ECLI:NL:RBROT:2022:10976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/10/646252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot opheffen beslag in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 14 december 2022 een vonnis gewezen in een incident betreffende een incidentele vordering tot opheffing van beslag. De zaak betreft een geschil tussen [naam01], handelend onder de naam [bedrijf01], en de besloten vennootschap I-SOL-Z B.V. [naam01] was oorspronkelijk eiser in de hoofdzaak en gedaagde in de verzetzaak, terwijl I-SOL-Z oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak was en eiseres in de verzetzaak. De advocaat van [naam01] is mr. J.H.M. Kolfschoten, en de advocaat van I-SOL-Z is mr. M. Blok.

De procedure begon met een oorspronkelijke dagvaarding op 12 juli 2022, gevolgd door een verstekvonnis op 24 augustus 2022. I-SOL-Z heeft in haar verzetdagvaarding een incidentele conclusie van eis ingediend tot opheffing van het beslag, dat was gelegd naar aanleiding van het verstekvonnis. De rechtbank overweegt dat de vordering van I-SOL-Z niet kan worden toegewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat er omstandigheden zijn die de opheffing van het beslag rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat het belang van [naam01] om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen zwaarder weegt dan het belang van I-SOL-Z bij schorsing van de executie.

De rechtbank wijst de incidentele vordering van I-SOL-Z af en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident. Tevens wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal op 25 januari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [naam01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646252 / HA ZA 22-826
Vonnis in incident van 14 december 2022
in de zaak van
[naam01] HANDELEND ONDER DE NAAM [bedrijf01],
wonende te [woonplaats01] ,
oorspronkelijk eiser in de hoofdzaak,
gedaagde de verzetzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.H.M. Kolfschoten te De Meern,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I-SOL-Z B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de verzetzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. Blok te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam01] en I-Sol-Z genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 12 juli 2022, met producties;
- het verstekvonnis van 24 augustus 2022 in de zaak met zaak- en rolnummer C/10/641772 / HA ZA 22-574;
- de verzetdagvaarding tevens incidentele conclusie van eis tot het opheffen van het beslag ex artikel 223 jo. 705 lid 2 Rv, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering en de beoordeling in het incident

2.1.
Omdat I-Sol-Z (oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak) in de oorspronkelijke dagvaarding en in het verstekvonnis met I-Sol-Z is aangeduid gaat de rechtbank er vanuit dat in de verzetdagvaarding sprake is van een kennelijke verschrijving en niet I-Zol-Z is bedoeld maar I-Sol-Z.
2.2.
I-Sol-Z vordert opheffing van het beslag met onmiddellijke ingang, met veroordeling van [naam01] in de proceskosten. [naam01] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.
I-Sol-Z lijkt haar incidentele vordering te gronden op artikel 705 lid 2 Rv, waarin is bepaald dat opheffing van conservatoir beslag onder meer wordt uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Dat is in deze zaak echter niet de juiste maatstaf. I-Sol-Z is - conform de eis van [naam01] - bij verstekvonnis van 24 augustus 2022 veroordeeld om
€ 60.000,00 met rente en proceskosten te betalen aan [naam01] . [naam01] heeft naar aanleiding van dat verstekvonnis executoriaal beslag laten leggen op de rekening van I-Sol-Z bij de ING Bank N.V. Het gaat in dit incident dus om een executiegeschil, waarbij de maatstaf geldt die de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.8) heeft geformuleerd.
2.5.
In dit geval is sprake van een vonnis waartegen een rechtsmiddel (verzet) is ingesteld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in het vonnis van 24 augustus 2022 niet gemotiveerd. Dat betekent dat, gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad, de incidentele vordering tot opheffing van het beslag slechts toewijsbaar is als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van I-Sol-Z bij schorsing van de executie van het verstekvonnis zwaarder weegt dan het belang van [naam01] om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Daarbij kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of de bestreden beslissing berust op een kennelijke misslag, maar moet hij de kans van slagen van het tegen de eerdere beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing laten.
2.6.
I-Sol-Z stelt in haar incidentele conclusie niets over een belangenafweging die in haar voordeel zou moeten uitvallen. Dat het verstekvonnis zou berusten op een kennelijke misslag, stelt I-Sol-Z ook niet. Alleen al om die reden is de incidentele vordering niet toewijsbaar. Daar komt bij dat [naam01] in zijn conclusie van antwoord in het incident onderbouwd met stukken aanvoert dat het beslag doel heeft getroffen voor een bedrag van
€ 4.190,17 (waarvan een deel aan [naam01] is uitgekeerd) en de rekening direct daarna weer volledig is vrijgekomen voor I-Sol-Z zodat geen beslag resteert en niet is in te zien welk belang I-Sol-Z nog heeft bij haar incidentele vordering.
2.7.
De conclusie is dat de incidentele vordering van I-Sol-Z wordt afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.8.
I-Sol-Z zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3), leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover. Het verzoek de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is gegrond op de wet en wordt toegewezen.

3.Ambtshalve beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak heeft [naam01] nog niet gereageerd op de verzetdagvaarding. De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [naam01] .

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt I-Sol-Z in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam01] tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 januari 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
3537/1573