ECLI:NL:RBROT:2022:10713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
ROT 21/4608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de waardering van onroerende zaken onder de Wet WOZ. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden, waarin de WOZ-waarde van haar onroerende zaak was vastgesteld op € 230.000,- na een eerdere vaststelling van € 243.000,-. Eiseres betwistte de hoogte van de proceskostenvergoeding die aan haar was toegekend in de bezwaarfase, waarin 11 bezwaarschriften in een hoorzitting van 39 minuten waren behandeld. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte de proceskostenvergoeding had gematigd naar 0,5 punt voor de hoorzitting. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigden. Eiseres kreeg daarom een volledige vergoeding van 1 punt voor de hoorzitting toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van een aanvullende proceskostenvergoeding van € 140,50, evenals het griffierecht van € 49,-. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bouter, in aanwezigheid van griffier mr. T. van Driel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden, verweerder,

gemachtigde: [naam 2].

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 26 februari 2021, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 243.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 juli 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de waarde nader vastgesteld op € 230.000,-. Verweerder heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 13 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 25 oktober 2022 een ‘conclusie’ ingediend waarin hij heeft gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Tussen partij was in geschil de WOZ-waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum (1 januari 2020). De onroerende zaak is op of rond 19 oktober 2020 verkocht voor € 240.000,-
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, rekening houdend met het eigen verkoop-cijfer, geïndexeerd naar de waardepeildatum, de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar € 230.000,-. Daarbij heeft verweerder een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 397,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 0,5 punt voor de hoor-zitting, met een waarde per punt van € 265,- en wegingsfactor 1).
Omvang van het geschil
3. Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond dat aan haar een vergoeding van immateriële schade toekomt vanwege overschrijding van de redelijke termijn, laten vallen.
Ook betwist eiseres niet langer de duur van de hoorzitting in bezwaar: 39 minuten en
37 seconden in totaal voor de bespreking van 11 door de gemachtigde ingediende bezwaren, waaronder het bezwaar waarover het hier gaat. Tussen partijen is in beroep slechts nog in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
Standpunten van partijen
4. Eiseres stelt in het beroepschrift dat verweerder ten onrechte een proceskosten-vergoeding heeft toegekend op basis van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 0,5 punt voor de hoorzitting. Eiseres bepleit een proceskostenvergoeding van 2 volle punten. Eiseres wijst erop dat de uitspraak van 23 februari 2021 van rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:696), waarnaar verweerder verwijst, ziet op meerdere gegronde bezwaren. Daarvan is hier geen sprake. Verder wijst eiseres erop dat het verslag van de hoorzitting niet in de uitspraak op bezwaar is verwerkt.
5. Verweerder benadrukt in zijn verweerschrift dat terecht een half punt is toegekend voor de hoorzitting. Daarvoor verwijst hij naar de uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4775), waarin het hof in die zaak oordeelde dat een zuiver forfaitair bepaalde vergoeding disproportioneel was, zodat aanleiding bestond om de vergoeding te matigen. De proceskostenvergoeding is bedoeld als een tegemoetkoming in de proceskosten.
