ECLI:NL:RBROT:2021:870

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
ROT 20/2066
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van woningen op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van twee woningen, en de burgemeester van Schiedam. De burgemeester had op 24 oktober 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woningen voor twaalf maanden gesloten zouden worden vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Na bezwaar van de eiser werd de sluitingstermijn verkort tot zes maanden. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld, waarbij de aanwezigheid van een ontmantelde hennepkwekerij in de woningen centraal stond. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting kon overgaan, omdat het algemeen belang bij herstel van de openbare orde zwaarder woog dan de belangen van de eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onrechtmatig maakten. De beroepsgronden van de eiser werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bestuursdwang in gevallen van drugshandel en de verantwoordelijkheden van eigenaren van panden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.G.J. Smit,
en

de burgemeester van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Meuldijk.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] voor de duur van twaalf maanden met ingang van 31 oktober 2019.
Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de duur van de sluiting van de woningen gematigd tot een periode van zes maanden met ingang van 6 maart 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was de eigenaar van de woningen. Hij verhuurde beide woningen aan één huurder. Op 8 augustus 2019 heeft de politie eenheid Rotterdam de woningen doorzocht. In het hennepinformatiebericht van de politie van 14 augustus 2019 staat dat er een ontmantelde hennepkwekerij is aangetroffen en dat zich in de woningen vermoedelijk 252 moederplanten bevonden, 15 trays met zichtbare steeltjes van hennepstekjes, ruim 20.312 stuks waar hennepstekjes in hebben gestaan, 37 zakken met vervuilde grond en resten van hennepplanten, assimilatielampen/luchtfilters en vele materialen met productiedata. De stroomvoorziening voor de kwekerij werd illegaal afgenomen.
Standpunten
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het algemeen belang bij herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving van de woningen zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het niet sluiten van de woningen. Er kan eiser een verwijt worden gemaakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij omdat hij meer had kunnen en moeten doen om de woningen te controleren. Ondanks het tijdsverloop vanaf de constatering van de hennepkwekerij is verweerder van mening dat alsnog een signaal afgegeven dient te worden zodat duidelijk wordt dat het pand in de hennepproductie en -handel geen rol meer speelt en de rust in de omgeving kan wederkeren en herhaling van deze ernstige verstoring van de openbare orde en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen kan worden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat er enkel spullen zijn aangetroffen van een ontmantelde kwekerij en er geen bewijs is dat in de woningen softdrugs zijn geteeld en verhandeld. Er was geen sprake van loop naar het pand en ook niet van recidive. Tevens ligt het pand niet in een drugsgevoelige wijk, zodat het minder noodzakelijk is om tot sluiting over te gaan. Eiser is op geen enkele wijze betrokken geweest bij het telen dan wel handelen in softdrugs. Het doel van het beleid van verweerder is dat de criminele activiteiten worden gestaakt. Nu de woningen in 2019 zijn verkocht zijn de activiteiten beëindigd en strekt de sluiting niet tot het beoogde doel. Eiser voert verder aan dat hem geen verwijt treft omdat hij heeft getracht controle uit te oefenen. Hij heeft tientallen brieven gestuurd in verband met de huurachterstand en daarin vermeld dat de woningen moesten worden geïnspecteerd, maar de huurder reageerde niet op zijn brieven en heeft het slot van de voordeur veranderd zodat eiser niet naar binnen kon. Dat verweerder de duur van de sluiting heeft verkort, geeft aan dat het primaire besluit niet noodzakelijk en evenredig is en derhalve onrechtmatig. Verweerder heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu eiser de woningen al voorafgaand aan de sluiting heeft verkocht. Eiser voert aan dat hij schade heeft geleden als gevolg van de sluiting. Hij heeft € 5.000,- minder voor de woningen ontvangen dan bij de verkoop was overeengekomen omdat de woningen na de bezwaarfase alsnog werden gesloten. Nu niet op voorhand onaannemelijk is dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit, acht de rechtbank procesbelang aanwezig en zal zij overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, of een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
4.2.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder het Damoclesbeleid gemeente Schiedam 2014 (Damoclesbeleid) vastgesteld. Daarin is vermeld dat met een sluitingsmaatregel wordt beoogd de drugshandel te beëindigen, de openbare orde te herstellen, verdere aantasting van het woon- en leefklimaat en hernieuwd gebruik van een drugspand te voorkomen en Schiedam als vestigingsplaats voor drugshandel en productie onaantrekkelijk te maken. Om de beschreven doelen te bereiken, worden in principe alle panden gesloten die gebruikt worden voor de productie, verkoop, levering of verstrekking van drugs.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs of softdrugs zijn verhandeld, maar volgt uit het woord “daartoe” in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid tot bestuursdwang verschaft. [1] Daarbij wordt vooropgesteld dat voor toepassing van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid niet is vereist dat onomstotelijk is bewezen dat een middel als bedoeld in die bepaling is verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Voldoende is dat verweerder dit aannemelijk heeft gemaakt. [2]
