Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het tussenvonnis van 9 september 2020 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de op de rol van 7 oktober 2020 door E-bike genomen akte inzake proceskostenveroordeling;
- de op de rol van 4 november 2020 door Rapid genomen akte na tussenvonnis (hierna: de akte van Rapid van 4 november 2020 met betrekking tot de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.14), met producties;
- de op de rol van 4 november 2020 door IFL/IFB genomen akte na tweede tussenvonnis;
- de op de rol van 4 november 2020 door Rapid genomen akte na tussenvonnis (hierna: de akte van Rapid van 4 november 2020 met betrekking tot rechtsoverweging 2.15);
- de op de rol van 2 december 2020 door IFL/IFB genomen antwoordakte na tweede tussenvonnis tevens aanvulling grondslag van eis, met één productie.
2..De verdere beoordeling
- Rapid toegelaten tot het nemen van een akte als bedoeld in de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.14 van dit tussenvonnis,
- partijen, eerst IFL, toegelaten tot het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 2.15 van dit tussenvonnis en
reeds overwogen dat alle vorderingen jegens E-bike zullen worden afgewezen. In verband met de nog uit te spreken kostenveroordeling zal de rechtbank E-bike in de gelegenheid stellen te reageren op het hierboven onder r.o. 2.2 weergegeven standpunt van IFL daarover.
zending Bdoor de vervoerder, IFL, is afgeleverd aan E-bike. Van dit tussen partijen gerezen geschil maakt deel uit het geschilpunt of E-bike heeft geweigerd zending B in ontvangst te nemen. IFL/IFB meent van niet. Rapid meent van wel.
- de vervoerder de zaken brengt in de feitelijke macht van de rechthebbende,
- de vervoerder de zaken brengt in de feitelijke macht van een derde die bij deze aflevering optreedt voor de rechthebbende of
- de vervoerder de rechthebbende in de gelegenheid stelt om de feitelijke macht over de zaken uit te oefenen.
/winkel van E-bike. Van aflevering van zending B aan E-bike door middel van het in de feitelijke macht van E-bike brengen van zending B, zoals hiervoor is bedoeld in r.o. 2.4, achter het eerste gedachtestreepje, is dan ook geen sprake geweest.
agency agreementmet IFL/IFB niets te weten. Rapid, op haar beurt, was de vaste ontvangstexpediteur van E-bike. Zie onder 2.4 van het tussenvonnis van 19 februari 2020. In die hoedanigheid was Rapid lasthebber van E-bike, die Rapid had opgedragen om de e-bikes in ontvangst te nemen. Vanaf het moment dat Van Berkel zending B (feitelijk) in ontvangst had genomen heeft E-bike dus de zeggenschap verkregen over deze zending. Dat gegeven in combinatie met de hierboven beschreven hoedanigheid waarin Rapid en Van Berkel zending B in ontvangst hebben genomen na aankomst van deze zending in Nederland vormt voor de rechtbank een voldoende basis om te kunnen concluderen dat zending B is afgeleverd aan E-bike op de wijze als genoemd achter het tweede gedachtestreepje van r.o. 2.4 hierboven (de vervoerder brengt de zaken in de feitelijke macht van een derde die bij deze aflevering optreedt voor de rechthebbende). De rechtbank volgt Rapid namelijk niet in haar opvatting dat zij (vanwege haar dubbelrol als enerzijds agent van IFL/IFB en anderzijds ontvangstexpediteur (en agent) van E-bike) een eigen positie innam ten opzichte van E-bike. Rapid – die stelt destijds zelf niets te hebben geweten van de
agency agreement- handelde immers als ontvangstexpediteur (en agent) van E-bike, derhalve voor rekening van (en op naam van) E-bike. Dat blijkt ook uit de volgende drie omstandigheden:
- i) In de e-mail van Rapid aan Van Berkel van 26 juli 2017 (prod. G8 Rapid) staat vermeld: “Jullie hebben met [naam 1] (= E-bike) hierover gesproken.”;
- ii) E-bike had toegang tot de goederen voor inspectie, zoals blijkt uit de surveyrapporten van [naam 2] en [naam 3];
- iii) E-bike betaalde de huur voor de opslag van de zendingen bij Van Berkel.
