ECLI:NL:RBROT:2022:10834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
9917838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige schadeclaims en terugvordering door verzekeraar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) en [gedaagde01]. NN heeft [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor onrechtmatige schadeclaims die hij heeft ingediend, waarbij hij valse facturen heeft gebruikt om schade-uitkeringen te verkrijgen. De zaak is ontstaan na het ontdekken van fraude door een voormalig medewerker van NN, die betrokken was bij het goedkeuren van de claims van [gedaagde01]. NN heeft [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 4.976,74, bestaande uit onterechte uitkeringen en onderzoekskosten. [gedaagde01] heeft een betalingsregeling getroffen, maar heeft na enkele betalingen niets meer voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van NN en de tegeneisen van [gedaagde01] gezamenlijk behandeld. NN vorderde onder andere de terugbetaling van de onterechte uitkeringen en de kosten van het interne onderzoek. [gedaagde01] betwistte de claims en stelde dat hij niet betrokken was bij de fraude, maar dat dit door een ex-werknemer van NN was gedaan. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld door valse claims in te dienen en dat hij aansprakelijk is voor de gevorderde schadevergoeding.

De kantonrechter heeft de vordering van NN toegewezen en [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 4.780,06, inclusief wettelijke rente. Ook zijn de proceskosten aan de kant van NN vastgesteld op € 1.306,33. De kantonrechter heeft de vordering van [gedaagde01] om frauderegistraties te laten verwijderen afgewezen, omdat hij terecht in het interne frauderegister van NN is opgenomen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9917838 CV EXPL 22-17249
datum uitspraak: 9 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
vestigingsplaats: Den Haag,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, eiseres in het incident in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J. Glazener
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, verweerder in het incident in reconventie,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag.
De partijen worden hierna ‘NN’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de mail van [gedaagde01] , met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van NN.
1.2.
Op 11 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens NN aanwezig: de heren [naam01] en [naam02] (fraudecoördinators bij NN) en de gemachtigde met een kantoorgenoot. [gedaagde01] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..De feiten

2.1.
Met ingang van 12 augustus 2016 heeft [gedaagde01] , op naam van zijn moeder [naam03] (hierna: [naam03] ), een inboedelverzekering afgesloten bij NN.
2.2.
Op 31 oktober 2016 is een telefoonnotitie gemaakt in het dossier van [naam03] . Deze luidt als volgt:

Meneer meld waterschade aan zijn vloer (laminaat) en plafond (verf) door een lekkage in de leiding. De schade is geconstateerd op 28 oktober 2016. Meneer zal stukken opsturen (offerte, afmetingen en andere relevante gegevens). Naar aanleiding van deze stukken zal de zaak verder worden beoordeeld.
2.3.
Bij e-mail van 31 oktober 2016 aan [e_mail01] heeft NN de schademelding bevestigd en gevraagd om ondersteunende stukken op te sturen.
2.4.
Op 14 november 2016 zijn vanaf het e-mailadres [e_mail01] twee facturen gestuurd aan NN. Een factuur van € 1.286,35, van het bedrijf [bedrijf01] , voor het herstellen van de vloer, en een factuur van € 729,50 van het bedrijf [bedrijf02] , voor het herstellen en sauzen van het plafond en de muur.
2.5.
Op 14 november 2016 heeft NN een bedrag van € 2.015,85 (het totaal van de hiervoor genoemde facturen) gestort op het rekeningnummer van [gedaagde01] . Op diezelfde dag is een bevestiging van deze storting verstuurd naar het e-mailadres [e_mail02] .
2.6.
Op 7 maart 2017 is opnieuw een telefoonnotitie gemaakt in het dossier van [naam03] . Deze luidt:

vlam in de pan, daardoor fornuis en aanrechtblad beschadigd, het betreft een los fornuis maar de schade aan het aanrechtblad moet naar de huiseigenaar, hij gaat kijken naar de prijs en mwerk van het fornuis
2.7.
Bij e-mail van 7 maart 2017 aan [e_mail02] heeft NN de schademelding bevestigd en gevraagd om ondersteunende stukken op te sturen.
2.8.
Op 8 maart 2017 is de volgende telefoonnotitie in het dossier van [naam03] gemaakt:

Gebeld door VE. Meneer geeft aan dat hij de schade bij de woningbouw heeft gemeld maar deze hem weer verwijzen naar de inboedel omdat hij het aanrechtblad voor eigen rekening heeft geplaatst. Een nieuw aanrecht. VE had een SNL926MA9 Smeg. Op internet kost een soortgelijke €1.044,00. Het aanrechtblad moet in zijn geheel vervangen worden. VE geeft aan dat ze er al mee bezig zijn omdat hij anders niet kan koken. Het herstel gaat €1.384,89 inclusief 21 % btw kosten. VE heeft de kostenopgave in bezit. Afgesproken dat hij deze een maand bewaard ivm steekproef. IBAN nagelopen, claim afgewikkeld.
2.9.
Op 8 maart 2017 heeft NN een bedrag van € 2.428,89 (het totaal van de bedragen uit de telefoonnotitie) op het rekeningnummer van [gedaagde01] gestort. Deze storting heeft zij diezelfde dag bij e-mail aan [e_mail02] bevestigd.
2.10.
Op 20 februari 2018 is de verzekering van [naam03] / [gedaagde01] bij NN beëindigd.
2.11.
Op enig moment, omstreeks begin 2020, heeft NN geconstateerd dat een voormalig medewerker van haar op grote schaal betrokken was bij het uitkeren van geldbedragen aan verzekerden, op basis van valse claims ter zake van inboedelverzekeringen. De betreffende medewerker heeft ook de hiervoor genoemde claims van [gedaagde01] / [naam03] behandeld. NN heeft daarom de claims onderzocht en geconstateerd dat de facturen van [bedrijf01] en [bedrijf02] (2.4) vervalst zijn.
2.12.
Bij brief van 2 december 2020 heeft NN [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 4.976,74. Dat bedrag bestaat uit € 4.444,74 aan onterechte uitkeringen (€ 2.015,85 + € 2.428,89) en € 532,- aan intern gemaakte onderzoekskosten. Zij meldt daarin verder dat zij [gedaagde01] tot 2 december 2028 opneemt in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister van NN Group.
2.13.
[gedaagde01] is op 5 januari 2021 met SODA, de incassogemachtigde van NN, overeengekomen dat hij het bedrag van € 4.976,74 in termijnen van € 150,- zal betalen.
2.14.
[gedaagde01] heeft tot en met juni 2021 diverse betalingen verricht aan NN, van in totaal € 754,62. Daarna heeft hij ondanks aanmaningen niets meer betaald.

3..Het geschil

3.1.
NN eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 4.222,12 aan hoofdsom en € 557,94 aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
NN baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] heeft onrechtmatig gehandeld ten opzichte van NN. Hij heeft namelijk valse schadeclaims ingediend, althans in ieder geval uitkeringen van NN ontvangen, terwijl hij wist dat deze gebaseerd waren op valse claims. Hij moet daarom de schade van NN vergoeden (art. 6:162 BW). Deze schade bedraagt € 4.444,74 aan onterechte uitkeringen en € 532,- aan interne onderzoekskosten. Na de betalingen van [gedaagde01] (2.14) resteert daarom nog een bedrag van € 4.222,12. Daarnaast moet [gedaagde01] de buitengerechtelijke kosten van € 557,94 en wettelijke rente aan NN betalen.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van NN en eist zelf samengevat:
  • voor recht te verklaren dat op 20 december 2020 een betalingsregeling tot stand is gekomen tussen hem en NN;
  • voor recht te verklaren dat NN uit hoofde van onverschuldigde betaling een vordering van € 3.690,12 op [gedaagde01] heeft;
  • [gedaagde01] gerechtigd te laten zijn de vordering van € 3.690,12 in maandelijkse termijnen van € 150,- te voldoen;
  • NN te veroordelen om de gegevens van [gedaagde01] en de twee schademeldingen te verwijderen uit de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister van NN en voor zover van toepassing uit het Externe Verwijzingsregister van de stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en verder uit alle andere verzekeringsfrauderegisters;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[gedaagde01] baseert zijn verweer en de tegeneis op het volgende. [gedaagde01] heeft de schadeclaims en vervalste facturen niet ingediend bij NN. De frauderende medewerker van NN moet dit door middel van identiteitsfraude hebben gedaan. [gedaagde01] hoeft dus alleen de uitkeringen van € 4.444,74 terug te betalen, op grond van onverschuldigde betaling. Na zijn betalingen resteert daarom nog een vordering van € 3.690,12. Hij wil dat bedrag graag op grond van de eerder getroffen betalingsregeling van € 150,- per maand betalen. Verder dienen alle frauderegistraties op zijn naam te worden verwijderd, aangezien hij niet betrokken is bij deze fraude.
3.5.
NN stelt zich bij incidentele vordering op het standpunt dat de kantonrechter niet bevoegd is om de tegeneisen te behandelen, omdat de vordering met betrekking tot de frauderegistraties een vordering van onbepaalde waarde is. Voor zover hieraan voorbij wordt gegaan stelt NN dat de tegeneisen moeten worden afgewezen. [gedaagde01] heeft geen belang bij de verklaringen voor recht en heeft geen recht op het hervatten van de betalingsregeling. De frauderegistraties zijn verder terecht en moeten daarom worden gehandhaafd.

4..De beoordeling

Incident
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat zij zich bevoegd acht om zowel de vorderingen in conventie als in reconventie te behandelen. Op zichzelf is juist dat de reconventionele vordering tot verwijdering van de frauderegistraties een vordering van onbepaalde waarde is, zoals aangevoerd door NN. De vordering is echter gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsvragen als de vorderingen in conventie. Deze samenhang van de vorderingen verzet zich tegen afzonderlijke behandeling (art. 97 lid 1 Rv). De incidentele vordering van NN wordt daarom afgewezen. NN wordt in de proceskosten veroordeeld. Deze worden aan de kant van [gedaagde01] vastgesteld op nihil, aangezien hij geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd.
Gezamenlijke behandeling
4.2.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, worden deze hierna gezamenlijk behandeld.
Onverschuldigde uitkeringen
4.3.
Er is geen discussie over dat NN tweemaal een schade-uitkering, in totaal ten bedrage van € 4.444,74, aan [gedaagde01] heeft uitbetaald en dat deze betalingen ten onrechte plaatsvonden, omdat zich geen schadevoorvallen hadden voorgedaan en dat alle ingediende facturen vals zijn. Ook staat vast dat [gedaagde01] tot vandaag hiervan een bedrag van € 754,62 aan NN heeft terugbetaald. [gedaagde01] moet dus in ieder geval nog een bedrag van € 3.690,12 terugbetalen aan NN.
Onderzoekskosten
4.4.
NN vordert daarnaast een bedrag van € 532,- aan interne onderzoekskosten. NN stelt de onderzoekskosten te hebben gemaakt voor het opsporen, beoordelen, rapporteren en afhandelen van de schade. Dit betreft een gefixeerd bedrag, dat is vastgesteld door de Service Organisatie Directe Aansprakelijkheid (SODA), in samenwerking met het Verbond van Verzekeraars. Het gaat om een gestandaardiseerd bedrag aan onderzoekskosten dat in geval van verzekeringsfraude wordt verhaald op de fraudeur. NN stelt dat [gedaagde01] dit bedrag verschuldigd is omdat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens NN. Zij voert daartoe aan dat op basis van de beschikbare informatie vast staat dat [gedaagde01] van de valse schademeldingen op de hoogte was en op zodanige wijze zijn medewerking heeft verleend aan het opzettelijk misleiden van NN dat NN bedragen waar [gedaagde01] geen recht op had aan hem heeft overgemaakt.
[gedaagde01] heeft betwist te hebben gefraudeerd en geeft aan de schadeclaims niet te hebben ingediend en de valse facturen niet te hebben opgemaakt, zodat er geen grond is voor toekenning van deze kosten.
4.5.
[gedaagde01] heeft de onderhavige inboedelverzekering valselijk afgesloten op naam van zijn moeder, buiten haar medeweten en zonder haar toestemming, met betrekking tot de inboedel in haar woning. Hiermee heeft [gedaagde01] bewust onjuiste informatie aan NN gegeven. Daarnaast heeft hij op het e-mailadres [e_mail02] , van welk mailadres [gedaagde01] heeft bevestigd dat dit bij hem in gebruik is en was, een drietal e-mails ontvangen van NN (zie ro. 2.5, 2.7 en 2.9), op respectievelijk 14 november 2016 en 7 en 8 maart 2017, met betrekking tot de (valse) schade-aangifte van 7 maart 2017 en de aan hem uit te keren schade-uitkeringen, waarvan [gedaagde01] wist dat hij daar geen recht op had. Voorts heeft [gedaagde01] de twee schade-uitkeringen waarvan hij wist dat hij daar geen recht op had ontvangen en behouden zonder hiervan melding te maken aan NN. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde01] alleen al door deze handelswijze onrechtmatig jegens NN gehandeld. In het midden kan derhalve blijven of [gedaagde01] tevens zelf de valse schadeclaims heeft ingediend en of hij zelf de valse facturen heeft opgemaakt.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de gevorderde schadevergoeding bestaande uit de onderzoekskosten. [gedaagde01] voert aan dat niet inzichtelijk is in welke mate deze schade het gevolg is van het handelen van [gedaagde01] en in welke mate van de ex-werknemer van NN. De kantonrechter volgt hem hierin niet. NN heeft voldoende onderbouwd dat de € 532,- een gefixeerd bedrag betreft dat ziet op fraude door haar verzekerde. Eventuele aanvullende schade die door derden, zoals door de ex-werknemer, is aangericht, valt hier dus buiten.
