van 1.200 ton split van Givet (Frankrijk) naar Amsterdam. Tijdens het laden op 29 juni 2018 ontstond er vertraging door een defecte laadkraan en het uitblijven van de ijkmeester. Salire heeft Fransbergen hierover niet direct geïnformeerd, wat volgens de overeenkomst verplicht was. Salire vorderde een bedrag van € 2.270,42, vermeerderd met btw en wettelijke rente, omdat zij meende dat de vertraging voor rekening van Fransbergen kwam.
Fransbergen verweerde zich door te stellen dat Salire niet tijdig melding had gemaakt van de vertraging, waardoor zij geen overliggeld verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat Salire wel degelijk had geprobeerd om de vertraging te melden, maar dat het niet vaststond dat Fransbergen op dat moment bereikbaar was. De rechter concludeerde dat Salire aan haar meldingsplicht had voldaan en dat Fransbergen het gevorderde bedrag aan overliggeld verschuldigd was. De kantonrechter wees de vordering van Salire toe, inclusief de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 en de buitengerechtelijke kosten. Fransbergen werd veroordeeld in de proceskosten van Salire.