ECLI:NL:RBROT:2021:9087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
10/960008-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de Ennetcom-zaak met betrekking tot valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie

In de Ennetcom-zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werkzaam was als account manager bij een bedrijf dat PGP-telefoons verkocht. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift met betrekking tot vier facturen en een aangifte omzetbelasting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij deel uitmaakte van het samenwerkingsverband dat deze criminele activiteiten uitvoerde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan valsheid in geschrift, omdat zij valse facturen had opgemaakt om een groot deel van de omzet van het bedrijf buiten de reguliere boekhouding te houden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder, en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960008-18
Uitspraakdatum: 21 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
bijgestaan door mr. M.A. Prins, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Kern van het vonnis
De verdachte, werkzaam als account manager bij [naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ), wordt verdacht van – kort samengevat – deelname aan een criminele organisatie en van valsheid in geschrift ten aanzien van vier facturen en een aangifte omzetbelasting.
Ontvankelijkheidsverweren
De verdediging heeft, zonder nadere motivering, verzocht de ontvankelijkheidsverweren gevoerd in de zaken van de medeverdachten als herhaald en ingelast te beschouwen. Gelet op het grote aantal verweren dat in die zaken is gevoerd en het gegeven dat die verweren slechts in beperkte mate op de verdachte van toepassing zouden kunnen zijn, wordt dit verzoek niet gehonoreerd.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan ook niet slagen, nu de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie de marginale toets die de rechtbank moet aanleggen kan doorstaan.
De vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 AWR geldt wel voor de medeverdachten, maar niet voor de verdachte. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging.
Deelname criminele organisatie
Hoewel er sprake is geweest van een samenwerkingsverband en de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met het binnen de organisatie bestaande oogmerk (met name het plegen van valsheid in geschrift), kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte in het kader van dat samenwerkingsverband heeft gehandeld of op andere wijze daarvan deel heeft uitgemaakt. Volgt vrijspraak van feit 1.
Valsheid in geschrift
De verdachte wordt verweten dat zij betrokken is geweest bij het wegsluizen van contant geld naar Dubai door valse stukken op te maken (feit 2). De verdediging heeft niet betwist dat contante geldbedragen (een deel van de omzet van [naam bedrijf 1] ) via geldkanalen giraal werden overgemaakt naar [naam bedrijf 2] , een vennootschap van de medeverdachte in Dubai. Dat deze bedragen zouden zijn toe te rekenen aan de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. De rechtbank acht bewezen dat de facturen vals zijn opgemaakt om een groot deel van de omzet buiten de reguliere boekhouding te houden. Voor het vals opmaken van de aangifte omzetbelasting volgt vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
Strafmaat
Deze valsheid in geschrift betreft een kwalijk feit: gelet op de wijze waarop in Nederland bij bedrijven belasting wordt geheven, moet de Belastingdienst op de juistheid van hun boekhouding kunnen vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd en de Staat is door deze gang van zaken voor aanzienlijke bedragen gedupeerd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 3 jaar geëist. De rechtbank legt een taakstraf van 180 uur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op. Daarbij is van belang dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, de verdachte vrijspreekt van de deelneming aan een criminele organisatie. Daarnaast weegt de rechtbank haar persoonlijke omstandigheden mee en het feit dat haar strafzaak niet binnen een redelijke termijn is afgehandeld.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25, 27 mei, 1, 3 en 8 juni 2021. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 21 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M.M. Egberts en mr. N.M. Smits (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.

4..Inleiding

De verdachte was werkzaam bij [naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ), waarvan de medeverdachte [naam medeverdachte] (via een holding) bestuurder en aandeelhouder was. Daarnaast was de medeverdachte bestuurder en aandeelhouder van een aantal andere rechtspersonen in binnen- en buitenland, waaronder [naam bedrijf 2] , gevestigd in [vestigingsplaats bedrijf] . Voor de verkoop maakte [naam bedrijf 1] gebruik van een netwerk van resellers.
