Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de afwijzing van een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betrof een betrokkene die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) viel. De rechtbank ontving het verzoekschrift van de officier op 5 januari 2021, met een mondelinge behandeling op 25 januari 2021. Tijdens deze behandeling werd de betrokkene, zijn advocaat en een verpleegkundige gehoord via een tweezijdige geluidsverbinding, in het kader van de COVID-19 maatregelen. De psychiater had zijn onderzoek telefonisch uitgevoerd, wat door de advocaat van de betrokkene als onvoldoende werd beschouwd. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, omdat de psychiater niet in de fysieke aanwezigheid van de betrokkene had onderzocht, wat volgens de Hoge Raad de norm is. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de psychiater niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat deze niet voldoende inzicht gaf in de redenen voor het ontbreken van een fysiek onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de psychiater onvoldoende had verantwoord waarom een face-to-face onderzoek niet mogelijk was en dat de gekozen methode, een tweezijdige geluidsverbinding, niet de beste oplossing was. Daarom werd het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter H.C.A. de Groot en schriftelijk uitgewerkt op 1 februari 2021.