ECLI:NL:RBROT:2021:8838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
83/073889-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak over niet gemelde inkomsten uit arbeid en valsheid in geschrift met betrekking tot WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het niet melden van inkomsten uit arbeid terwijl hij een WAO-uitkering ontving. De verdachte werd primair verweten dat hij niet tijdig had doorgegeven dat hij inkomsten genoot uit vermogensbeheer, en subsidiair dat hij valse wijzigingsformulieren had ingediend bij het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar beheerswerkzaamheden verrichtte, maar dat deze niet het normale vermogensbeheer overstegen. De rechtbank hanteerde de maatstaf van wettig en overtuigend bewijs en oordeelde dat de belastende feiten en omstandigheden niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had bewezen dat hij inkomsten uit arbeid had en sprak hem vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De uitspraak benadrukt het verschil tussen de aannemelijkheidstoets van de bestuursrechter en de strafrechtelijke drempel van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/073889-19
Datum uitspraak: 22 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het nalaten bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te melden dat hij inkomsten uit arbeid genoot, terwijl hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO-uitkering) ontving. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door op twee wijzigingsformulieren betreffende zijn WAO-uitkering geen melding te maken van de (werkelijke) aard en hoogte van zijn inkomsten en deze (valse) formulieren bij het UWV in te dienen.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.C. Vermaseren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 70.000,-, subsidiair vervangende hechtenis voor de duur van 10 maanden.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte ontving in de ten laste gelegde periode een WAO-uitkering. Daarnaast was hij eigenaar van [naam onderneming] , een onderneming die zich bezig houdt met de aankoop en verhuur van vastgoedobjecten. Uit zijn verklaring in het bestuursrechtelijke onderzoek, de verklaringen van getuigen tegenover het UWV en ondersteunende onderzoeksgegevens volgt dat de verdachte beheerswerkzaamheden heeft verricht, die verder gaan dan regulier vermogensbeheer. Met deze werkzaamheden verrichtte de verdachte substantieel arbeid. De rechtbank Den Haag heeft in een bestuursrechtelijke uitspraak van 25 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:1545) ook geoordeeld dat de verdachte in het kader van het vastgoedbeheer bedrijfsmatige activiteiten heeft ontplooid die het normale vermogensbeheer overstijgen. De verdachte heeft deze inkomsten uit arbeid echter niet gemeld bij het UWV, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit van invloed was op zijn WAO-uitkering.
Indien de rechtbank tot een vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde komt, kan het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. De verdachte heeft op de daartoe bestemde wijzigingsformulieren een te summiere omschrijving van zijn inkomsten gegeven die zover van de realiteit af staat, dat de werkelijkheid geweld wordt aangedaan. Hieruit volgt dat de verdachte deze formulieren in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. Van de valse wijzigingsformulieren heeft de verdachte gebruik gemaakt door deze bij het UWV in te dienen.
Beoordeling
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde moet worden beoordeeld of de verdachte een inkomen uit arbeid heeft gehad en vervolgens of hij dit ten onrechte niet heeft gemeld bij het UWV.
Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte inkomen geniet uit vermogensbeheer. Hij heeft een groot aantal woningen in eigendom en ontvangt daaruit de huuropbrengsten. Deze inkomsten worden door hem opgegeven bij de belastingdienst als belastbaar inkomen in box 3 (inkomen uit vermogen) en de belastingdienst heeft deze keuze gehonoreerd. Aan deze door de fiscus gehonoreerde keuze komt in beginsel doorslaggevende betekenis toe. Slechts wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden kan van die keuze worden afgeweken. Het antwoord op de vraag of ten aanzien van de verdachte sprake is van bijzondere omstandigheden, is gelegen in het antwoord op de vraag of de aard en de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden in het kader van zijn vermogensbeheer zodanig zijn dat zij het normale vermogensbeheer overschrijden. Wanneer die vraag bevestigend wordt beantwoord kan gesproken worden van inkomsten uit arbeid.
