ECLI:NL:RBROT:2022:10433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
9653027 en 9997544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen Stichting Achmea Dutch Residential Fund en huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Achmea Dutch Residential Fund en de huurders [gedaagde01] en [gedaagde02]. De eiser, Achmea, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurders hebben een huurovereenkomst gesloten op 13 juli 2020, maar zijn in gebreke gebleven met de huurbetalingen, wat heeft geleid tot een achterstand van meer dan 14 maanden. Achmea heeft de huurders herhaaldelijk aangemaand, maar zonder resultaat. De huurders hebben verweer gevoerd, waarbij [gedaagde01] aanvoerde dat hij in een echtscheiding zit en de huur kan betalen, terwijl [gedaagde02] stelde dat zij niet meer in het gehuurde woont en Achmea verantwoordelijk houdt voor de huurachterstand.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van € 20.432,74 gerechtvaardigd is voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter heeft vastgesteld dat de huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand en dat de eenzijdige opzegging door [gedaagde02] niet rechtsgeldig was zonder instemming van [gedaagde01]. De rechter heeft de vordering van Achmea toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de huurders veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de huurders veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten aan Achmea.

In de vrijwaringszaak heeft [gedaagde02] [gedaagde01] aangesproken voor de schade die zij heeft geleden door de huurachterstand. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken met [gedaagde02] en heeft de vordering in de vrijwaringszaak toegewezen. De proceskosten in beide zaken zijn voor rekening van de huurders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9653027 CV EXPL 22-2744 en 9997544 CV EXPL 22-21531
datum uitspraak: 25 november 2022
vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak met zaaknummer 9653027 CV EXPL 22-2744 van
Stichting Achmea Dutch Residential Fund,
vestigingsplaats: Amsterdam-Duivendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Sarier,
en in de vrijwaring met zaaknummer 9997544 CV EXPL 22-21531 van
[gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. G. Sarier,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Achmea’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
in de hoofdzaak:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de dupliek
  • de e-mail van 31 oktober 2022 van Achmea met bijlage, en
in de vrijwaringszaak:
- de dagvaarding van 21 juni 2021, met bijlagen;
1.2.
Op 2 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens Achmea aanwezig de heer [naam01] namens haar gemachtigde. [gedaagde01] is in persoon verschenen. Ook [gedaagde02] is verschenen, bijgestaan doorhaar gemachtigde mr. G. Sarier.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak:
2.1.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben op 13 juli 2020 een huurovereenkomst gesloten met Achmea met betrekking tot de woning aan de [adres01] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
De maandelijkse bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedroeg per 1 juli 2021
€ 1.399,32 per maand en bedraagt per 1 juli 2022 € 1.438,50 per maand.
2.3.
[gedaagde02] heeft op 19 april 2021 een e-mail aan de beheerder van het gehuurde, MVGM, gezonden met de volgende inhoud:
“Beste dhr [naam02] ,
ik zeg hierbij de huurovereenkomst op aan de [adres01] voor mijn deel op.
Ik zit in een echtscheiding.
Met vriendelijke groet.
[gedaagde02] ”
2.4.
Op 21 april 2021 heeft [gedaagde02] een e-mail aan [gedaagde01] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover van belang - as volgt luidt:
“(…) Ik heb MVGM gesproken, ik heb mijn deel van de huurovereenkomst beëindigd aangezien ik daar niet meer woon en dit heb ik doorgegeven via de mail aan hun. Jij moet ook een mail sturen zodat we de woning huurovereenkomst kunnen beëindigen.
Aangezien je toch alle inboedel hebt meegenomen verzoek ik je om MVGM te mailen dat jij ook de huurovereenkomst wil beëindigen anders stel ik jou aansprakelijk voor alle kosten. (…)”
2.5.
MVGM heeft op 22 april 2021 namens Achmea een e-mail aan [gedaagde02] gezonden, waarin onder meer het volgende is medegedeeld:
“(…) u kunt een wijziging in het contract indien via secretariaat.wonen.rotterdam@mvgm.nl. Let wel, dat hierbij de eenzijdige opzegging tweezijdig dient te worden geaccordeerd. (…)”
2.6.
