ECLI:NL:RBROT:2022:10982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/10/622695 / HA ZA 21-655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van struiken en een boom in het burenrecht met betrekking tot erfgrenzen en schuttingvervanging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser [eiser01] de verwijdering van een grote boom en struiken die overhangen op zijn erf van de gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02]. De rechtbank werd op de hoogte gesteld van het overlijden van [eiser01] en de procedure werd voortgezet door zijn echtgenote. De partijen zijn eigenaren van naast elkaar gelegen panden in Rotterdam, waarbij de achtertuinen aan elkaar grenzen. Tijdens een mondelinge behandeling op 10 februari 2022 werd een overeenkomst gesloten tussen partijen over de verwijdering van de boom en de oprichting van een nieuwe schutting. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot verwijdering van de grote boom niet kon worden toegewezen, omdat de boom zich op een afstand van meer dan 50 centimeter van de erfgrens bevond, wat toegestaan is volgens de plaatselijke verordening. De vordering tot verwijdering van overhangende takken werd echter toegewezen, omdat deze takken wel over het erf van [eiser01] hingen. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld tot medewerking aan de vervanging van de schutting, waarbij de kosten gelijkelijk verdeeld moesten worden. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten werden toegewezen aan de grotendeels in het ongelijk gestelde gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622695 / HA ZA 21-655
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. R. van der Hoeff te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. van Veenendaal te ’sGravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser01] en (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde01] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

Overlijden [eiser01]

1.1.
De rechtbank is op 3 februari 2022 in kennis gesteld van het overlijden van [eiser01] . De echtgenote van [eiser01] heeft aangegeven deze procedure voort te zetten. Omdat er geen schorsing is aangezegd, is [eiser01] op grond van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering formeel procespartij gebleven. [eiser01] zal daarom in dit vonnis worden genoemd, als ware hij nog in leven.
Proceshandelingen
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de oproepingsbrieven van 23 november 2021 en de zittingsagenda’s van 17 januari 2022, alle voor de mondelinge behandeling op 10 februari 2022;
  • het B-16 formulier van 3 februari 2022 van de zijde van [eiser01] met melding van het overlijden van [eiser01] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 februari 2022, bevattende de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst;
  • de door [gedaagde01] c.s. bij de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen;
  • de email van 6 april 2022, waarin [eiser01] verzoekt om de procedure voort te zetten;
  • de email van 16 juni 2022 van de griffier, met de mededeling dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor akte uitlaten [eiser01] ;
  • de akte uitlaten van 29 juni 2022 van [eiser01] ;
  • de antwoordakte van 10 augustus 2022 van [gedaagde01] c.s.;
  • de akte uitlaten van 7 september 2022 van [eiser01] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] c.s. zijn eigenaren van naast elkaar gelegen panden aan de [straatnaam01] in Rotterdam. De achtertuinen van [eiser01] en [gedaagde01] c.s. grenzen met de zijkanten aan elkaar. Tussen de achtertuinen staat een houten schutting (hierna: de schutting). In de tuin van [gedaagde01] c.s. staan verschillende planten, struiken en bomen, waaronder één grote boom (hierna: de grote boom). Van een deel van deze planten, struiken en bomen, én van de grote boom, reiken de takken over de schutting heen en hangen boven de tuin van [eiser01] .
2.2.
Tijdens de op 10 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling hebben partijen een overeenkomst gesloten, die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting en door beide partijen is ondertekend (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst luidt als volgt:
“[…]
Partijen komen het volgende overeen.
[gedaagde01] vraagt binnen één maand na vandaag een kapvergunning aan voor de verwijdering van de grote boom op zijn erf aan de [straatnaam01] 35. Zodra deze kapvergunning is verleend zal [gedaagde01] binnen een redelijke termijn zorgdragen voor het kappen van de boom. De kosten daarvan zijn voor rekening van [gedaagde01] .
[gedaagde01] zal [eiser01] inzage geven in zowel de vergunningsaanvraag als de beslissing
daarop van de gemeente Rotterdam.
[gedaagde01] zorgt binnen één maand na vandaag voor verwijdering van alle overige bomen en struiken op het erf aan de [straatnaam01] 35 die binnen 2 meter van de erfgrens met nummer 33 staan. De kosten daarvan zijn voor rekening van [gedaagde01] .
Partijen dragen gezamenlijk zorg voor verwijdering van de huidige schutting en plaatsing van een nieuwe schutting.