Uit het dossier blijkt dat het UWV een onderzoek is gestart naar de rechtmatigheid van de WAO-uitkering van de verdachte naar aanleiding van een melding door een burger dat hij via [naam internetsite] woningen en kamers verhuurt. Het UWV heeft getuigen gehoord en een onderzoek gedaan naar onder meer bankrekeningnummers van de verdachte. Daarnaast hebben themaonderzoekers van het UWV op 23 november 2016 met de verdachte een gesprek gehad, waarvan een gespreksverslag is opgemaakt. De verdachte heeft in dat gesprek verklaard – samengevat weergegeven – dat hij zich bezig hield met vastgoed, dat hij in het kader van het vastgoedbeheer onderhandelde met gemeenten en bouwkundigen, dat hij contacten had met aannemers en soms (bouw)materialen betaalde en dat hij ongeveer acht tot tien uur per week bezig was voor [naam onderneming] . Daarmee verdiende hij op dat moment tussen de 5 en 6 ton bruto per jaar.
De verklaring van de verdachte die hij ten overstaan van de themaonderzoekers in het bestuursrechtelijk onderzoek heeft afgelegd, vormt de belangrijkste aanwijzing dat gelet op de aard en omvang van de door hem verrichtte beheerswerkzaamheden, deze het normale vermogensbeheer overschrijden en om die reden gesproken kan worden van inkomsten uit arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan deze verklaring in de strafzaak echter geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. De verklaring van de verdachte is niet onder de in het strafrecht geldende waarborgen tot stand gekomen. Weliswaar is hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, maar daarbij is hem slechts medegedeeld dat tijdens het gesprek kan blijken dat hij tekort is geschoten waardoor het recht, hoogte en duur van zijn uitkering in het geding is en dat hij daarom niet verplicht is om antwoord te geven op vragen. Een concrete verdenking wordt hier niet genoemd en ook overigens blijkt uit het gespreksverslag niet dat het de verdachte op enig moment duidelijk is geworden welke verdenking jegens hem is gerezen.
Ook blijkt niet uit het dossier dat hij is gewezen op de mogelijkheid een raadsman te consulteren voorafgaand aan het gesprek. Opvallend is dat de verdachte na afloop van het gesprek alsnog een raadsman heeft geconsulteerd, die heeft gemeld dat de verdachte zich niet kon vinden in het gespreksverslag en het daarom niet zou ondertekenen. Tijdens het strafrechtelijke onderzoek heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Onder deze omstandigheden is het goed mogelijk dat de verdachte de verklaring bij het UWV niet had afgelegd, als de waarborgen voor een eerlijk proces die we kennen bij een strafrechtelijk verdachtenverhoor op dat moment waren toegepast.
Daar komt bij dat met betrekking tot de aard en omvang van de door de verdachte verrichtte werkzaamheden in het kader van zijn vermogensbeheer, zoals die uit het gespreksverslag naar voren komen, onvoldoende steun wordt gevonden in andere bewijsmiddelen.
Hoewel uit verklaringen van getuigen bij het UWV blijkt dat de verdachte verhuurcontracten ondertekende, overstijgt dit ondertekenen niet de normale beheerswerkzaamheden als eigenaar van te verhuren vastgoedobjecten. Voor het overige zijn de verklaringen van de getuigen tegenover het UWV te summier om hieruit de conclusie te kunnen trekken dat de verdachte in het kader van het beheer van zijn vermogen werkzaamheden heeft verricht die de normale werkzaamheden betreffende het vermogensbeheer overschrijden. Voor zover uit deze verklaringen blijkt dat de verdachte als contactpersoon optrad ingeval er een reparatie aan de woning moest gebeuren, blijkt hieruit niet of en zo ja, welke activiteiten verdachte vervolgens heeft verricht. Bovendien hebben een aantal van deze getuigen bij de rechter-commissaris de verklaring dat de verdachte hun contactpersoon bij [naam onderneming] was, ingetrokken.