De gemachtigde van Achmea heeft bij brief van 1 juni 2021 aanmaningen aan [gedaagde01] en [gedaagde02] gezonden, waarbij zij zijn aangemaand om binnen een termijn van 14 dagen, vanaf de dag nadat de brief bij [gedaagde01] en [gedaagde02] is bezorgd, een totaalbedrag van € 3.390,00 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 464,00, te vermeerderen met een bedrag van € 97,44 aan btw. De aanmaningen ten aanzien van zowel [gedaagde01] als [gedaagde02] zijn verzonden naar het adres van het gehuurde.
2.7.
MVGM heeft op 21 juli 2021 namens Achmea een e-mail aan [gedaagde02] en [gedaagde01] gezonden met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) De eenzijdige opzegging aandeel in de huurovereenkomst door Mevrouw [gedaagde02] dient door u beiden te worden ondertekend.
Om te kunnen bepalen of het voor De heer [gedaagde01] eventueel mogelijk is om de woning eventueel alleen op zijn naam te kunnen blijven huren, hebben wij van hem een aantal benodigde documenten nodig zijnde:
  • een volledig door de werkgever ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring
  • een volledig UWV/verzekeringsbewijs wat opgevraagd kan worden via mijn UWV, omdat wij het volledige UWV verleden nodig hebben, zodat wij aan de hand van de daarin vermelde inkomens gegevens kunnen verifiëren of deze gegevens overeen komen met de gegevens op de door hem bij ons aan te leveren werkgeversverklaring. (…)
Mocht uit de door De heer [gedaagde01] bij ons aangeleverde documenten blijken, dat hij niet voldoet aan de gestelde inkomenseisen om de woning alleen op zijn naam te kunnen blijven huren, dan dient hij helaas eveneens zijn eenzijdig aandeel in de huurovereenkomst van de woning [adres01] te Rotterdam te gaan opzeggen.
Mocht De heer [gedaagde01] hiertoe dan niet overgaan, dan is het helaas voor Mevrouw [gedaagde02] niet mogelijk om haar eenzijdig aandeel in de huurovereenkomst van de woning op te zeggen en zijn en blijven u beide huurder/huurster van de woning en beide verantwoordelijk voor het nakomen van alle rechten en plichten die voortvloeien uit de door u beide ondertekende en aangegane huurovereenkomst van de woning [adres01] te Rotterdam. (…)”
2.8.
[gedaagde01] heeft de door Achmea verzochte documenten niet aangeleverd en woont nog altijd in het gehuurde.

3.Het geschil

in de hoofdzaak:
3.1.
Achmea eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.805,08, met wettelijke rente over € 6.243,64, en de lopende huur vanaf 1 februari 2022;
  • gedaagden te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 6.243,64 aan huurachterstand berekend tot
1 februari 2022 en buitengerechtelijke kosten van € 561,44 inclusief btw.
3.2.
Achmea baseert de eis op het volgende. Gedaagden zijn beiden contractuele huurders van het gehuurde en hebben een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand bedraagt meer dan drie maanden en rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst. Achmea heeft [gedaagde01] en [gedaagde02] aangemaand en maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd. [gedaagde01] heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij in een echtscheiding zit en in het gehuurde wil blijven wonen. [gedaagde01] heeft problematische schulden, maar kan in principe gewoon de huur betalen.
3.4.
[gedaagde02] heeft - kort samengevat - aangevoerd dat zij sinds 11 april 2021 niet meer in het gehuurde woont. [gedaagde01] daarentegen woont nog altijd in het gehuurde en heeft toegezegd verantwoordelijk te zijn voor betaling van de huur. Als Achmea [gedaagde02] eerder op de hoogte had gesteld van de huurachterstand, had [gedaagde02] kunnen ingrijpen om de schade te kunnen beperken. Het komt dan ook voor rekening van Achmea dat de huurachterstand is opgelopen, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij daarvoor kan worden aangesproken.
in de vrijwaringszaak:
3.5.
