ECLI:NL:RBROT:2022:10885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
10104457 VZ VERZ 22-11887
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en transitievergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoeker01] en [gedaagde01]. [verzoeker01] was in dienst bij [gedaagde01] als Hulp Monteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 18 juli 2022 heeft [gedaagde01] [verzoeker01] op staande voet ontslagen, omdat hij meerdere keren privé met de bedrijfsauto had gereden, wat in strijd was met de arbeidsovereenkomst. [verzoeker01] heeft het ontslag betwist en verzocht om een verklaring dat het ontslag onrechtmatig was, alsook om betaling van een transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2022 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was, omdat [verzoeker01] niet voldoende was gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn handelen. Desondanks werd vastgesteld dat [verzoeker01] recht had op een transitievergoeding van € 102,03, omdat zijn handelen niet van zodanige ernst was dat het als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. De kantonrechter wees de verzoeken om een billijke vergoeding af, omdat [verzoeker01] in zijn korte dienstverband al veelvuldig privé gebruik had gemaakt van de bedrijfsauto.

In het tegenverzoek van [gedaagde01] om schadevergoeding voor de verkeersboete die [verzoeker01] had veroorzaakt, werd de schade van € 109,- toegewezen, maar de overige schadeposten werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10104457 VZ VERZ 22-11887
datum uitspraak: 1 december 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
verweerder in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.D. van Rey,
tegen
[gedaagde01]handelend onder de naam
[handelsnaam01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
verzoeker in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. C.J. de Lange.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift inclusief (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, met bijlagen;
  • de pleitnotitie van de gemachtigde van [gedaagde01] .
1.2.
Op 3 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[verzoeker01] is in dienst getreden bij [gedaagde01] op 13 juni 2022 in de functie van Hulp Monteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
Artikel 11: auto
Lid 1 Aan Werknemer zal een auto ter beschikking worden gesteld welke niet voor prive gebruik is bedoeld.
(…)
2.3.
Per brief van 18 juli 2022 heeft [gedaagde01] [verzoeker01] (op staande voet) ontslagen. In de brief staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Hierdoor bevestigen ik je, dat je dienstverband met [gedaagde01] wordt beëindigd per 18 juli 2022.
De reden van beëindiging heb ik met je besproken, nl. het feit dat je meerdere keren privé hebt gereden met de bedrijfsauto, terwijl dit niet is toegestaan.
Ik heb je hier al eerder op aangesproken, maar je hebt dit wederom zonder toestemming gedaan.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker01] heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
primair
- voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig en onrechtmatig is gegeven en [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van:
de transitievergoeding ad € 102,03;
de gefixeerde schadevergoeding ad € 19.880,64;
de billijke vergoeding ad € 25.000,-;
subsidiair
- voor het geval de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] wel terecht zou zijn geëindigd door het ontslag op staande voet, [gedaagde01] te veroordelen tot het opmaken en toezenden van de eindafrekening en te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon en een transitievergoeding aan [verzoeker01] ;
primair en subsidiair
- [gedaagde01] te veroordelen tot het betalen van de opgebouwde doch niet genoten
vakantiedagen en het opgebouwde vakantiegeld;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot het betalen van het achterstallige salaris over de maanden juni en juli 2022 (inclusief vakantiegeld) ad € 2.624,94;
  • het concurrentiebeding volgend uit de arbeidsovereenkomst tussen partijen vervallen te
verklaren per 18 juli 2022;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker01] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoeker01] baseert zijn verzoek op het volgende. Het ontslag van [verzoeker01] is nietig. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag. Ook is niet voldaan aan de eis van onverwijlde opzegging. [verzoeker01] is bereid om te berusten in het einde van het dienstverband. [verzoeker01] verzoekt primair dat aan hem de transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding worden toegekend.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker01] . [gedaagde01] verzoekt bij tegenverzoek [verzoeker01] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW) en hem te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 768,73 wegens schade die [verzoeker01] door zijn handelswijze heeft veroorzaakt. Dat betreft een bedrag voor een verkeersboete (€ 109,-), de kosten voor brandstof (€ 102,04) en de kosten die gemoeid zijn met het privégebruik van de auto ad € 575,69. Indien zou blijken dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet verzoekt [gedaagde01] om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] te ontbinden.

