Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiser01],
[eiser02],
1..[gedaagde01] ,
[gedaagde02],
1..De procedure
- de dagvaarding van 26 januari 2022, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord van [gedaagden01] , met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord van de Staat, met productie 1;
- de oproep voor een mondelinge behandeling van 8 juni 2022;
- de brief van de advocaat van [eisers01] van 19 september 2022, met producties 16 en 17;
- de brief van de advocaat van de Staat van 20 september 2022, met een andere productie 1 en producties 2, 3, 4a en 4b;
- de brief van de advocaat van de Staat van 27 september 2022, met productie 5;
- de mondelinge behandeling van 13 oktober 2022;
- de pleitaantekeningen van [eisers01] ;
- de pleitaantekeningen van [gedaagden01]
2..De feiten
3..Het geschil
- voor recht verklaart dat de aanraking van [naam schip01] met de damwand is veroorzaakt door schuld van [naam schip02] , zodat [gedaagde01] en [gedaagde02] voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk zijn en [eisers01] dienen te vrijwaren tegen vorderingen van de Staat jegens [eisers01] voor de schade aan de damwand;
- [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van € 29.522,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 ter zake van de door de schadevaring van [naam schip01] ontstane schade;
- voor recht verklaart dat [eisers01] tegenover de Staat niet aansprakelijk zijn voor de door de schadevaring aan de damwand toegebrachte schade alsmede dat de Staat niet gerechtigd is om [eiseres01] aan te spreken tot betaling onder de garantie;
- de Staat veroordeelt tot teruggave van de garantie aan [eiseres01] ;
- de schuldverdeling tussen beide schepen vaststelt en ook voor welk bedrag [gedaagde01] en [gedaagde02] naar rato daarvan aansprakelijk zijn jegens [eisers01] voor de aan [naam schip01] toegebrachte schade alsmede [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van dat aldus vastgestelde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020;
- [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt om [eisers01] te vrijwaren tegen vorderingen van de Staat tot vergoeding van de schade aan de damwand, voor zover die vorderingen strekken tot betaling door [eisers01] van een hogere vergoeding van de schade aan de damwand dan waartoe [eisers01] in hun interne verhouding tot [gedaagde01] en [gedaagde02] op grond van de door de rechtbank vast te stellen schuldverdeling tussen beide schepen gehouden zijn;
- [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling aan [eisers01] van de bedragen waarvan de Staat betaling vordert van [eisers01] , voor zover die bedragen hoger zijn dan waartoe [eisers01] in hun interne verhouding tot [gedaagde01] en [gedaagde02] op grond van de door de rechtbank vast te stellen schuldverdeling tussen beide schepen gehouden zijn,
- de op- en voorbijloopmanoeuvre van [naam schip02] was in strijd met het goed zeemanschap (art. 1.04 BPR) en met artikel 6.03 en 6.09 BPR;
- als eigenaren van [naam schip02] zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] jegens de Staat en [eisers01] aansprakelijk voor de schade aan de damwand respectievelijk voor de schade aan [naam schip01] ;
- de schade aan [naam schip01] bedraagt in totaal € 29.552,05 en bestaat uit de volgende onderdelen:
- [eiseres01] heeft onder de verzekeringsovereenkomst de reparatiekosten onder aftrek van het eigen risico ad € 1.850,-- aan haar verzekerde [eiseres02] vergoed alsmede € 1.805,44 ter vergoeding van het tijdverlet uitgekeerd en de expertisekosten voldaan en is daarom voor de vergoede bedragen en de expertisekosten met wettelijke rente daarover in de rechten van [eiseres02] gesubrogeerd;
- [eiseres02] geeft hierbij last aan [eiseres01] om ook het eigen risico op de cascoschade en het niet vergoede gedeelte van het tijdverlet te vorderen van de daarvoor aansprakelijke partijen;
- omdat [naam schip01] zélf geen schuld treft, is [eiseres02] tegenover de Staat niet aansprakelijk voor de schade aan de damwand en maakt [eiseres01] aanspraak op teruggave van de afgegeven garantie.
- bij het uitvoeren van de voorbijloopmanoeuvre zijn door [naam schip02] alle noodzakelijke maatregelen in acht genomen; [naam schip02] heeft haar voorbijloopmanoeuvre aangekondigd en vervolgens toestemming daarvoor gekregen; de snelheid van [naam schip02] was veilig en [naam schip02] hield een veilige dwarsafstand;
- daarentegen is het [naam schip01] die schuld heeft aan de schadevaring; [naam schip01] heeft niet voldaan aan de verplichting van artikel 6.09 lid 2 BPR om het voorbijlopen te vergemakkelijken en de snelheid te verminderen, zodat het voorbijlopen zonder gevaar en in korte tijd kon geschieden;
4..De beoordeling
bevoegdheid en toepasselijk recht
- het Nederlands recht, met name de artikelen 8:1000 e.v. BW, en
- het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR).
- een USB-stick (prod. 7 [eisers01] ) bevattende (1) een door de boordcamera van het achter beide schepen varende m.s. [naam schip05] gemaakte film, alsmede (2) [naam schip07]-/gps-software van dit schip;
- een verklaring van [naam01] , schipper van de [naam schip05] (prod. 8 [eisers01] )
- een verklaring van [eiser01] van 4 januari 2022 (prod. 9 [eisers01] );
- een verklaring van [naam02] , nautisch deskundige (prod. 11 [eisers01] );
- een door de advocaat van [eisers01] op schrift gestelde feitenweergave met als titel “Reconstructie” (prod. 16 [eisers01] );
- diverse in de processtukken opgenomen foto’s van de incidentregistratie van Rijkswaterstaat (de aangekondigde USB-stick van prod. 1 [gedaagden01] heeft de rechtbank niet aangetroffen);
- een door de advocaat van [gedaagden01] opgestelde notitie incidentregistratie na het bekijken van de beelden en het beluisteren van de marifoongesprekken; tijdens het bekijken van de beelden werd door de ambtenaar van Rijkswaterstaat steeds een vector op de schepen geplaatst om zo de onderlinge afstanden en de afstanden tot de wal op te meten (prod. 2 [gedaagden01] );
- een verklaring van 25 juni 2021 van [naam03] , de roerganger van [naam schip02] (prod. 3 [gedaagden01] );
- een rapportage van Rijkswaterstaat van 10 maart 2022 van de hand van [naam04] , senior adviseur Scheepvaart, Handhaving en vergunningverlening (eerste prod. 1 Staat);
- een aanvullende verklaring van 22 september 2022 van [naam04] voornoemd (prod. 5 Staat).
heading) en/of ligging van de schepen in het kanaal weer. [naam04] heeft namens de Staat hetzelfde aangegeven. [naam schip07] en incidentregistratie zijn voor de rechtbank wel bruikbaar voor het vaststellen van de gevarensnelheden en het inschatten van de onderlinge dwarsafstanden van [naam schip01] en [naam schip02] en de dwarsafstanden naar de wal toe, echter alleen zolang deze schepen eenzelfde koers voeren. Vanaf het moment waarop [naam schip01] bakboord uitging, acht de rechtbank om de hiervoor genoemde reden de door [gedaagden01] gemeten dwarsafstanden niet meer betrouwbaar.
NJ2002/143 (
Casuele/De Toekomst) volgt dat sprake is van schuld van een schip, indien de schade het gevolg is van:
S&S2021/21).
5..De beslissing
€ 17.713,23 (0,6 x € 29.522,05), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020;