De belangrijkste producten die [naam bedrijf 1] verkocht, waren BlackBerry’s waarmee versleutelde e-mailberichten konden worden verzonden via PGP en S/MIME versleuteling. De meeste functies op deze telefoons – zoals de camera, de microfoon en de bel- en sms-functie – waren uitgeschakeld. De berichten werden na 24 dan wel 48 uur automatisch gewist en daarnaast kon men de helpdesk van [naam bedrijf 1] op verzoek de inhoud van de telefoon laten wissen (‘wipen’). De verzonden e-mailberichten werden – ter versleuteling en ontsleuteling – omgeleid via een server, die fysiek bij een bedrijf in Toronto (Canada) was ondergebracht.
Op 16 april 2016 zijn de data op deze server door de Canadese politie (op basis van een rechtshulpverzoek vanuit Nederland) gekopieerd. Bij analyse van de data bleken deze 3,7 miljoen berichten en notities te bevatten. Daarnaast bevatte de server de private sleutels van de gebruikers van [naam bedrijf 1] , zodat de politie de berichten en notities kon ontsleutelen en kennis kon nemen van de inhoud daarvan. De politie heeft voor het ontsleutelen en de analyse van de data gebruik gemaakt van het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkelde hulpmiddel ‘Hansken’.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

Aansluiting bij de in de zaak van de medeverdachten gevoerde verweren

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de ontvankelijkheidsverweren gevoerd in de zaken van de medeverdachten [naam medeverdachte] en [naam bedrijf 1] als herhaald en ingelast te beschouwen in de zaak van de verdachte.
Beoordeling
De verdediging heeft nagelaten daarvoor expliciet de toestemming van de rechtbank te verkrijgen. Gelet op het grote aantal verweren dat in die zaken is gevoerd en het gegeven dat die verweren naar oordeel van de rechtbank slechts in beperkte mate op de verdachte van toepassing zouden kunnen zijn, zal dit verzoek niet gehonoreerd worden. In deze omstandigheden had het op zijn minst op de weg van de verdediging gelegen om gemotiveerd uiteen te zetten bij welke verweren zij zich wenste aan te sluiten en welk nadeel de verdachte als gevolg van de gestelde schendingen zou hebben geleden. Dat is echter niet gebeurd. De verweren voldoen daarmee niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld en zullen verder buiten bespreking blijven.
Schending van verbod op willekeur/gelijkheidsbeginsel
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel door slechts de verdachte en twee andere natuurlijke personen te vervolgen, terwijl er veel meer mensen werkzaam waren bij [naam bedrijf 1] en de andere [naam bedrijf 1] -entiteiten die dus eveneens deel zouden moeten uitmaken van de vermeende criminele organisatie.
Beoordeling
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dit kan alleen op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel zijn daaronder begrepen) om de reden dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het feit dat derden aan wie dezelfde gedragingen als de verdachte verweten kunnen worden, niet zijn vervolgd, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zou niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel alleen dan in aanmerking komen wanneer geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging van
dezeverdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, een en ander beschouwd tegen de achtergrond dat anderen voor dezelfde feiten niet vervolgd worden. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich hier heeft voorgedaan. Reeds om die reden faalt het verweer.
Una via/ne bis in idem
Onder feit 2 is aan de verdachte subsidiair ten laste gelegd dat zij zich tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 225 lid 2 Sr strafbaar gestelde gebruik maken van valse geschriften, te weten een aantal facturen en een of meer aangiften omzetbelasting over 2015. De rechtbank heeft in de zaak van de medeverdachte [naam medeverdachte] voor dit feit de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege de uitsluitingsgrond in artikel 69 lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Het gaat in laatstgenoemd artikel om een kwaliteitsdelict waarvan niet de verdachte, maar [naam bedrijf 1] de normadressaat is. Weliswaar bepaalt artikel 69 lid 4 AWR dat strafvervolging op grond van artikel 225 lid 2 Sr is uitgesloten indien de verdachte tevens kan worden vervolgd voor (onder meer) het niet doen of onjuist of onvolledig doen van aangifte waartoe zij op grond van de wet verplicht is (artikel 69 leden 1 en 2 AWR), maar die bepaling geldt voor de medeverdachte en niet voor deze verdachte. Zij kan dus, anders dan de medeverdachte, evenzeer voor overtreding van artikel 225 lid 2 Sr worden vervolgd [1] .

