In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buitenlandse firma's, TML AG uit Liechtenstein en Mayflower Binnenschifffahrt uG uit Duitsland. TML heeft Mayflower aangeklaagd voor een bedrag van € 3.580,01, maar Mayflower heeft de exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om over deze zaak te oordelen. De kantonrechter heeft de procedure in twee delen behandeld: het bevoegdheidsincident en de hoofdzaak.
In het bevoegdheidsincident heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen verdragsregels zijn die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondersteunen. TML stelde dat artikel 625 Rv van toepassing was, omdat het ging om het leveren van personeelsdiensten aan Mayflower in het kader van de exploitatie van een binnenschip. De kantonrechter oordeelde echter dat deze bepaling niet van toepassing was, omdat het hier niet gaat om een exploitatieovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
Daarnaast werd ook artikel 767 Rv, de vangnetbepaling, besproken. De kantonrechter concludeerde dat TML weliswaar verlof had gekregen voor het leggen van derdenbeslag, maar dat dit niet voldoende was om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te rechtvaardigen. De kantonrechter verklaarde zich uiteindelijk onbevoegd om van de vorderingen van TML kennis te nemen en wees de vordering van Mayflower tot zekerheidstelling af. TML werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 373,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om de juiste rechtsmacht te bepalen, vooral in internationale geschillen, en de beperkingen van de Nederlandse rechter in dergelijke gevallen.