[gedaagde01] neemt binnen 10 dagen na vandaag contact op met Rambestratingen. De offerte van productie 41 bij de dagvaarding dient als uitgangspunt bij de nieuwe schutting.
[gedaagde01] zal met Rambestratingen bespreken of de schutting aan zijn wensen voldoet. Indien dat niet het geval is, dan zal hij dat gemotiveerd terugkoppelen aan [eiser01] .
De schutting zal in ieder geval bestaan uit in beton gegoten palen met aan beide zijden hout. Partijen delen de kosten van de nieuwe schutting met een maximum van € 900,-- exclusief BTW per partij.
De buitengerechtelijke kosten zullen voor rekening blijven van [eiser01] .
De griffierechten zullen worden voldaan door [gedaagde01] . Het voldoen van de griffierechten is geen schuldbekentenis aan de zijde van [gedaagde01] . Het bedrag à € 309,-- zal binnen één maand na vandaag worden overgemaakt op rekeningnummer [nummer01] t.n.v. [naam01] o.v.v. griffierecht.
[…]”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert bij dagvaarding – samengevat – veroordeling van [gedaagde01] c.s. tot
a.
primair:
 het verwijderen en verwijderd houden van de grote boom, zo nodig na verkrijging van een kapvergunning;
 het verwijderen en verwijderd houden van alle takken van de overige bomen op het erf van [gedaagde01] c.s. die over het erf van [eiser01] hangen;
 het verwijderen en verwijderd houden van alle struiken binnen één meter van de erfgrens;
 op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
 het verwijderen en verwijderd houden van alle takken van de bomen op het erf van [gedaagde01] c.s. die over het erf van [eiser01] hangen;
 het verwijderen en verwijderd houden van alle struiken binnen één meter van de erfgrens;
 op straffe van een dwangsom;
b. het binnen veertien dagen na vonnis verlenen van medewerking aan het verwijderen van de huidige schutting op de erfgrens;
c. het binnen veertien dagen na vonnis verlenen van medewerking aan het oprichten van een nieuwe schutting, op straffe van een dwangsom;
d. betaling aan [eiser01] van de helft van de kosten van de schutting, inclusief verwijdering van de oude schutting;
e. betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.000,00, althans een bedrag wat de rechtbank redelijk acht;
f. betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser01] legt aan het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde01] c.s. heeft binnen twee meter van de erfgrens met [eiser01] bomen in de tuin die hoger reiken dan de schutting tussen de erven. Dit is in strijd met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat [eiser01] hiervoor geen toestemming heeft gegeven. Daarnaast veroorzaakt de grote boom hinder jegens [eiser01] , zoals het onthouden van licht en komt [gedaagde01] c.s. zijn wettelijke plicht niet na om te zorgen dat er geen vuilnis van zijn erf in de goot van [eiser01] komt.
3.2.2.
De bestaande schutting tussen de erven is dermate slecht dat deze moet worden vervangen door een nieuwe schutting. Op grond van artikel 5:49 lid 1 BW is [gedaagde01] c.s. verplicht om mee te werken aan het oprichten van een nieuwe schutting en om de helft van de hiermee gemoeide kosten te dragen.
3.2.3.
[eiser01] heeft buitengerechtelijke kosten moeten maken omdat [gedaagde01] c.s. geen gehoor heeft gegeven aan eerdere verzoeken en sommaties om de hinder te stoppen. [eiser01] heeft hiervoor eerst de heer [naam02] ingeschakeld, die getracht heeft te bemiddelen tussen partijen. Zijn kosten bedragen € 4.000,00.
3.2.4.
Omdat [gedaagde01] c.s. de overeenkomst niet nakomt, kan [eiser01] niet anders dan alsnog veroordeling overeenkomstig de bij dagvaarding ingestelde eis verlangen.
3.3.
[gedaagde01] c.s. voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser01] , met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding. Bij akte van 10 augustus 2022 heeft [gedaagde01] c.s. zich op het standpunt gesteld dat [eiser01] moet worden veroordeeld tot betaling van 50% van een offerte van Bouwkluis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering in reconventie?

4.1.