6..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1 (deelname criminele organisatie)

Standpunt van de officier van justitie
De verdachte was vanaf 2014 werkzaam bij [naam bedrijf 1] , eerst als office manager en later als account manager. Binnen [naam bedrijf 1] heeft een vaste groep personen duurzaam en gestructureerd met elkaar samengewerkt. [naam bedrijf 1] had als oogmerk onder meer om de identiteit van criminele klanten van [naam bedrijf 1] af te schermen van politie en justitie en bewijsmateriaal te vernietigen. Nu de klanten van [naam bedrijf 1] grotendeels als crimineel zijn te bestempelen, betreft de omzet witgewassen geldbedragen. Daarnaast heeft [naam bedrijf 1] valsheid in geschrifte gepleegd door met valse facturen verzwegen omzet af te dekken. De verdachte heeft de valse facturen opgemaakt, maar daarnaast ook contant geld vervoerd in verborgen ruimtes in een auto, hield zich bezig met activeren en verlengen van abonnementen en heeft ten minste één keer een
wipe-verzoek laten uitvoeren. Daarnaast heeft ze om wapens gevraagd bij een van de grote resellers. De deelname van de verdachte aan een criminele organisatie kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Weliswaar kan aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband en dat de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met het binnen de organisatie bestaande oogmerk – in het bijzonder het plegen van valsheid in geschrift door het opmaken van valse facturen ten name van [naam bedrijf 1] en een andere daaraan gerelateerde rechtspersoon –, maar niet dat de verdachte in het kader van dat samenwerkingsverband heeft gehandeld of op andere wijze daarvan deel heeft uitgemaakt.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 (valsheid in geschrift)
Standpunt van de officier van justitie
Het medeplegen van valsheid in geschrift kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de in de tenlastelegging genoemde facturen niet vals zijn. De eerste en derde factuur zien op de Nederlandse bedrijfsvoering van [naam bedrijf 1] . Voor het overige vallen de gelden binnen de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), de vestiging in Dubai, en deze bedragen zijn dan ook naar haar overgemaakt. [naam bedrijf 2] activeerde namelijk de simkaarten van de door [naam bedrijf 1] verkochte telefoons. Op verzoek van de resellers werden de aan [naam bedrijf 2] toe te rekenen bedragen contant overgebracht naar onder meer Suriname, waarna ze giraal werden overgeboekt naar [naam bedrijf 2] . Daarnaast is er onvoldoende bewijs voorhanden dat [naam bedrijf 1] aangifte voor de omzetbelasting heeft gedaan in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, zodat niet kan worden bewezen dat deze aangifte of aangiften vals was of waren.
In de tweede plaats dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat zij geen opzet of oogmerk heeft gehad op het vervalsen van de facturen. Zij miste boekhoudkundige kennis en volgde slechts de instructies van de medeverdachte [naam medeverdachte] op. Bovendien blijkt nergens uit het dossier dat zij baat heeft gehad van de gestelde vervalsingen. Meer subsidiair dient zij te worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, omdat zij pas op 1 januari 2014 bij [naam bedrijf 1] in dienst is getreden.
Beoordeling
Op 19 april 2016 zijn in het pand van [naam bedrijf 1] diverse gegevensdragers in beslag genomen, waaronder de laptop van de verdachte. [2] Op deze laptop zijn twee Excelbestanden aangetroffen, genaamd ‘ [bestandsnaam 1] ’ en ‘ [bestandsnaam 2] ’. [3] In deze bestanden werden de bestellingen en betalingen van de resellers van [naam bedrijf 1] bijgehouden.