[gedaagde02] eist - samengevat - dat [gedaagde01] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [gedaagde02] te betalen datgene waartoe zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van de vrijwaring.
3.6.
[gedaagde02] baseert haar eis op het volgende. Bij e-mail van 21 april 2021 heeft [gedaagde02] haar eenzijdige opzegging van de huurovereenkomst kenbaar gemaakt aan [gedaagde01] en hem verzocht om mee te werken aan de opzegging. [gedaagde01] heeft hierop laten weten dat hij in het gehuurde wilde blijven wonen en de huur voortaan zelf zou betalen. [gedaagde02] had de woning per 11 april 2021 verlaten en verkeerde in de veronderstelling dat [gedaagde01] vanaf april 2021 de huurbetalingen zou voortzetten. [gedaagde01] liet de huurachterstand echter verder oplopen en verleende - ondanks herhaald verzoek hiertoe - geen medewerking aan opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde02] . Hierdoor is [gedaagde01] tekort geschoten in de nakoming van de afspraak met [gedaagde02] , althans heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde02] .
3.7.
[gedaagde01] heeft tegen de eis van [gedaagde02] aangevoerd dat [gedaagde02] tot 19 november 2021 ingeschreven heeft gestaan op het adres van het gehuurde en tot die datum daartoe ook toegang had. [gedaagde02] moet dan ook een deel van de huurachterstand tot het moment dat zij is uitgeschreven, betalen.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak:
huurachterstand
4.1.
Achmea heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een specificatie van de actuele huurachterstand in het geding gebracht. Uit die specificatie volgt dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand oktober 2022, € 18.994,24 bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Achmea gesteld dat ook de huur van de maand november 2022 niet betaald is, zodat er sprake is van een totale huurachterstand van € 20.432,74. [gedaagde01] en [gedaagde02] hebben de hoogte van de huurachterstand niet betwist, zodat van de juistheid van het bedrag van € 20.432,74 zal worden uitgegaan.
4.2.
[gedaagde02] heeft in dit verband een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat de rechter bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) de nodige terughoudendheid dient te betrachten. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van [gedaagde02] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in dit geval niet op en wel om de volgende redenen.
4.3.
Naar aanleiding van de eenzijdige opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde02] heeft Achmea in haar e-mails van 22 april 2021 en 21 juli 2021 duidelijk aan [gedaagde02] medegedeeld dat een eenzijdige opzegging zonder instemming dan wel medewerking van [gedaagde01] niet mogelijk is en dat zij beiden verantwoordelijk blijven voor de betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. Gelet op die duidelijke mededeling van Achmea was [gedaagde02] op de hoogte van het feit dat ook zij, zolang er geen sprake was van een rechtsgeldige opzegging, aansprakelijk bleef voor betaling van de maandelijkse huur. Het lag onder die omstandigheden dan ook (mede) op haar weg er voor te zorgen dat de huur werd betaald en, in het geval dat het haar niet duidelijk was of de huur al door [gedaagde01] was betaald, daar desnoods navraag naar te doen bij Achmea. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde02] dat heeft gedaan. Dat [gedaagde02] de aanmaningen van de gemachtigde van Achmea mogelijk niet onder ogen heeft gekregen, kan niet aan Achmea worden tegengeworpen. Vast staat immers dat [gedaagde02] bij de opzegging van de huurovereenkomst geen nieuw adres bekend heeft gemaakt. Mede in het licht van het feit dat [gedaagde02] tot 19 november 2021 ook steeds heeft ingeschreven gestaan op het adres van het gehuurde, kan aan Achmea dan ook niet verweten worden dat zij de aan [gedaagde02] gerichte aanmaningen naar het gehuurde heeft gezonden.
4.4.
Gelet op het bovenstaande is het naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [gedaagde02] , naast [gedaagde01] , aansprakelijk wordt gehouden voor de hiervoor genoemde huurachterstand, waarbij bovendien geldt dat eventuele tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] gemaakte afspraken over de betaling van de huur slechts tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] onderling gelden en niet aan Achmea kunnen worden tegengeworpen. Dit leidt er toe dat [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan Achmea van een bedrag van € 20.432,74 aan huurachterstand tot en met de maand november 2022. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
Achmea maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De namens Achmea aan [gedaagde01] en [gedaagde02] gezonden aanmaning van 1 juni 2021 voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 561,44 inclusief btw wordt dan ook toegewezen.
ontbinding huurovereenkomst
4.6.
