ECLI:NL:RBROT:2022:10862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
10012961 \ CV EXPL 22-2952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande factuur met betrekking tot de verkoop van graafmachines

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder E.S.A. Wiggers, een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens een openstaande factuur voor de verkoop van drie graafmachines. De factuur, gedateerd 10 februari 2021, vermeldt een totaalbedrag van € 90.750,-, waarvan gedaagde € 65.750,- heeft betaald. Eiseres vordert het resterende bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 was gedaagde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van eiseres wel aanwezig was.

Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat zij de graafmachines van een derde partij had gekocht en dat zij al € 25.000,- aan deze derde partij had betaald. Eiseres heeft echter toegelicht dat de derde partij de machines onbevoegd had verkocht en dat de koopovereenkomst tussen eiseres en gedaagde pas na deze ontdekking tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet ter zitting is verschenen en de toelichting van eiseres niet heeft weersproken.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de betaling door de derde partij niet kan worden geweigerd door eiseres op grond van artikel 6:30 BW, en dat deze betaling in mindering komt op het verschuldigde bedrag. De kantonrechter heeft de openstaande hoofdsom vastgesteld op € 20.000,-, met bijkomende kosten en rente, en gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 23.174,27 aan eiseres. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.517,33. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10012961 \ CV EXPL 22-2952
datum uitspraak: 17 november 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder E.S.A. Wiggers,
tegen
[gedaagde01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam01] .

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 juli 2022, met producties;
  • het e-mailbericht van gedaagde van 15 juli 2022 (conclusie van antwoord), met producties.
1.2.
Op 8 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [naam02] was aanwezig met een machtiging van eiseres om haar in rechte te vertegenwoordigen en hij is bijgestaan door mr. S.S. van Gijn. Namens gedaagde is niemand verschenen.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
Eiseres heeft blijkens een factuur van 10 februari 2021 drie graafmachines aan gedaagde verkocht voor een totaalbedrag van € 90.750,- inclusief btw. Eiseres stelt dat daarop € 65.750,- is betaald door gedaagde en vordert daarom het restantbedrag van € 25.000,- vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.240,25 inclusief btw en de wettelijke handelsrente, per datum dagvaarding berekend op € 2.493,15, maar onder beperking van haar vordering tot € 25.000,-.
2.2.
In reactie op het primaire verweer van gedaagde dat zij diezelfde graafmachines al van een derde partij, [bedrijf01] ., had gekocht en daarop al € 25.000,- aan die derde partij had betaald, heeft eiseres ter zitting toegelicht dat die derde partij de graafmachines van eiseres had gehuurd en kennelijk onbevoegd aan gedaagde heeft verkocht. Nadat dit was ontdekt hebben eiseres en gedaagde de koopovereenkomst gesloten waarop de onderhavige vorderingen zijn gebaseerd, aldus eiseres. De kantonrechter constateert dat gedaagde niet ter zitting is verschenen en deze toelichting van eiseres dus ook niet heeft weersproken, zodat de kantonrechter van deze door eiseres geschetste gang van zaken zal uitgaan.
2.3.
Gedaagde heeft vervolgens betoogd dat tussen [naam03] (directeur van eiseres, hierna: [naam03] ) en [naam04] (directeur van gedaagde, hierna: [naam04] ) is afgesproken dat [naam03] contact op zou nemen met de derde partij opdat deze het door gedaagde aan de derde partij betaalde voorschot van € 25.000,- aan eiseres zou overmaken. Volgens gedaagde heeft de derde partij vervolgens € 5.000,- aan eiseres betaald, in welk verband gedaagde heeft verwezen naar een overlegde WhatsApp-conversatie tussen [naam03] en [naam04] van 16 februari 2021. De ter zitting aanwezige gemachtigde van eiseres heeft hierover tijdens een schorsing van de zitting telefonisch navraag gedaan bij [naam03] en daarover verklaard dat er na overleg met de derde partij inderdaad € 5.000,- was ontvangen van de derde partij, maar dat dit bedrag contant aan die derde partij is teruggegeven omdat de zaak al uit handen was gegeven aan een incassobureau en aan dit incassobureau moest worden betaald. De kantonrechter kan eiseres hierin niet volgen. Niet alleen blijkt uit de WhatsApp-conversatie niet dat de € 5.000,- is teruggegeven, maar bovendien was op dat moment de vervaltermijn van de factuur van 10 februari 2021 nog niet eens verstreken, zodat het niet in de reden ligt dat op dat moment al een incassobureau was ingeschakeld. De factuur vermeldt daaromtrent niets – en verzoekt integendeel het bedrag te betalen op de bankrekening van eiseres – en ook overigens is niet gebleken dat zo kort na het sluiten van overeenkomst al een incassobureau was ingeschakeld. De betaling, waarvan de strekking duidelijk was, kan daarnaast, anders dan de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd, op grond van artikel 6:30 BW ook niet worden geweigerd door eiseres om de reden dat deze door een derde is verricht. De betaling komt daarom in mindering op het door gedaagde aan eiseres verschuldigde.
2.4.
Voor zover gedaagde heeft bedoeld te stellen dat is afgesproken dat eiseres het volledige door gedaagde aan de derde al betaalde bedrag van € 25.000,- bij die derde zou innen en dat gedaagde in zoverre was gekweten, is die stelling, mede in het licht van de door eiseres ter zitting gegeven toelichting op de gang van zaken, onvoldoende onderbouwd.
2.5.
Het voorgaande betekent dat uitgegaan moet worden van een openstaande hoofdsom van € 20.000,-. Over dat bedrag dienen ook de buitengerechtelijke incassokosten, die niet afzonderlijk zijn weersproken, te worden berekend, te weten op € 1.179,75 inclusief btw. Ook de evenmin weersproken wettelijke handelsrente is verschuldigd over genoemde hoofdsom, per datum dagvaarding een bedrag van € 1.994,52. Gedaagde zal derhalve worden veroordeeld om in totaal een bedrag van € 23.174,27 aan eiseres te betalen. De vanaf de dag van dagvaarding gevorderde wettelijke handelsrente over de (resterende) hoofdsom van € 20.000,- is eveneens toewijsbaar.
2.6.
Gedaagde heeft voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van eiseres tot vandaag vast op € 137,33 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 996,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 498,- tarief). Dit is totaal € 2.517,33. Voor kosten die eiseres maakt na deze uitspraak moet gedaagde een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 498,-tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.7.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 23.174,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 20.000,- vanaf 12 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de kant van eiseres tot vandaag vastgesteld op € 2.517,33;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere dat gevorderd is af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
31688