[naam bedrijf 3] - factuur 20150407 en factuur [nummer]
Een van de resellers van wie de bestellingen werden bijgehouden in de aangetroffen Excelbestanden betrof [naam bedrijf 3] , binnen [naam bedrijf 1] bekend als Samsonite. [4]
In [bestandsnaam 1] zijn de bestellingen en betalingen van Samsonite voor de maanden november en december opgenomen. In het overzicht voor de maand november staat een bedrag van in totaal € 133.400,- aan bestellingen vermeld. [5] Daarnaast wordt in het groen als post ‘banking voor nov’ een bedrag van € 92.650,- in de kolom ‘betaald’ genoemd. Dit bedrag wordt, samen met een aantal andere crediteringen, in mindering gebracht op het bedrag van € 133.400,-. De resterende € 36.707,- is onderverdeeld in een bedrag van € 26.357,- (de rechtbank begrijpt: € 26.375,-) met als omschrijving ‘op bank te betalen 25xSMIME NOV’ en een bedrag van € 10.350,- met als omschrijving ‘nog te voldoen’. Daaronder staat in groen de opmerking ‘25xSMIME van 18-12 wordt ook op bank betaald’, met daarachter het bedrag van € 26.375,-.
Op de in beslag genomen laptop werd ook de onder feit 2 als eerste genoemde factuur aangetroffen. Dit betreft een factuur van [naam bedrijf 1] , gericht aan [naam bedrijf 3] , gedateerd op 20 december 2015, met nummer 20150407 en voor een bedrag van € 26.375,-. [6] Het bedrag van € 26.375,- is eveneens terug te vinden in de boekhouding van [naam bedrijf 1] . [7] De in [bestandsnaam 1] vermelde bedragen € 92.650,- en € 10.350,- komen daar echter niet in voor. [8] Uit een bankafschrift van [naam bedrijf 1] blijkt dat [naam bedrijf 3] op 13 januari 2016 een bedrag van € 26.375,- heeft overgemaakt naar [naam bedrijf 1] onder vermelding van het factuurnummer 20150407. [9]
In een notitie van het gebruikersaccount van de verdachte met als titel ‘Samsonite New’ is een van haar afkomstige e-mail aangetroffen. [10] In de e-mail staat de volgende tekst:
Rek van NOV was [..]134.050
[..] 92.650. Aan [afkorting] betaald
[..] 1.200 tegoed van sims 4x4maanden
[..] 26.357 SMIME op bank factuur:2010407
Blijft staan: [..] 13.843
Uit het dossier blijkt dat ‘ [afkorting] ’ [naam 1] betreft en dat hij zorgdroeg voor de verzameling en het vervoer van de contante bedragen naar Suriname. [11]
Voorts is in de administratie de onder feit 2 als tweede genoemde factuur aangetroffen, een factuur van [naam bedrijf 2] met nummer [nummer] , gericht aan [naam bureau] / [naam 2] , gedateerd op 4 januari 2016 en voor een bedrag van € 90.000,-. [12] Op 19 januari 2016 heeft [naam bedrijf 2] een bedrag van € 40.000 en een bedrag van € 50.000 ontvangen van [naam bureau] / [naam 2] . [13]
De rechtbank stelt vast dat van de verkopen aan reseller [naam bedrijf 3] ter hoogte van € 133.400,- slechts € 26.375,- op factuur via de bank is betaald en dat het grootste deel (€ 92.650,-) buiten de boekhouding van [naam bedrijf 1] is gebleven en aan ‘ [afkorting] ’ is betaald voor contante overdracht naar Suriname. Rond dezelfde tijd is een bedrag van € 90.000,- vanuit Suriname op de bankrekening van [naam bedrijf 2] gestort.