Ook de resultaten van het onderzoek naar bankrekeningnummers van de verdachte vormen onvoldoende ondersteunend bewijs dat de door de verdachte verrichte beheerswerkzaamheden zodanig zijn dat zij het normale vermogensbeheer overschrijden. Dat op vijf verschillende bankrekeningnummers op naam van de verdachte geldstromen zichtbaar zijn met betrekking tot het vastgoed van de verdachte vormt wel een aanwijzing dat er binnen [naam onderneming] activiteiten werden verricht, maar dit levert geen onomstotelijk bewijs op dat het de verdachte is geweest die deze activiteiten verrichtte. Zijn dochters, die in de tenlastegelegde periode ook beheerswerkzaamheden voor [naam onderneming] verrichtten, maakten immers ook gebruik van de bankrekeningen van de verdachte.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte zodanige vermogensbeheeractiviteiten heeft verricht dat deze het normale vermogensbeheer overstijgen en sprake is van inkomsten uit arbeid. Bewezenverklaring dat de verdachte ten onrechte zijn inkomen uit arbeid niet bij het UWV heeft gemeld, zoals primair ten laste is gelegd, kan reeds daarom niet volgen.
Voor zover door de bestuursrechter anders is geoordeeld merkt de rechtbank nog op dat het oordeel van de bestuursrechter een aannemelijkheidsoordeel betreft, terwijl de strafrechter de maatstaf van het wettig en overtuigend bewijs hanteert. In deze zaak halen de belastende feiten en omstandigheden, hoewel ze aannemelijk kunnen zijn, die strafrechtelijke drempel niet.
De rechtbank is van oordeel dat ook voor de subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrift geen bewezenverklaring kan volgen. Nu niet bewezen is dat het inkomen als inkomen uit arbeid moet worden aangemerkt, kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte op de wijzigingsformulieren ‘de werkelijke aard’ van zijn beleggingsinkomsten onvermeld heeft gelaten. Het enkele niet specificeren van de hoogte van de inkomsten uit beleggingen door de verdachte levert op zichzelf geen valsheid in geschrift op.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 oktober 2018,
te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en/of artikel 12 Toeslagenwet (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken,
zulks terwijl dit/die feit(en) (telkens) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of van (een) ander(en),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van
verdachtes zijn recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en/of de Toeslagenwet
dan wel (telkens) voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming,
immers heeft verdachte, alstoen, aldaar, tezamen en in vereniging, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
niet (tijdig) aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) doorgegeven of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, in of omstreeks genoemde periode werkzaamheden verrichtte en/of had verricht inzake de aankoop en/of verkoop en/of verhuur en/of het
beheer van vastgoed en/of hieruit inkomsten genoot of had genoten, in elk geval werkzaamheden verrichtte en/of inkomsten genoot.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 9 juni 2010 en/of 19 mei 2011, in elk geval op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal
(een) formulier(en) ‘Wijzigingen doorgeven Als u een WIA-, WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering heeft’, d.d. 9 juni 2010 en/of 19 mei 2011 (bijlage 11), zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk (in strijd met de waarheid) heeft opgemaakt en/of vervalst door (telkens)
onder het kopje ‘toelichting’ bij
- " Ik heb naast mijn WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering nog andere inkomsten" (Wijzigingsformulier van 9 juni 2010, p. 139 en wijzigingsformulier van 19 mei 2011,
p. 141) (respectievelijk) te vermelden en/of te schrijven: "Reeds bij u bekend, inkomsten uit beleggen" en/of "inkomsten uit beleggingspanden"
en/of op dit/deze wijzigingsformulier(en) de werkelijke aard en/of
hoogte van deze inkomsten onvermeld te laten
(telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
(telkens) opzettelijk bovenbedoeld(e)/genoemd(e) valse of vervalste geschrift(en)
voorhanden heeft/hebben gehad en/of (telkens) heeft/hebben afgeleverd en/of doen en/of laten afleveren bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst.