In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de kwalificatie van een managementovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. van Wijngaarden, heeft verzocht om verschillende vergoedingen op basis van een veronderstelde arbeidsovereenkomst, terwijl gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.A. Visser, betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat de overeenkomst een managementovereenkomst betreft.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 31 mei 2021 door de rechtbank werd ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juli 2021. Eiser heeft drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met gedaagde gehad, gevolgd door een managementovereenkomst die op 1 januari 2021 inging. Eiser heeft verzocht om een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding, en andere vergoedingen, terwijl gedaagde verweer voerde en de verzoeken afwees.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen gezagsverhouding bestaat zoals bedoeld in artikel 7:610 BW, en dat de partijen zich op gelijke voet tot elkaar verhouden. De rechter concludeert dat de managementovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, omdat aan de vereisten van artikel 7:610 BW niet is voldaan. De verzoeken van eiser worden afgewezen, met uitzondering van de verplichting voor gedaagde om loonstroken te verstrekken over de periode dat eiser werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de kwalificatie van overeenkomsten en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst kan worden aangenomen. De rechter heeft de verzoeken van eiser grotendeels afgewezen en gedaagde veroordeeld tot het verstrekken van loonstroken, met een dwangsom als sanctie voor niet-naleving.