[naam bedrijf 4] - factuur 20150320
In [bestandsnaam 1] zijn daarnaast ook de bestellingen en betalingen van reseller [naam bedrijf 4] voor de maanden september tot en met december 2015 opgenomen. [14] [naam bedrijf 4] stond binnen [naam bedrijf 1] bekend onder de bijnaam [bijnaam] . Ook bij deze reseller wordt een totaalbedrag aan bestellingen genoemd, namelijk € 440.086,-. Daarvan is kennelijk een bedrag van € 110.800,- reeds betaald, want dit wordt in groen in de kolom ‘betaald’ vermeld. [15]
In de notities van het gebruikersaccount van de verdachte staat onder meer een e-mail van 23 november 2015 met daarin door [naam bedrijf 4] nog te betalen bedragen. [16] In deze e-mail wordt vermeld dat een bedrag van € 110.800,- reeds is betaald, waarvan € 75.000 aan ‘ [naam 3] ’, € 25.000,- aan ‘ [naam 4] ’ en € 10.800,- per bank. Het bedrag van € 10.800,- is weer terug te vinden in de boekhouding van [naam bedrijf 1] , de overige bedragen niet. [17] Voor het bedrag van € 10.800,- is ook de onder feit 2 als derde genoemde factuur opgemaakt, gericht aan [naam bedrijf 4] en met factuurnummer 20150320. [18] Deze factuur is blijkens een bankafschrift van [naam bedrijf 1] op 30 oktober 2015 betaald. [19] [naam bedrijf 4] heeft rond die datum immers geen andere bedragen overgemaakt naar [naam bedrijf 1] . [20]
Op 28 oktober 2015 heeft [naam bedrijf 2] een bedrag van € 75.000,- ontvangen van [naam bedrijf 5] . [21] Er is geen factuur aan [naam bedrijf 5] voor dit bedrag aangetroffen. [22]
De rechtbank stelt vast dat van de verkopen aan [naam bedrijf 4] ter hoogte van € 440.086,- slechts € 10.800,- op factuur via de bank is betaald en dat in elk geval € 75.000,- buiten de boekhouding van [naam bedrijf 1] is gebleven en aan ‘ [naam 3] ’ is betaald.
Valsheid van de facturen
De verdediging heeft aangevoerd dat het klopt dat slechts een deel van de door [naam bedrijf 1] verstuurde rekeningen op factuur en per bank werden voldaan, maar dat de resterende bedragen zagen op bestellingen die toe te rekenen waren aan omzet van [naam bedrijf 2] . Deze bedragen werden vaak contant betaald. Deze contante bedragen werden vervolgens via zogenoemde kanalen overgebracht naar [naam bedrijf 2] . [naam bedrijf 2] factureerde voor die bedragen.