Voor zover [gedaagde01] c.s. met zijn akte van 10 augustus 2022 (zie 3.3) heeft beoogd een vordering in reconventie in te stellen, stuit deze poging af op artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin is bepaald dat een eis in reconventie dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld. [gedaagde01] c.s. heeft hieraan niet voldaan, zodat hij hiertoe niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Vaststellingsovereenkomst
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen, zoals onder 2.2 al vermeld, tijdens de mondelinge behandeling een overeenkomst hebben gesloten en dat hebben vastgelegd in het door beide partijen ondertekende proces-verbaal. [eiser01] heeft nadien alsnog veroordeling gevraagd van hetgeen bij dagvaarding is gevorderd. Beide partijen hebben zich hierover bij akte uitgelaten. Noch [eiser01] , noch [gedaagde01] c.s. beroept zich op de overeenkomst. De rechtbank zal deze derhalve niet bij haar beoordeling betrekken en recht doen op basis van de vorderingen in de dagvaarding.
Verwijdering van de grote boom
4.3.
[eiser01] vordert primair verwijdering van de grote boom.
4.3.1.
Op grond van artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd een boom te hebben op een afstand van minder dan twee meter van het erf van een ander, tenzij een plaatselijke verordening een kleinere afstand toelaat. Die situatie doet zich hier voor. Op grond van artikel 4:11c van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) is de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW voor bomen vastgesteld op 50 centimeter.
4.3.2.
[gedaagde01] c.s. heeft de door [eiser01] gestelde afstand van de grote boom tot de erfgrens niet weersproken, zodat vast staat dat de boom binnen twee meter van de erfgrens staat. Echter blijkt uit de door [eiser01] overgelegde foto’s (foto 2 van productie 3) overduidelijk dat de grote boom wel op meer dan 50 centimeter van de erfgrens staat. De vordering van [eiser01] ten aanzien van de verwijdering van de grote boom kan op grond van artikel 5:42 BW dus niet worden toegewezen.
4.3.3.
Voor zover [eiser01] heeft bedoeld zijn vordering tot verwijdering van de grote boom mede te baseren op artikel 5:37 BW, geldt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser01] stelt slechts in algemene termen overlast te ervaren van meerdere bomen, door beperking van lichtinval en afvallende boombladeren met verstopping van de dakgoot als gevolg. Dit is onvoldoende specifiek om te kunnen vaststellen dat er sprake is van onrechtmatige hinder als gevolg van de grote boom. Ook op deze grond kan de primair gevorderde verwijdering van de grote boom niet worden toegewezen.
Verwijdering van overhangende takken
4.4.
[eiser01] vordert subsidiair verwijdering en het verwijderd houden van alle takken van de bomen op het erf van [gedaagde01] c.s., die over het erf van [eiser01] hangen. Deze vordering omvat (dus) ook de takken van de grote boom.
4.4.1.
Op grond van artikel 5:44 lid 1 BW geldt dat de eigenaar van een erf de over zijn erf hangende takken van een eigenaar van een aangrenzend erf kan verwijderen als de eigenaar van het aangrenzende erf, ondanks aanmaning, nalaat deze overhangende takken te verwijderen. Dat laat onverlet dat het de eigenaar die bezwaar heeft tegen overhangende takken vrij staat andere wegen te bewandelen, zoals het bij dagvaarding instellen van een vordering tot verwijdering van deze takken, zoals [eiser01] heeft gedaan.
4.4.2.
Nu [gedaagde01] c.s. de stelling van [eiser01] op dit punt niet heeft betwist, staat vast dat er sprake is van overhangende takken boven het erf van [eiser01] , die afkomstig zijn van de bomen op het erf van [gedaagde01] c.s.. De vordering tot verwijdering (en het verwijderd houden) van deze takken zal dan ook worden toegewezen. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden zoals hierna in het dictum omschreven.
Verwijdering van de struiken
4.5.
[eiser01] vordert tevens verwijdering van alle struiken op het erf van [gedaagde01] c.s. die binnen één meter van de erfgrens staan.
4.5.1.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser01] zo dat hij met ‘struiken’ feitelijk de in artikel 5:42 BW genoemde ‘heesters’ bedoelt.
4.5.2.
Op grond van dat artikel is het niet geoorloofd om heesters te hebben binnen een afstand van een halve meter van de erfgrens. Net zoals is overwogen in 4.3.1 kan ook hierbij een plaatselijke verordening een kleinere afstand toelaten, zoals in de APV het geval is. Artikel 4:11c van APV stelt de afstand tot de erfgrens voor heesters namelijk vast op nihil. Dit betekent dat het houden van heesters dus in beginsel is toegelaten, ongeacht de afstand tot de erfgrens.
4.5.3.
Nu [eiser01] de verwijdering van de heesters ook niet op enige andere manier heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door te stellen dat er sprake is van onrechtmatige hinder, leidt dit tot de conclusie dat voor de gevorderde verwijdering geen grond bestaat en dus niet kan worden toegewezen.
