ECLI:NL:RBROT:2022:10941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
10208752 / VZ VERZ 22-14131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met beëindigingsvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Palfinger Marine Europe B.V. (PME) en [verweerder01]. PME heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2023, omdat er een onoverbrugbaar verschil van mening was ontstaan over de wijze waarop [verweerder01] zijn taken diende te verrichten, wat heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. PME heeft een beëindigingsvergoeding van € 156.304,04 bruto aangeboden aan [verweerder01].

[verweerder01] heeft het verzoek van PME betwist, maar erkent dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Hij is van mening dat de kantonrechter moet beoordelen of er een grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Indien de kantonrechter tot ontbinding overgaat, acht hij de aangeboden beëindigingsvergoeding redelijk.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoring van de arbeidsverhouding is en dat herplaatsing niet mogelijk is. Gezien de omstandigheden heeft de kantonrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden. De kantonrechter heeft de ontbinding per 1 januari 2023 uitgesproken en de beëindigingsvergoeding van € 156.304,04 bruto toegekend aan [verweerder01]. Tevens is bepaald dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10208752 / VZ VERZ 22-14131
datum uitspraak: 30 november 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
Palfinger Marine Europe B.V.,
gevestigd in Schiedam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. Boele te Rotterdam,
tegen
[verweerder01],
wonende in [woonplaats01],
verweerder,
gemachtigde: mr. D.J. van Rosenstiel te Enschede.
De partijen worden hierna ‘PME’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW, met een bijlage, ontvangen op 24 november 2022;
  • het verweerschrift, ontvangen op 24 november 2022.
1.2.
Partijen hebben afgezien van het houden van een mondelinge behandeling.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01], is sinds 1 januari 2019 bij PME in dienst in de functie van Director Product Line Boats.
2.2.
Het salaris van [verweerder01] bedroeg laatstelijk € 14.333,33 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeids-overeenkomst met ingang van 1 januari 2023. Aan dit verzoek legt PME ten grondslag dat tussen partijen een onoverbrugbaar verschil van mening is ontstaan over de wijze waarop [verweerder01] zijn taken moet verrichten, welk verschil van mening heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. Van PME kan hierdoor in redelijkheid niet langer worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. PME heeft [verweerder01] wel toegezegd een beëindigingsvergoeding van € 156.304,04 bruto. Tot slot verzoekt PME om de proceskosten te compenseren.

4..Het verweer

4.1.
[verweerder01] kan zich met het verzoek en de gronden waarop dat is gebaseerd niet verenigen. Het is juist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat partijen hebben getracht een andere passende functie voor [verweerder01] te vinden. Het is echter niet aan [verweerder01] , maar aan de kantonrechter om te beoordelen of er een grond bestaat om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. In het geval dat de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2023 moet worden ontbonden, dan meent [verweerder01] dat hij aanspraak kan maken op een vergoeding. Gezien de omstandigheden acht [verweerder01] de door PME toegezegde beëindigingsvergoeding van € 156.304,04 bruto redelijk.

5..De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden ingevolge artikel 7:671b lid 2 eerste volzin BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.2.
Uit de stellingen van PME volgt dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding tussen partijen. [verweerder01] heeft dit ook erkend. De verstoring van de arbeidsverhouding is zodanig, dat van PME in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW in samenhang met artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Herplaatsing ligt niet in de rede. Het is tot slot niet gesteld of gebleken dat sprake is van enig opzegverbod. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden.
5.3.
Partijen zijn het er over eens dat bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2023 de opzegtermijn als bedoeld in artikel 7:672 BW in acht wordt genomen, zodat de arbeidsovereenkomst - overeenkomstig het uitdrukkelijke verzoek van partijen - zal worden ontbonden per genoemde datum van 1 januari 2023.
5.4.
PME heeft - in het geval dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden - een beëindigingsvergoeding van € 156.304,04 bruto aan [verweerder01] toegezegd. [verweerder01] acht deze vergoeding redelijk. Die vergoeding zal de kantonrechter dan ook op de hierna te noemen wijze aan [verweerder01] toekennen en hij zal PME daarbij ook veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van die vergoeding uiterlijk op 31 januari 2023.
5.5.
Er worden geen termen aanwezig geacht om de ene partij de proceskosten van de andere partij te laten vergoeden, zodat overeenkomstig het verzoek van PME bepaald zal worden dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2023;
6.2.
kent aan [verweerder01] een beëindigingsvergoeding toe ten bedrage van € 156.304,04 bruto en veroordeelt PME om het netto-equivalent van dat bedrag uiterlijk op 31 januari 2023 aan [verweerder01] te betalen;
6.3.
bepaalt dat partijen de eigen kosten van deze procedure dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
38671