Uit het dossier volgt eveneens dat contante geldbedragen via het ‘geldkanaal [afkorting] ’ naar Suriname werden overgebracht en vervolgens giraal werden overgemaakt naar [naam bedrijf 2] . [23] Daarnaast werd er nog gebruik gemaakt van in ieder geval een tweede kanaal, ‘ [naam 3] ’, waarbij op dezelfde wijze contante bedragen door [naam 3] (‘ [naam 3] ’) werden verzameld en later gestort op de bankrekening van [naam bedrijf 2] . [24] Voor deze kanalen diende wel een provisie te worden betaald van 5 of 6 procent van het te versturen bedrag, en [naam bedrijf 1] betaalde dit. [25]
Dat de overgedragen geldbedragen zijn toe te rekenen aan de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. In de eerste plaats werkte al het personeel van [naam bedrijf 1] in Nederland en van enige verdere activiteiten van [naam bedrijf 2] is ook niet gebleken. Het personeel in Nederland maakte ook de facturen voor [naam bedrijf 2] op. [26] Onduidelijk is dus waarom bestellingen van Nederlandse resellers deels door een Nederlandse vennootschap gefactureerd zouden moeten worden en deels door een vennootschap in Dubai, die ook nog eens geen onderdeel was van het [naam bedrijf 1] -concern. Dat [naam bedrijf 1] overal ter wereld klanten had, is daarvoor geen afdoende verklaring. Dat betekent immers nog steeds dat voor toerekening aan [naam bedrijf 2] daaraan een reële overeenkomst tot levering van goederen of diensten door [naam bedrijf 2] aan deze buitenlandse klanten ten grondslag moet liggen. Het feit dat [naam bedrijf 2] facturen betaalde die verband hielden met de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 1] betekent nog niet dat ANG te gelden heeft als de leverancier van de resellers. Het was immers [naam bedrijf 1] die de ‘activaties’ bij de resellers in rekening bracht [27] . In dat geval zouden er boekingen tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] moeten zijn terug te vinden in de boekhouding, maar dat is niet het geval. Bovendien zijn de bedragen die via de geldkanalen bij [naam bedrijf 2] terecht kwamen, niet te relateren aan het aantal verkochte activaties zoals vermeld in het Excelbestand.
Daarnaast geldt dat het vervoer van zeer grote contante geldbedragen bijzonder ongebruikelijk is vanwege de risico’s waarmee dit gepaard gaat. Nu [naam bedrijf 1] ook nog provisie diende te betalen voor deze bewerkelijke route, valt al helemaal niet in te zien welke bedrijfseconomische reden hieraan ten grondslag kan hebben gelegen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 2 als eerste en als derde genoemde facturen valselijk zijn opgemaakt door de verdachte, met als doel een groot deel van de door [naam bedrijf 1] gemaakte omzet buiten haar reguliere boekhouding te houden. Weliswaar betreffen deze facturen werkelijke omzet, maar deze bevatten niet de gehele omzet en zijn daarom vals. Dat betekent dat de in de tenlastelegging als tweede genoemde factuur van [naam bedrijf 2] eveneens vals is. Deze factuur ziet immers op het in de boekhouding van [naam bedrijf 2] verantwoorden van een bedrag van € 90.000 dat eigenlijk onderdeel uitmaakt van de omzet van [naam bedrijf 1] .
Dat de verdachte ook het door artikel 225 lid 1 Sr vereiste oogmerk op het valselijk gebruik had, vloeit voort uit de hierboven beschreven gedragingen. In plaats van facturen op te stellen op basis van daadwerkelijk door resellers bestelde producten, maakte de verdachte facturen ter afdekking van de geldstromen naar Dubai. Aan een dergelijke gedraging kan een gebrek aan boekhoudkundige kennis niet worden tegengeworpen. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde medeplegen van opzettelijk vervalsen van de onder feit 2 genoemde facturen.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen van het vervalsen van de eveneens in de tenlastelegging opgenomen aangifte(n) omzetbelasting. Nu de betreffende aangifte zich niet in het dossier bevindt, ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs daarvoor. Zij zal eveneens worden vrijgesproken van het medeplegen van valsheid in geschrift gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, aangezien uit het dossier blijkt dat zij toen nog niet werkzaam was bij [naam bedrijf 1] .

7..Bewezenverklaring

Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
2 primairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van 1 januari 2014
tot en met 19 april 2016 in Nijmegen en Arnhem en elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen ,
meermalen
facturen, te weten:
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150407, met
factuurdatum 20 december 2015,
-Factuur van [naam bedrijf 2] met nummer [nummer] , factuurdatum 4 januari 2016,
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150320, met
factuurdatum 11 oktober 2015,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt ,
immers hebben zij en haar mededaders,
telkens valselijk op die facturen onjuiste geldbedragen en/of geleverde aantallen goederen
vermeld en/of doen vermelden,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

8..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2. primair
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

9..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

10..Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door een aantal facturen in de administratie van [naam bedrijf 1] , voor welk bedrijf zij de boekhouding verzorgde, vals op te maken. Deze valse facturen maakten deel uit van een constructie waarmee een groot gedeelte van de omzet van het bedrijf buiten de boeken werd gehouden. Het betreft hier een kwalijk feit: gelet op de wijze waarop in Nederland bij bedrijven belasting wordt geheven, moet de Belastingdienst op de juistheid van hun boekhouding kunnen vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd, en de Staat is door deze gang van zaken voor aanzienlijke bedragen gedupeerd.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte. Daaruit volgt dat zij niet recent voor strafbare feiten is veroordeeld.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren zal worden opgelegd. Voor een vrijheidsbenemende straf als op te leggen sanctie pleit dat de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen inzicht heeft willen geven in haar beweegredenen en evenmin blijk heeft gegeven van besef van het kwalijke van haar handelen. Zij heeft zich bij haar ondervraging tegen beter weten in beperkt tot het geven van ontwijkende antwoorden. Daar komt bij dat uit het dossier aanwijzingen naar voren komen dat de verdachte zich binnen [naam bedrijf 1] heeft ingelaten met uiterst dubieuze zaken zoals het regelen van vuurwapens, zij het zonder dat dit zijn weerslag heeft gevonden in de tenlastelegging.
De rechtbank zal onverlet het voorgaande niettemin niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is het volgende redengevend. De rechtbank spreekt de verdachte, anders dan door de officier van justitie gevorderd, vrij van de deelneming aan een criminele organisatie. Verder pleiten haar persoonlijke omstandigheden tegen de keuze voor een vrijheidsbenemende sanctie. De verdachte draagt als alleenstaande moeder de zorg voor de opvoeding van twee kinderen. Zij heeft haar vorige werkkring en haar entourage definitief vaarwel gezegd en is op zoek naar vast werk. Een gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkeling kunnen doorbreken en zeker schadelijk zijn voor de opvoeding van haar kinderen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van de verdachte tevens rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. [28]
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar. Ook dit vormt voor de rechtbank aanleiding om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar de voorgenomen gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk op te leggen. Die voorwaardelijke gevangenisstraf dient er enerzijds toe om de verdachte te doordringen van de ernst van het door haar begane feit en anderzijds om herhaling te voorkomen. De rechtbank vindt daarnaast een taakstraf van 180 uur passend en geboden.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. J.C. Tijink en mr. T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 19 april 2016 in Nijmegen en/of Arnhem en/of Ottersum, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft
deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk het
- nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken
of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen
waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf
vernietigt, wegmaakt, verbergt of aan het onderzoek van de ambtenaren van de
justitie of politie onttrekt (WvSr 189 lid 1 sub 2) en/of,
- opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te
brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e
aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te
belemmeren of te verijdelen, verbergt, vernietigt, wegmaakt of aan het
onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekt, dan wel door
het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die
inbeslagneming belet, belemmert of verijdelt (WvSr artikel 189 lid 1 sub 3)
en/of
- witwassen (WvSr 420bis en/of 420ter en/of 420quater);
- valselijk opmaken of vervalsen van enig geschrift dat is bestemd om tot
bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (WvSr 225 lid 1 en/of 225 lid 2).