Tijdens de hoorzitting van 39 minuten en 37 seconden zijn 11 bezwaarschriften behandeld. Per bezwaar heeft de hoorzitting volgens verweerder dus gemiddeld circa 3 minuten geduurd. Daarbij wordt de tijd opgeteld, die belanghebbende als gemachtigde aan de voorbereiding heeft besteed, waarbij verweerder uitgaat van een redelijke tijd van 25 minuten voor een gewone woning. De totale tijdsinvestering voor de hoorzitting bedraagt hierdoor: voorbereiding 11 × 25 minuten = 4,6 uur + hoorzitting 0,5 uur = 5,1 uur. Wanneer verweerder voor de hoorzitting 1 punt toekent (€ 265,-), komt dit neer op een vergoeding van 11 × € 265,00 = € 2.915,-. Wat resulteert in een uurtarief van € 2.915,- /5.1 uur= € 571,56. Ten tijde van de uitspraak op het bezwaar was nog niet bekend in hoeveel zaken het bezwaar uiteindelijk gegrond en hoeveel zaken ongegrond zouden worden verklaard. Voor de berekening van de gemiddelde tijd die aan een hoorzitting is besteed, is dat ook niet relevant, aldus verweerder. De bezwaarschriften die uiteindelijk ongegrond zijn verklaard komen niet voor vergoeding van proceskosten in aanmerking. De tijd die aan deze bezwaarschriften is besteed kan dan ook niet worden opgeteld bij de bezwaren die uiteindelijk gegrond zijn verklaard. De berekening van de gemiddelde tijdsinvestering resulteert in het genoemde uurtarief van € 571,56. Dit betreft een uurtarief dat de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft, zo redeneert verweerder. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in haar uitspraak van 26 januari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:696) een uurtarief van € 250,- redelijk geacht.
Omdat de uitspraak op bezwaar niet meer ziet op de hoogte van de WOZ-waarde, is volgens verweerder de inhoud van de hoorzitting niet meer relevant en hoeft daarom niet in het besluit opgenomen te worden. Het van de hoorzitting opgemaakte interne verslag is zeer kort, omdat in dit verslag alleen nieuwe zaken ten opzichte van de bezwaarschriften zijn opgenomen, aldus verweerder.
Omdat het in beroep alleen nog gaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding geldt daarvoor wegingsfactor 0,5 (licht) (ECLI.NL:GHARL:2013:CA0903).
6. Eiseres stelt in haar ‘conclusie‘ van 25 oktober 2022 dat verweerder op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de stukken toe te voegen, dus ook het verslag van de hoorzitting. Uit de verslagen zal volgen dat verweerder tijdens de hoorzittingen haar slechts aanhoort en verder elk debat uit de weg gaat. Verweerder probeert volgens eiseres bewust de behandeltijd van de hoorzitting beperkt qua tijd te houden (de hoorzitting materieel uit te kleden) om zo de proceskostenvergoeding te drukken. Dat vindt eiser détournement de pouvoir. Eiseres en verweerder moeten voorbereid op de hoorzitting verschijnen om in het gesprek zoveel mogelijk fiscale onduidelijkheden weg te nemen en op die manier een kwalitatief zo hoog mogelijke uitspraak op bezwaar te doen.
Proceskosten hoorzitting bezwaarfase
7. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op grond waarvan verweerder de proceskostenvergoeding kon matigen naar 0,5 punt voor de hoorzitting.
7.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Op grond van artikel 2, lid 3, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire bedragen.
Uit de bijlage bij het Bpb, onder A5, staat, voor zover relevant, vermeld dat voor het indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4) 1 punt wordt toegekend en voor het verschijnen voor de hoorzitting (artikel 7:2; 7:16) ook 1 punt.
7.2.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan in die gevallen de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, maar mag daarbij geen afbreuk doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, aldus de toelichting. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering die wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend dient te worden toegepast (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415 en Hoge Raad 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2794).
Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2990).
7.3.
De rechtbank benadrukt dat de hoofdregel is dat de hoogte van de proceskosten-vergoeding steeds wordt bepaald met toepassing van de forfaitaire regeling uit het Bpb en dat aan de daarin opgenomen tarieven moet worden vastgehouden. Als bijzondere omstandig-heden bestaan die aanleiding zouden moeten geven om naar beneden af te wijken van dat puntensysteem, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, dan is het aan verweerder om dit vast te stellen en te onderbouwen.
7.4.
