In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen. De verdachte had samen met haar medeverdachte een bruiloft georganiseerd en een boottrip gemaakt, waarbij de medeverdachte de kosten had betaald. De officier van justitie stelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld dat door de medeverdachte werd uitgegeven, geen legale herkomst had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien haar opleidingsniveau en de financiële situatie van de medeverdachte, niet redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de uitgaven van de medeverdachte uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in november 2015 met de medeverdachte is getrouwd en dat zij pas na het huwelijk samen zijn gaan wonen. De verdachte had geen inzage in de financiën van de medeverdachte en vertrouwde op zijn financiële kennis. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte had moeten twijfelen aan de legale herkomst van de uitgaven. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.