legal opinionin het geding gebracht, van 3 juni 2020 van mr. Zuoming Liu (prod. 26). Rapid, daarentegen, heeft geen nieuwe
legal opinionin het geding gebracht. Een en ander volgt ook uit r.o. 2.14 van het tussenvonnis van 9 september 2020. Aangenomen mag dan ook worden dat Rapid hierboven zichzelf bedoelt in plaats van IFL/IFB en hier dus sprake is van een verschrijving van Rapid.
legal opinionvan IFL/IFB. Voor zover Rapid het niet (geheel) eens was met deze
legal opinion, had van haar verwacht mogen worden dat zij bewoordingen van deze strekking had opgenomen in haar akte van 4 november 2020 met betrekking tot rechtsoverwegingen 2.5 en 2.14 van het vonnis van 9 september 2020. Dat Rapid dit volledig heeft nagelaten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende aanleiding om ervan uit te mogen gaan dat Rapid instemt met bovengenoemde nieuwe
legal opinionvan IFL/IFB.
legal opinionwaarom het juist is dat de
Tianjin Maritime Courtis uitgegaan van het douaneaangifte-formulier in plaats van de commerciële facturen. Deze zes argumenten uit deze
legal opinionzijn de volgende:
3)the amount of the claim/value of the goods
“forallconsequential claims and losses”voor het geval IFL door een gerecht wordt veroordeeld, zoals de onderhavige veroordeling van IFL door de Chinese rechter tot betaling van schadevergoeding aan [naam 5]. De rechtbank kan Rapid dan ook niet volgen in haar standpunt dat het voor haar niet voorzienbaar was dat IFL op haar het bedrag zou verhalen tot betaling waarvan IFL in de Chinese procedure was veroordeeld wegens het afleveren van de zendingen aan E-bike zonder presentatie door E-bike van het originele cognossement.
Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 450). Maar ook hier zijn uitzonderingen voorstelbaar en hangt alles af van de omstandigheden van het geval. De in artikel 6:109 BW slechts als voorbeelden genoemde factoren “
de aard van de aansprakelijkheid”, “
de tussen partijen bestaande rechtsverhouding” en “
hun beider draagkracht” kunnen daarom in het onderhavige geval geen exclusieve rol spelen. Relevante andere factoren in deze zaak zijn naar het oordeel van de rechtbank de mate van verwijtbaarheid van het gedrag van Rapid en de omvang van de tegenprestatie die is bedongen door Rapid.
delivery agentgeen vergoeding kreeg en dat de beloning voor Rapid was dat zij via IFB gunstiger tarieven kon bedingen bij de zeevervoerders voor haar cliënt en daarmee een bepaalde marge kon genereren. Zie de verklaringen van de advocaat van IFL/IFB in bovengenoemd proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 mei 2019. De omvang van Rapids tegenprestatie is dus betrekkelijk gering geweest. Nu bovengenoemde factoren “
de aard van de aansprakelijkheid”, “
de tussen partijen bestaande rechtsverhouding” en “
hun beider draagkracht” niet duidelijk in een andere richting wijzen, ziet de rechtbank dan ook voldoende aanleiding om de schadevergoedingsverplichting van Rapid te matigen.
commercial invoices, derhalve USD 277.840,00 en USD 367.744,00. De rechtbank acht termen aanwezig om de schadevergoedingsverplichting van Rapid voor wat de betaalde hoofdsommen betreft te matigen tot die bedragen omdat volledige toewijzing in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De vorderingen ter zake van in China betaalde rente, proces- en beslagkosten alsmede advocaatkosten zullen echter integraal worden toegewezen.
3..De beslissing
- USD 277.840,00 ter zake van de waarde van de zending (Vonnis 1);
- USD 274,48 ter zake van in China betaalde rente (Vonnis 1);
- USD 5.386,00 ter zake van in China betaalde proces- en beslagkosten (Vonnis 1);
- USD 367.744,00 ter zake van de waarde van de zending (Vonnis 2);
- USD 365,98 ter zake van in China betaalde rente (Vonnis 2);
- USD 6.605,00 ter zake van in China betaalde proces- en beslagkosten (Vonnis 2);
- USD 61.532,45 ter zake van in China gemaakte advocaatkosten,