ECLI:NL:RBROT:2021:9203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/745
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling voor een Wajong-uitkeringsgerechtigde met een problematische schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door een verzoekster die voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard en een Wajong-uitkering ontvangt. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 18,19% van haar totale schuldenlast van € 6.511,05 heeft aangeboden. Eén van de schuldeisers, [naam], heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, wat heeft geleid tot de procedure voor de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster problematisch is, gezien haar beperkte inkomen en de psychische klachten die haar arbeidsongeschiktheid veroorzaken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aangeboden regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is. Ondanks de weigering van [naam] om in te stemmen met de regeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van verzoekster en de andere schuldeiser die wel instemde, zwaarder weegt dan het belang van [naam].

De rechtbank heeft daarom besloten om [naam] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan [naam] opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de wettelijke regeling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene die daartoe recht heeft volgens de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 september 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 15 juni 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [naam], vertegenwoordigd door [naam bedrijf] (hierna: [naam]),
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 3 september 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer A. Koubia, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam
(hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 6.511,05 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 17 februari 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,19% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoekster is voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard, waardoor zij niet in staat is betaald werk te verrichten. Uit het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat zij sinds 2010 een Wajong-uitkering ontvang ten gevolge van haar psychische klachten.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van haar Wajong-uitkering. Verzoekster woont samen met haar partner die vanuit zijn aanvullende participatiewet-uitkering alle vaste lasten betaalt.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening slechts één (zeer geringe) schuld laten ontstaan. Voor de schuld aan [naam] was tot januari 2021 een betalingsregeling van kracht ten bedrage van € 50,-- per maand. Echter, als gevolg van de bijkomende rente en kosten ten aanzien van deze schuld blijft de schuldenlast toenemen. Om deze reden heeft schuldhulpverlening geconstateerd dat er sprake is van een problematische schuldenlast.
Eén schuldeiser stemt met de aangeboden schuldregeling in. [naam] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 6.488,97 op verzoekster, welke 99,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [naam] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden, nu er reeds een betalingsregeling was overeengekomen ten bedrage van € 50,-- per maand. In zijn verweerschrift heeft [naam] voorts gesteld dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan, omdat verzoekster een overeenkomst met [naam] is aangegaan en kort daarna haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Van toelating van verzoekster tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [naam] derhalve geen sprake zijn. Evenmin is naar de mening van [naam] sprake van een problematische schuldensituatie, omdat verzoekster geen of nauwelijks andere schulden heeft en omdat verzoekster geen afspraken heeft gepoogd te maken ten aanzien van een lager maandbedrag of een rentestop.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeiser die door de weigering wordt geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 99,7%.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard en beschikt sinds 2010 over een Wajong-uitkering. Verzoeker heeft daarnaast psychische klachten. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Een saneringskrediet is derhalve het maximaal haalbare.
De rechtbank overweegt dat een problematische schuldenlast in essentie schulden zijn die niet (langer) kunnen worden afbetaald. De hoogte van de schuldenlast zegt in dit kader op zichzelf niet zoveel, maar moet worden afgezet tegen onder andere de inkomsten, de gezondheid en de verdiencapaciteit van verzoekster. Het probleemgehalte hangt af van de omstandigheden van het geval. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een problematische schuldenlast, gezien de schuld van [naam] – ondanks de aangeboden betalingsregeling van € 50,-- per maand – niet resulteert in een gedegen afname van de totale schuldenlast. Zelfs indien verzoekster een betalingsregeling kan afsluiten tegen een lager maandbedrag en een rentestop, zou er sprake zijn gebleven van een problematische schuldenlast, aangezien het inkomen van verzoeker dermate gering is dat de schuld pas na ruim tien jaar zou kunnen worden afbetaald.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het belang van verzoekster die haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeiser die heeft ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.