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 19 april 2016 in Nijmegen en/of Arnhem en/of Ottersum, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (o.a. [naam bedrijf 1]
( [KvK nummer 1] ) en/of [naam bedrijf 6] ( [KvK nummer 2] )) en/of
[naam bedrijf 2] ), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
één of meer (kopieën van) facturen, te weten:
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150407, met
factuurdatum 20 december 2015,
-Factuur van [naam bedrijf 2] met nummer [nummer] , factuurdatum 4 januari 2016,
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150320, met
factuurdatum 11 oktober 2015,
en/of
-één of meer opgave(s) omzetbelasting over periode 1 januari 2015 tot en met
31 december 2015 (op naam van) van [naam bedrijf 1] ,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededaders,
(telkens) valselijk op/in die factuur/facturen en/of opgave(s) omzetbelasting
onjuist(e) (geld)bedragen en/of geleverde aantallen goederen en/of omzet
vermeld en/of doen vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 19 april 2016 in Nijmegen en/of Arnhem en/of Ottersum, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (o.a. [naam bedrijf 1]
( [KvK nummer 1] ) en/of [naam bedrijf 6] ( [KvK nummer 2] )) en/of
[naam bedrijf 2] ), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk,
heeft/hebben gebruikt en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben doen
afleveren en/of voorhanden heeft gehad (telkens),
één of meer (kopieën van) facturen, te weten:
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150407, met
factuurdatum 20 december 2015,
-Factuur van [naam bedrijf 2] met nummer [nummer] , factuurdatum 4 januari 2016,
-Factuur van [naam bedrijf 1] met nummer 20150320, met
factuurdatum 11 oktober 2015,
en/of
-één of meer opgave(s) omzetbelasting over periode 1 januari 2015 tot en met
31 december 2016 van [naam bedrijf 1] ,
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit
te dienen,
terwijl zij wist(en) en/althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
dit/deze geschrift/geschriften bestemd is/zijn voor gebruik, als ware(n)
dit/deze echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik en/of afleveren en/of voorhanden hebben hierin dat
[naam medeverdachte] Holding BV ( [KvK nummer 4] ) en/of [naam bedrijf 1] ( [KvK nummer 1]
) en/of [naam bedrijf 6] ( [KvK nummer 2] ) en/of [naam bedrijf 7]
( [KvK nummer 3] ) en/of [naam bedrijf 2] en/of zijn mededader(s)
voornoemde factu(u)r(en) heeft/hebben gebruikt en/of voorhanden heeft/hebben
gehad voor het doen van (een) opgave(s) omzetbelasting bij de Belastingdienst
en/of (die) opgave(s) omzetbelasting heeft/hebben afgeleverd en/of
heeft/hebben doen afleveren aan/bij ((een) medewerker(s) van) de
Belastingdienst,
bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) in/van één of meer van
voormelde geschriften (telkens) hierin - zakelijk weergegeven -
(telkens) valselijk op/in die factuur/facturen en/of opgave(s) omzetbelasting
onjuist(e) (geld)bedragen en/of geleverde aantallen goederen en/of omzet zijn
vermeld en/of doen worden vermelden.

Voetnoten

1.Zie HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:121, rov. 2.4.3.
2.LERDA15008-680, p. 2.
3.LERDA15008-1615, p. 55 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
4.LERDA15008-1615, p. 58 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
5.LERDA15008-1615, p. 59 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
6.LERDA15008-1572, p. 313 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
7.LERDA15008-1545, p. 270 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
8.LERDA15008-1545, p. 270 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
9.LERDA15008-1545, p. 271 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
10.LERDA15008-1592, p. 292 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
11.LERDA15008-1439, p. 156 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
12.LERDA15008-1545, p. 321 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
13.LERDA15008-1545, p. 791-792 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
14.LERDA15008-1588, p. 567 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
15.LERDA15008-1588, p. 567 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
16.LERDA15008-1588, p. 582 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
17.LERDA15008-1588, p. 569 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
18.LERDA15008-1588, p. 588 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
19.LERDA15008-1588, p. 590 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
20.LERDA15008-1573, p. 28 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
21.LERDA15008-1588, p. 592 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
22.LERDA15008-1573, p. 28 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
23.LERDA15008-1439, p. 150 e.v. van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
24.LERDA15008-1397, p. 497 e.v. van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
25.LERDA15008-1545, p. 275 en LERDA15008-1397, p. 499 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
26.LERDA15008-1573, p. 38 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
27.LERDA15008-1532, p. 785 van het doorgenummerde zaaksdossier valsheid in geschrift.
28.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.