4..De beoordeling

4.1.
[verzoeker01] heeft het verzoek tijdig ingediend (volgens artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.3.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 18 juli 2022 dat [verzoeker01] meerdere keren privé heeft gereden met de bedrijfsauto, terwijl dit niet is toegestaan.
4.4.
[verzoeker01] erkent dat hij voor privé doeleinden gebruik heeft gemaakt van de bedrijfsauto. Dit is in strijd met artikel 11 uit zijn arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft [verzoeker01] een verklaring “
Uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto” van de belastingdienst getekend. Op 22 juni 2022 heeft [gedaagde01] via een WhatsApp-bericht aan [verzoeker01] bevestigd
“de auto is puur voor zakelijk gebruik en niet prive, hier is ook die verklaring voor ondertekend”.
4.5.
[verzoeker01] stelt desalniettemin dat afwijkende afspraken zijn gemaakt en dat hij mondeling toestemming had voor privé gebruik van de bedrijfsauto. Dit wordt door [gedaagde01] betwist en is door [verzoeker01] niet althans onvoldoende nader onderbouwd. Vastgesteld wordt dat [verzoeker01] geen privé-ritten met de bedrijfsauto mocht maken.
4.6.
Door privé-ritten te maken met de bedrijfsauto, terwijl dit niet was toegestaan, heeft [verzoeker01] verwijtbaar gehandeld. Niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker01] vooraf is gewaarschuwd en gewezen op de consequenties van het maken van privé-ritten. De kantonrechter concludeert om die reden dat een dringende reden voor onverwijlde opzegging in dit geval ontbreekt, en dat een minder verstrekkende maatregel, zoals een dringende waarschuwing met daaraan verbonden consequenties, hier had volstaan.
4.7.
Het verzoek om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is wordt afgewezen. [verzoeker01] heeft daar geen belang bij, omdat hij niet heeft gekozen voor vernietiging van de opzegging door de kantonrechter maar heeft berust in zijn ontslag. Beoordeeld dient te worden in hoeverre [verzoeker01] aanspraak maakt op de door hem verzochte vergoedingen.
transitievergoeding
4.8.
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de ontstane situatie aan [verzoeker01] is te wijten. Zijn gedragingen zijn echter niet van zodanige ernstige aard dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid van [verzoeker01] . Nu er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker01] , heeft [verzoeker01] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a BW recht op een transitievergoeding.
4.9.
[verzoeker01] maakt aanspraak op een transitievergoeding van € 102,03. Dit bedrag is door [gedaagde01] niet betwist en zal worden toegewezen. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen, omdat [gedaagde01] te laat is met betaling.
vergoeding onregelmatige opzegging
4.10.
De vergoeding onregelmatige opzegging is door [verzoeker01] ten onrechte gebaseerd op artikel 7:677 lid 3 sub a BW. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker01] in dit kader artikel 7:672 lid 11 BW heeft bedoeld, waarin is bepaald dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.11.
Nu [gedaagde01] de arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd (per 18 juli 2022) staat vast dat er sprake is van een onregelmatige opzegging. Volgens artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is de opzegtermijn 1 maand en dient tussentijdse opzegging plaats te vinden tegen het einde van de maand. Bij regelmatige opzegging zou de einddatum 1 september 2022 zijn. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt het brutoloon (inclusief vakantiegeld) over de periode vanaf 18 juli 2022 tot 1 september 2022. Het loon inclusief vakantiegeld over deze periode wordt toegewezen. De wettelijke rente daarover wordt eveneens toegewezen, omdat [gedaagde01] te laat is met betaling.
billijke vergoeding
4.12.
In het kader van de verzochte billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW wordt het volgende overwogen. [verzoeker01] heeft in zijn zeer korte dienstverband veelvuldig privé gebruik gemaakt van de bedrijfsauto. Dit is gebeurd tegen de gemaakte afspraken in. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om aan [verzoeker01] een billijke vergoeding toe te kennen. De door [verzoeker01] verzochte billijke vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
subsidiair
4.13.
Op hetgeen [verzoeker01] subsidiair heeft verzocht hoeft niet te worden beslist, omdat het primaire verzoek al is toegewezen.
achterstallig salaris / vakantiegeld en vakantiedagen
4.14.
[verzoeker01] stelt nog recht te hebben op achterstallig salaris, vakantiegeld en opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Dit is door [gedaagde01] gemotiveerd betwist onder verwijzing naar de eindafrekening. [verzoeker01] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het vakantiegeld en de vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald en hij in het kader van achterstallig salaris niets te vorderen heeft. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
concurrentiebeding
4.15.
[verzoeker01] verzoekt om het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst vervallen te verklaren per 18 juli 2022. De kantonrechter stelt vast dat het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding nietig is, omdat de motivering ontbreekt (artikel 7:653 lid 2 BW). [verzoeker01] heeft dan ook geen belang bij zijn verzoek. Het verzoek wordt afgewezen.
Tegenverzoek
4.16.
Er is geen dringende reden voor ontslag, zodat het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW moet worden afgewezen.
4.17.
Op grond van artikel 7:661 BW is een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.18.
[gedaagde01] heeft een verkeersboete ontvangen voor stilstaan van de bedrijfsauto op het trottoir op het Hudsonplein in Rotterdam op 17 jul 2022 om 19:40 uur. Deze boete is door [verzoeker01] veroorzaakt tijdens het rijden in privé tijd, terwijl hij wist dat dat niet mocht. Hij heeft de bedrijfsauto op het trottoir geparkeerd en heeft daarmee bewust roekeloos gehandeld als gevolg waarvan [gedaagde01] schade heeft geleden. De door [gedaagde01] verzochte schade ad € 109,- zal daarom worden toegewezen.
4.19.
De overige schade, zijnde de kosten voor brandstof (€ 102,04) en de kosten die het gevolg zijn van het privégebruik van de auto ad € 575,55 worden afgewezen. [gedaagde01] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat deze het gevolg zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker01] .
4.20.
Aangezien [verzoeker01] berust in het ontslag, heeft [gedaagde01] geen belang bij haar (voorwaardelijk) tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit verzoek wordt afgewezen.
in de hoofdzaak en het zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.21.
Partijen krijgen zowel in de hoofdzaak als in het tegenverzoek over en weer (on)gelijk. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in beide procedures tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.22.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [verzoeker01] van de transitievergoeding ad € 102,03 en tot betaling aan [verzoeker01] van het loon (inclusief vakantiegeld) over de periode vanaf 18 juli 2022 tot 1 september 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de opeisbaarheid van de verschillende bedragen;
in het tegenverzoek
5.2.
veroordeelt [verzoeker01] om aan [gedaagde01] te betalen € 109,-;
in de hoofdzaak en het zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en in het openbaar uitgesproken.
47636