In dit geval is de rechtbank niet meer bekend dan dat 11 bezwaarschriften in een hoorzitting op 3 juni 2021, via Teams, zijn behandeld, dat de hoorzitting in totaal 39 minuten en 37 seconden heeft geduurd en dat van de behandelde bezwaren er één gegrond is verklaard, namelijk dat van eiseres. Niet gebleken is dat meer bezwaarschriften gegrond zijn verklaard, dat de bezwaarschriften veelal dezelfde gronden bevatten en/of dat de gemachtigde verweerder heeft ‘bestookt’ met zeer veel bezwaarschriften.
De zaak van eiseres is dus anders dan die van de zaken die de Hoge Raad in 2015 beoordeelde (ECLI:NL:HR:2015:2990 en ECLI:NL:HR:2015:2794). Daar ging het om enkele duizenden soortgelijke zaken van de één en dezelfde gemachtigde van verschillende belanghebbenden. Dat vormde de basis om af te wijken van het Bpb. Ook in de door verweerder aangehaalde uitspraken van gerechtshoven uit 2014 en 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4775 en ECLI:NL:GHARL:2016:696) was sprake van meerdere tientallen bezwaarschriften, waarvan er ook tientallen gegrond werden verklaard.
De zaak van eiseres ziet slechts op één gegrond bezwaar, van de 11 bezwaren die op de hoorzitting zijn behandeld.
Ter zitting is gebleken dat tijdens de hoorzitting in ieder geval het eigen verkoopcijfer aan de orde is geweest, zoals door eiser genoemd in het aanvullende bezwaar van 7 april 2021.
De rechtbank kan niet vaststellen wat precies is gezegd tijdens de hoorzitting, omdat verweerder het hoorverslag niet heeft overgelegd.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, dat afgeweken kan worden van de forfaitaire regeling uit het Bpb. Aan de gemachtigde van eiser komt daarom op grond van het Bpb een heel punt toe voor de hoorzitting.
Overigens vindt de rechtbank dat de (tamelijk omslachtige) manier waarop verweerder voorrekent en uitlegt dat hier sprake is van een volgens hem onredelijk uurtarief te zeer afbreuk doet aan het forfaitaire karakter van de regeling van het Bpb.
8. Al hierom is het beroep gegrond. Wat eiseres verder heeft aangevoerd bespreekt de rechtbank daarom niet. Overigens kan de rechtbank nog wel zeggen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat verweerder de hoorzittingen bewust kort houdt om zo de hoogte voor een eventuele proceskostenveroordeling te drukken.
Proceskosten bezwaarfase
9. Zoals blijkt uit wat hiervoor is overwogen, komt aan eiseres voor de bezwaarfase 1 punt toe voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 269,- en wegingsfactor 1. Het tarief van € 269,- geldt per 1 januari 2022 . Volgens de toelichting bij die wijziging is er geen overgangsrecht. Die wijziging heeft dus onmiddellijke werking. Dit betekent dat de bestuursrechter, die na de inwerkingtreding van de wijziging zelf de proceskostenvergoeding moet berekenen, de nieuwe tarieven toepast. De totale proceskostenvergoeding in bezwaar is daarom € 538,-. Verweerder heeft in de bezwaarfase al proceskosten vergoed tot een bedrag van € 397,50, zodat verweerder nog is gehouden de resterende € 140,50 aan eiseres te vergoeden.
Proceskosten in beroep
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). Voor de ‘conclusie van repliek’ kent de rechtbank geen vergoeding toe omdat eiser die conclusie op eigen initiatief heeft ingediend.
Dat een bedrag van € 759,- per punt moet worden gehanteerd blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1284).
Omdat in beroep enkel de hoogte van de proceskostenvergoeding in geschil is, ziet de rechtbank aanleiding een wegingsfactor van 0,5 toe te passen (zie ook ECLI.NL:GHARL:2013:CA0903 en ECLI:NL:GHARL:2013:CA0903).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder daarin een te lage proceskosten-veroordeling heeft bepaald en veroordeelt verweerder tot betaling van een aanvullende proceskostenveroordeling van € 140,50;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, voor zover het betreft de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in de beroepsfase tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Driel, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 december 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).