ECLI:NL:RBROT:2022:10432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
9342898 \ CV EXPL 21-23956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling en proceskosten in civiele procedure tussen DGB Energie B.V. en gedaagde

In deze civiele procedure, aangespannen door DGB Energie B.V. tegen een gedaagde, heeft de kantonrechter op 4 november 2022 uitspraak gedaan. DGB Energie vorderde betaling van € 544,54 aan achterstallige energiekosten, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde betwistte de vordering en deed een beroep op vernietiging van de overeenkomst, die volgens haar tot stand was gekomen door misleiding door de verkoper. DGB Energie had de procedure op 13 mei 2022 willen stopzetten, maar de gedaagde was het daar niet mee eens en vroeg om een vonnis. De kantonrechter oordeelde dat DGB Energie haar eis niet langer handhaafde, waardoor de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. De kantonrechter besloot dat de proceskosten aan de kant van de gedaagde, vastgesteld op € 310,00, door DGB Energie moesten worden vergoed. De gedaagde had ook een verzoek gedaan om een reële proceskostenveroordeling, maar dit werd afgewezen omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9342898 \ CV EXPL 21-23956
datum uitspraak: 4 november 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
DGB ENERGIE B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
eiseres bij dagvaarding van 28 juni 2021,
gemachtigde: mr. T. Waissi (Argus B.V.) te Hardenberg,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y. Abdi te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘DGB Energie’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende (proces)stukken:
  • de dagvaarding met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met bijlagen;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolbeslissing van 25 februari 2022;
  • de akte uitlaten van de kant van DGB Energie, met bijlagen;
  • de e-mail van 13 mei 2022 van de kant van DGB Energie;
  • de rolbeslissing van 20 mei 2022;
  • de brief van de griffier van 25 mei 2022;
  • de e-mail van 20 juni 2022 van de kant van [gedaagde01] ;
  • de akte uitlaten van de kant van [gedaagde01] , met een bijlage;
  • de antwoordakte van de kant van DGB Energie.

2.Het geschil

2.1.
DGB Energie eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar € 544,54 te betalen met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
DGB Energie baseert de eis op het volgende.
DGB Energie en [gedaagde01] hebben op 6 februari 2020 op afstand een overeenkomst gesloten voor de levering van gas en elektriciteit voor de duur van vijf jaar. Op basis van die overeenkomst moet DGB Energie gas en elektriciteit leveren aan [gedaagde01] en moet [gedaagde01] aan DGB Energie betalen voor die energielevering. In de periode 11 maart 2020 tot en met 15 april 2020 heeft DGB Energie energie geleverd aan [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft daarvoor facturen ontvangen, maar zij heeft die niet betaald. Vanwege die wanbetaling heeft DGB Energie de overeenkomst beëindigd en twee eindnota’s opgemaakt met een totaalbedrag van € 544,54. [gedaagde01] heeft de eindnota’s nog niet betaald.
Vanwege het niet tijdig betalen van de eindnota’s, moet [gedaagde01] wettelijke rente betalen over de eindnota’s. De rente tot en met de datum van de dagvaarding bedraagt € 11,29.
Daarnaast moet [gedaagde01] aan DGB Energie een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten betalen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW. DGB heeft buitengerechtelijke werkzaamheden moeten (laten) verrichten om [gedaagde01] aan te sporen alsnog de eindnota’s te betalen. De vergoeding aan incassokosten bedraagt € 81,68.
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
[gedaagde01] doet primair een beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 6:193j lid 3 jo. 3:40 lid 2 en 3:41 BW. De telefonische verkoper heeft tegenover [gedaagde01] gelogen over de identiteit van de handelaar en zich voorgedaan als een medewerker van Eneco. Dergelijke misleiding is een oneerlijke handelspraktijk. De overeenkomst is tot stand gekomen als gevolg van die oneerlijke handelspraktijk en is daarom vernietigbaar.
Subsidiair geldt dat [gedaagde01] de overeenkomst met DGB Energie heeft ontbonden binnen de wettelijke bedenktijd. [gedaagde01] heeft de bevestiging van de overeenkomst ontvangen op 10 februari 2020 en meteen telefonisch contact opgenomen met DGB Energie. [gedaagde01] heeft in het telefoongesprek gezegd dat zij de overeenkomst met DGB Energie niet wil voortzetten. Zij heeft daarmee de overeenkomst ontbonden. DGB Energie mag na de ontbinding geen kosten in rekening brengen op grond van artikel 6:230r lid 1 BW. [gedaagde01] hoeft dus niets te betalen aan DGB Energie.
[gedaagde01] doet meer subsidiair een beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW. Zij is tijdens het telefoongesprek misleid door de telefonische verkoper, die zich voordeed als een medewerker van Eneco. [gedaagde01] dacht daarom dat zij een nieuwe overeenkomst sloot met Eneco (die op dat moment haar huidige energieleverancier was). Later bleek dat [gedaagde01] een overeenkomst heeft gesloten met DGB Energie. Als zij had geweten dat zij een nieuwe overeenkomst aanging met DGB Energie in plaats van met Eneco, had zij de overeenkomst niet gesloten.