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur te betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden voldoende zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.7.
Berekend tot en met de maand november 2022 is sprake van een huurachterstand van € 20.432,74. Dit komt neer op een achterstand van ruim 14 maanden. De hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
4.8.
Per 1 januari 2021 is het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening in werking getreden (hierna: het Besluit). Voor huurovereenkomsten voor woonruimte is met name artikel 2 (gegevensverstrekking huurachterstand) van het Besluit van belang. Het Besluit is gebaseerd op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). In die wet is de mogelijkheid opgenomen om signalen van schuldeisers over het bestaan van betalingsachterstanden aan te wijzen op basis waarvan schuldhulpverleners zelf het initiatief moeten nemen voor een intakegesprek met inwoners met schulden (de zogenoemde ‘vroegsignalering’ van schulden). Daarvoor is het nodig dat de schuldhulpverleners meldingen ontvangen over die schulden. Het Besluit noemt een aantal gevallen waarin een verhuurder verplicht is om betalingsachterstanden te melden aan de gemeenten. Er is geen sanctie op niet melden en de verhuurder houdt de mogelijkheid om aan de rechter om ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Wel zal de rechter de vroegsignalering van schulden kunnen betrekken bij de afweging of huisuitzetting te rechtvaardigen is.
4.9.
Achmea heeft verklaard dat zij geen melding heeft gedaan, zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit. Het enkele feit dat een verhuurder geen melding heeft gedaan aan de gemeente is op zichzelf genomen onvoldoende om een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst af te wijzen. Daarvoor zal, naast het feit dat niet voldaan is aan artikel 2 van het Besluit, sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden die maken dat de tekortkoming, gelet op alle omstandigheden van het geval, van onvoldoende gewicht is om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken.
4.10.
Bij de beoordeling of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, weegt in dit geval zwaar mee dat de huurachterstand sinds dagvaarding nog verder is opgelopen, waardoor er per saldo sprake is van een huurachterstand van maar liefst ruim 14 maanden. Daarbij komt dat [gedaagde01] op 16 december 2021 voor de laatste maal een huurbetaling heeft verricht. Nadien is de maandelijkse huur volledig onbetaald gelaten.
4.11.
De omstandigheid dat [gedaagde01] financiële problemen heeft - hoe vervelend dat voor [gedaagde01] ook mag zijn - kan niet aan Achmea worden tegengeworpen. Daarbij weegt bovendien zwaar mee dat [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat, ondanks dat er sprake was van een loonbeslag, hij maandelijks een bedrag van ruim
€ 1.600,00 netto aan salaris ontving. Desondanks heeft [gedaagde01] met dat inkomen geen enkele betaling verricht en zelfs niet een (klein) deel van de maandelijkse huur voldaan. De door [gedaagde01] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, afgezet tegen de aanzienlijke hoogte van de huurachterstand en het uitblijven van enige betaling, leiden dan ook niet tot het oordeel dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval gerechtvaardigd is.
4.12.
Het bovenstaande betekent dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen. De ontruimingstermijn zal in redelijkheid worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
toekomstige termijnen
4.13.
[gedaagde01] en [gedaagde02] moeten een bedrag gelijk aan de maandelijkse huur blijven betalen tot en met de maand waarin zij het gehuurde beiden met al hun spullen hebben verlaten. Dit deel van de vordering van Achmea wordt daarom ook toegewezen.
proceskosten
4.14.
[gedaagde01] en [gedaagde02] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Achmea tot vandaag vast op € 129,82 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 933,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 311,00). Dit is totaal € 1.576,82. Voor kosten die Achmea maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde01] en [gedaagde02] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in de vrijwaringszaak:
4.16.