Tussenconclusie
4.7.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde01] ook de gevorderde interne onderzoekskosten van € 532,- dient te vergoeden. Dat betekent dat de vordering van NN om [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 4.222,12 (€ 532,- + € 3.690,12) wordt toegewezen. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen aangezien deze niet afzonderlijk is betwist en op de wet (art. 6:119 BW) is gebaseerd.
Buitengerechtelijke kosten
4.8.
NN maakt verder aanspraak op een vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Voldoende is gebleken dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Het gevorderde bedrag van € 557,94 is in lijn met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en wordt daarom toegewezen. De gevorderde rente wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de kosten door NN al zijn betaald aan haar gemachtigde.
Verklaringen voor recht
4.9.
De door [gedaagde01] gevorderde verklaring voor recht dat hij € 3.690,12 verschuldigd is, is op grond van het voorgaande onvolledig en wordt al om die reden afgewezen. Nog daargelaten dat niet is gebleken welk belang [gedaagde01] heeft bij toewijzing daarvan.
4.10.
Ook de gevorderde verklaring voor recht dat er op 20 december 2020 een betalingsregeling tot stand is gekomen tussen NN en [gedaagde01] wordt afgewezen. Op zichzelf staat de totstandkoming van die betalingsregeling niet ter discussie, maar de kantonrechter ziet niet in welk belang [gedaagde01] heeft bij toewijzing van deze vordering. Dat destijds een betalingsregeling tot stand is gekomen zegt namelijk niets over de huidige situatie. [gedaagde01] is zelf de betalingsregeling niet meer nagekomen zodat deze is komen te vervallen.
Betalingsregeling
4.11.
Ook de vordering om een betalingsregeling vast te stellen tussen NN en [gedaagde01] , wordt afgewezen. De kantonrechter heeft die bevoegdheid namelijk niet (artikel 6:29 BW). [gedaagde01] zal zich tot NN moeten wenden om te bezien of zij bereid is wederom een betalingsregeling te treffen.
Frauderegistraties
4.12.
Ten slotte vordert [gedaagde01] dat NN wordt veroordeeld om alle frauderegistraties op zijn naam te verwijderen. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [gedaagde01] fraude heeft gepleegd ten nadele van NN, is hij terecht opgenomen in het interne frauderegister van NN. Voor verwijdering daaruit is dus geen aanleiding. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen. NN heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde01] verder nergens staat geregistreerd. Voor toewijzing van het overige deel van de vordering is daarom ook geen aanleiding.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van NN tot vandaag vast op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 249,- tarief). In reconventie worden deze kosten aan de kant van NN tot vandaag vastgesteld op € 218,- aan salaris voor de gemachtigde (½ x 2 punten x € 218,- tarief). Dit is totaal € 1.306,33. Voor kosten die NN maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 249,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt eveneens toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt NN in de proceskosten, tot vandaag aan de kant van [gedaagde01] vastgesteld op nihil;
in conventie en reconventie:
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan NN te betalen € 4.780,06, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.222,12 vanaf 16 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de kant van NN tot vandaag vastgesteld op € 1.306,33 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere, met inbegrip van de vorderingen in reconventie, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
33394