3.De beoordeling

Verzoek om doorhaling
3.1.
Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft DGB Energie medegedeeld de procedure niet te willen voortzetten. De kantonrechter heeft deze mededeling opgevat als een verzoek tot doorhaling op de rol als bedoeld in artikel 246 Rv. Dat is alleen mogelijk als beide partijen daarmee instemmen. [gedaagde01] heeft medegedeeld dat zij het niet eens is met het verzoek en heeft gevraagd om een vonnis en een reële proceskostenveroordeling uit te spreken. De zaak kan daarom niet worden doorgehaald, maar moet inhoudelijk worden beoordeeld.
De eis
3.2.
De kantonrechter verstaat de mededeling van DGB Energie van 13 mei 2022, inhoudende dat zij de procedure niet wil voortzetten, zo dat DGB Energie haar bij dagvaarding ingestelde eis niet langer handhaaft. In de antwoordakte ter rolle van 6 oktober 2022 heeft DGB Energie echter met geen woord gerept over die mededeling maar wel geconcludeerd tot toewijzing van de eis. Daarnaast heeft zij subsidiair een andere grondslag voor haar eis gesteld.
3.3.
DGB Energie was slechts in de gelegenheid gesteld om te reageren op de akte ter rolle van 14 juli 2022 van [gedaagde01] , waarin [gedaagde01] heeft medegedeeld dat zij niet akkoord is met de door DGB Energie verzochte intrekking van de procedure en heeft verzocht om een reële proceskostenveroordeling. De eisen van een goede procesorde verzetten zich tegen het in dit stadium van het geding terugkomen op de eerder gedane mededeling tot het niet voortzetten van de procedure (de kantonrechter verstaat: het niet langer handhaven van de eis) en tegen het aanvoeren van een subsidiaire grondslag voor de eis. DGB Energie heeft bovendien niet gemotiveerd op basis waarvan zij nu alsnog haar eis handhaaft c.q. lijkt te handhaven. Dat had wel op de weg van DGB Energie gelegen, gelet op haar eerdere mededeling.
3.4.
Vanwege het voorgaande laat de kantonrechter hetgeen DGB Energie in de antwoordakte ter rolle van 6 oktober 2022 heeft aangevoerd dat niet als een reactie op de akte van [gedaagde01] naar aanleiding van het verzoek van DGB tot intrekking van de procedure kan worden beschouwd, buiten beschouwing. De eis zal dan ook als ingetrokken worden beschouwd en niet meer inhoudelijk worden beoordeeld. Wel moet nog een beslissing worden genomen over de proceskosten.
Proceskosten en nakosten
3.5.
[gedaagde01] heeft verzocht om een reële proceskostenveroordeling ten bedrage van € 4.791,60 inclusief btw, omdat volgens haar de procedure volstrekt onnodig is geweest. DGB Energie had op basis van de uitkomst van eerdere procedures bij andere rechtbanken en op basis van de bij haar te veronderstellen kennis van consumentenbeschermende bepalingen en het niet naleven ervan moeten begrijpen dat de onderhavige procedure kansloos is, aldus [gedaagde01] . DGB Energie heeft betwist dat er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. [gedaagde01] heeft een vertekend beeld geschetst door alleen te wijzen op jurisprudentie waarin de consument gelijk krijgt en de jurisprudentie kan en mag in dit geval geen rol spelen, aldus DGB Energie.
3.6.
De kantonrechter stelt voorop dat voor een reële proceskostenveroordeling, in afwijking van het liquidatietarief, alleen plaats is als sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is volgens vaste rechtspraak pas sprake als het instellen van de eis, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als DGB Energie haar eis had gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
3.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een evident ongegronde eis, die niet had mogen worden ingesteld door DGB Energie. Het enkele feit dat DGB Energie in een aantal procedures tegen een consument ongelijk heeft gekregen, maakt nog niet dat de onderhavige eis evident ongegrond is, alleen al omdat de feitencomplexen van de zaken anders zijn. Daarnaast is het zo dat de kantonrechter weliswaar ambtshalve moet toetsen of DGB Energie de consumentenbeschermende bepalingen heeft nageleefd en in beginsel ambtshalve een sanctie moet toepassen als er sprake is van een schending, maar het is niet onmogelijk dat de in de procedure verschenen consument (hier: [gedaagde01] ) zich tegen de toe te passen sanctie verzet. Als de consument ervoor kiest om de overeenkomst niet (geheel of gedeeltelijk) te laten vernietigen door de kantonrechter, moet de kantonrechter die keuze respecteren en blijft de overeenkomst in stand. Op grond van de door [gedaagde01] aangevoerde redenen kan niet worden gesproken van een op voorhand evident kansloze procedure. De kantonrechter ziet in de door [gedaagde01] aangevoerde redenen dan ook geen aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief en een reële proceskostenveroordeling uit te spreken. De proceskosten zullen daarom worden begroot op basis van het liquidatietarief.
3.8.
De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 310,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 124,00 tarief).
3.9.
[gedaagde01] heeft een dwangsom verbonden aan de proceskostenveroordeling. In artikel 611a Rv is bepaald dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. De geëiste dwangsom wordt daarom afgewezen.
3.10.
[gedaagde01] heeft ook nakosten geëist. Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet DGB Energie een bedrag betalen van € 62,00 (1/2 punt x € 124,00 tarief). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
De proceskostenveroordeling wordt, zoals gevraagd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verstaat dat DGB Energie de eis niet langer handhaaft;
4.2.
veroordeelt DGB Energie in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vastgesteld op € 310,00;
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders geëiste af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
34286