[gedaagde02] heeft gevorderd [gedaagde01] te veroordelen om aan [gedaagde02] te betalen datgene waartoe zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. Aan die vordering heeft [gedaagde02] ten grondslag gelegd dat [gedaagde01] ernstig tekort geschoten is in het nakomen van de afspraak die [gedaagde02] en [gedaagde01] hebben gemaakt en dat [gedaagde01] onrechtmatig jegens [gedaagde02] heeft gehandeld door de huur niet te voldoen, terwijl hij de woning wel (alleen) heeft bewoond.
4.17.
[gedaagde02] heeft gesteld dat [gedaagde01] ten tijde van het vertrek van [gedaagde02] uit het gehuurde nadrukkelijk aan haar heeft medegedeeld dat hij in het gehuurde wilde blijven wonen en dat afgesproken is dat [gedaagde01] voortaan zelf de huur zou betalen. [gedaagde01] heeft niet betwist dat hij destijds deze afspraak met [gedaagde02] heeft gemaakt. Hij heeft slechts gesteld dat hij thans van mening is dat [gedaagde02] een gedeelte van de huurachterstand tot en met 19 november 2021 moet betalen, omdat [gedaagde02] tot die datum ingeschreven heeft gestaan op het adres van het gehuurde en toen ook nog gewoon toegang had tot het gehuurde.
4.18.
Omdat [gedaagde01] niet heeft betwist dat hij ten tijde van het vertrek van [gedaagde02] uit het gehuurde met [gedaagde02] heeft afgesproken dat hij voortaan de huur zou betalen, is deze afspraak tussen partijen naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate komen vast te staan. Het enkele feit dat [gedaagde02] nog tot 19 november 2021 stond ingeschreven op het gehuurde en tot die datum ook nog toegang had tot het gehuurde, doet niets af aan het bestaan van voornoemde afspraak en maakt het oordeel van de kantonrechter dus niet anders. Bovendien is door [gedaagde02] betwist dat zij, na haar vertrek uit het gehuurde in april 2021, nog in het gehuurde heeft verbleven en heeft zij gesteld nog slechts éénmaal in het gehuurde te zijn geweest om haar spullen op te halen.
4.19.
Vast staat dat [gedaagde01] de hiervoor genoemde afspraak dat hij voortaan zelf de huur zou betalen, niet is nagekomen. Na het vertrek van [gedaagde02] uit het gehuurde is immers een aanzienlijke huurachterstand ontstaan van ruim 14 maanden. Dat leidt tot het oordeel dat [gedaagde01] ernstig en toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, zodat [gedaagde01] gehouden is de daardoor voor [gedaagde02] ontstane schade te vergoeden, hetgeen betekent dat [gedaagde01] in dit geval de nadelige gevolgen van de veroordeling van [gedaagde02] in de hoofdzaak dient te dragen. De vordering in de vrijwaringszaak wordt dan ook toegewezen, in die zin dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om aan [gedaagde02] te betalen de bedragen, tot betaling waarvan [gedaagde02] in de hoofdzaak jegens Achmea wordt veroordeeld.
4.20.
Nu de vordering in vrijwaring wordt toegewezen op grond van de tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de met [gedaagde02] gemaakte afspraken, wordt niet meer toegekomen aan de bespreking van de andere door [gedaagde02] aangevoerde grondslag, te weten het gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde01] jegens [gedaagde02] .
proceskosten
4.21.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten in de vrijwaringszaak betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde02] tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 682,43. Voor kosten die [gedaagde02] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Achmea te betalen een bedrag van € 20.432,74 aan huurachterstand tot en met november 2022 en een bedrag van € 561,44 aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 25 januari 2022 dat aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de woning aan de [adres01] te Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] en [gedaagde02] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Achmea te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk om aan Achmea te betalen € 1.438,50 met ingang van de maand december 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] in de proceskosten, aan de kant van Achmea tot vandaag vastgesteld op € 1.576,82;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af;
in de vrijwaringszaak
5.7.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [gedaagde02] te betalen de bedragen, tot betaling waarvan [gedaagde02] in de hoofdzaak jegens Achmea is veroordeeld;
5.8.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde02] tot vandaag vastgesteld op € 682,43;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44487