4.4.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de Beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak [3] moet verweerder bij het beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, alle omstandigheden van het geval betrekken. Bij de beoordeling of er bijzondere omstandigheden zijn is in de eerste plaats van belang in hoeverre voor het sluiten van een pand een noodzaak bestaat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding. Daarnaast moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Bij deze beoordeling spelen de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting een rol. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kunnen vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Noodzaak
5. Niet in geschil is dat in de woningen een ontmantelde hennepkwekerij is aangetroffen en dat verweerder de bevoegdheid had de woningen te sluiten. Verweerder heeft zich op grond van het hennepinformatiebericht van 14 augustus 2019 op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een geoogste hennepkwekerij waarvan het aannemelijk is dat die gebruikt werd ten behoeve van de productie en/of handel in drugs. De stelling van eiser dat er geen bewijs is dat de drugs feitelijk in of vanuit de woningen werden verhandeld, kan, gelet op de onder 4.3 genoemde rechtspraak van de Afdeling, niet worden gevolgd. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid trays met steeltjes van hennepstekjes en de indicatie van 252 moederplanten en 20.312 hennepstekjes maakt dat dit als een ernstig geval kan worden aangemerkt, waardoor verweerder aan artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woningen mocht overgaan. Vanwege de omvang van de aangetroffen materialen kan worden aangenomen dat de woningen een rol vervulden binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zich al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Dat, zoals eiser stelt, de woningen niet gelegen zijn in een drugsgevoelige wijk, er geen drugsgerelateerde overlast is geconstateerd en er ook geen loop naar het pand was – wat hier ook van zij – doet dan ook geen afbreuk aan de noodzaak van de last. [4]
Verwijtbaarheid en evenredigheid
6.1.
Weliswaar is voor het mogen aanwenden van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet vereist dat eiser een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, maar die vraag kan wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. In dit verband heeft eiser verklaard dat hem geen verwijt treft omdat hij niet op de hoogte was van wat er zich in de woningen bevond. Hij heeft getracht controle uit te oefenen door brieven te sturen. Hiermee heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat hij niet redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de hennepkwekerij. Eiser heeft de huurder van de woningen in de periode van 22 juli 2018 tot en met 12 mei 2019 zeven betalingsherinneringen gestuurd wegens “aanhoudende huurachterstanden”. Op 31 december 2018 heeft eiser een brief gestuurd naar de huurder over het feit dat hij nog steeds geen bewijs van inschrijving in de basisregistratie personen (brp) van de huurder had ontvangen, waarin eiser tevens verzoekt om toestemming voor een inspectie van de woningen. De aanhoudende huurachterstanden, het niet reageren door de huurder op eisers verzoek om toestemming voor een inspectie en de weigering van de huurder om een inschrijving in de brp over te leggen, had eiser moeten nopen verdere actie te ondernemen. Niet gezegd kan worden dat hem geen verwijt treft. Dat eiser in de tegen hem aangespannen strafzaak is vrijgesproken, maakt dit niet anders. In het bestuursrecht is de sluiting immers gerelateerd aan de woning en niet aan een (voor de overtreding verantwoordelijke) persoon.
6.2.
Verder is van belang dat sprake is van restmateriaal van een hoeveelheid hennepplanten die de handelshoeveelheid in hoge mate overschrijdt, dat aangenomen kan worden dat er sprake was van handel in verdovende middelen waarbij de woningen een rol speelden in het criminele circuit, en dat de wijk Schiedam-West, waarin de woningen zijn gelegen, is aangewezen als veiligheidsrisicogebied. De rechtbank acht met het voorgaande aannemelijk gemaakt dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woningen op ernstige wijze is aangetast, zodat de maatregel noodzakelijk was om de openbare orde in en rond de woningen te herstellen
.Dat het besluit tot sluiting is genomen vier maanden nadat eiser de woningen verkocht heeft, maakt niet dat verweerder niet meer tot sluiting mocht over gaan. Een dergelijk ingrijpend besluit moet zorgvuldig worden voorbereid waarbij, zoals ook in dit geval is gebeurd, de betrokkene alvorens wordt overgegaan tot sluiting, de gelegenheid heeft om te reageren op een daartoe bij verweerder bestaand voornemen. Dat eiser zijn zienswijze pas in een laat stadium naar voren heeft gebracht, nadat het primaire besluit was genomen, heeft de procedure nog vertraagd.
Conclusie
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden voldoende in kaart gebracht en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sluiting noodzakelijk was en dat, na de matiging van de sluitingsperiode van twaalf naar zes maanden, niet kon worden volstaan met een andere, minder ingrijpende, maatregel. De rechtbank heeft oog voor de gevolgen van de sluiting van de woningen voor eiser, maar deze persoonlijke belangen wegen niet zodanig zwaar dat verweerder niet in redelijkheid tot de sluiting heeft kunnen overgaan. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de sluiting onevenredige gevolgen heeft voor eiser. Verweerder heeft dan ook gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de woningen voor zes maanden te sluiten. Van misbruik van deze bevoegdheid door verweerder is geen sprake.
8. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2616.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3702.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.