De schutting
4.6.
[eiser01] vordert medewerking van [gedaagde01] c.s. aan het verwijderen van de huidige schutting tussen de beide tuinen en het oprichten van een nieuwe schutting, met betaling door [gedaagde01] c.s. van de helft van de hiermee gemoeide kosten.
4.6.1.
Partijen zijn het er over eens dat de schutting moet worden vervangen. [eiser01] stelt, door [gedaagde01] c.s. niet betwist, dat hij voor het eerst in november 2017 met [gedaagde01] c.s. over de noodzakelijke vervanging heeft gesproken en hem daarbij twee verschillende offertes heeft overhandigd. [gedaagde01] c.s. verklaart (bij conclusie van antwoord) dat hij een andere aannemer heeft aangezocht, aan hem reeds een aanbetaling heeft verricht en dat de werkzaamheden via deze aannemer zouden worden ingepland.
4.6.2.
Zowel uit hetgeen er nadien is besproken tijdens de mondelinge behandeling als uit de antwoordakte van [gedaagde01] c.s. blijkt dat de nieuwe schutting nog altijd niet is geplaatst. De rechtbank zal [gedaagde01] c.s. dan ook op grond van artikel 5:49 BW veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het verwijderen van de oude schutting en het oprichten van een nieuwe schutting.
4.6.3.
De rechtbank zal, mede erop gelet dat partijen er niet in zijn geslaagd zelf afspraken te maken althans na te komen rond de plaatsing van een nieuwe schutting, aan de nakoming hiervan een dwangsom verbinden zoals hierna in het dictum omschreven.
4.7.
Ten aanzien van de kosten voor het verwijderen van de schutting en de plaatsing van een nieuwe schutting geldt dat, eveneens op grond van artikel 5:49 BW, [eiser01] en [gedaagde01] c.s. voor gelijke delen hierin moeten bijdragen. Dat betekent dat [gedaagde01] c.s. tevens zal worden veroordeeld om de helft van deze kosten te betalen. Het hiermee gemoeide bedrag zal voortvloeien uit de factuur van het bedrijf dat de werkzaamheden uit zal voeren.
Buitengerechtelijke kosten
4.8.
Ten slotte vordert [eiser01] primair buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 4.000,00 en subsidiair een door de rechtbank vast te stellen bedrag.
4.8.1.
[gedaagde01] c.s. voert aan dat het inschakelen van een derde partij, [naam02] , de keuze is geweest van [eiser01] . [gedaagde01] c.s. heeft hier niet mee ingestemd. De gevorderde kosten zijn onredelijk hoog en zeker de kosten die gemoeid zijn met het indienen van de klacht bij de Deken dienen voor rekening van [eiser01] zelf te komen, aldus [gedaagde01] c.s.
4.8.2.
De rechtbank stelt vast dat de vordering niet is gestoeld op een situatie zoals bedoeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom beantwoorden aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat – in de gegeven omstandigheden – het maken van de kosten redelijk is en dat de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is.
4.8.3.
[eiser01] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat het redelijk is om de door [naam02] bij hem in rekening gebrachte bedragen – die overigens bij elkaar opgeteld neerkomen op € 3.998,80 en niet, zoals [eiser01] vordert, op € 4.000,00 – ten laste te laten komen van [gedaagde01] c.s.
4.8.4.
Hierbij weegt de rechtbank mee dat de buitengerechtelijke kosten (mede) zijn gemaakt om een klacht in te dienen bij de Deken. Zoals [gedaagde01] c.s. terecht, en onweersproken, aanvoert komen de kosten die samenhangen met het indienen van een dergelijke klacht niet voor vergoeding in aanmerking. Nog daargelaten dat de klacht tegen [gedaagde01] c.s. door de Deken ongegrond is verklaard, zoals [eiser01] zelf stelt.
4.8.5.
[eiser01] heeft de kosten eveneens gemaakt vanuit zijn wens om zowel de grote boom als de struiken uit de tuin van [gedaagde01] c.s. te doen verwijderen. Nu de vorderingen hiertoe door de rechtbank worden afgewezen, is ook op dit punt niet in te zien waarom de gemaakte kosten redelijkerwijs voor rekening van [gedaagde01] c.s. dienen te komen.
4.8.6.
Nu aan de dubbele redelijkheidstoets niet is voldaan, zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde01] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op:
- dagvaarding € 123,57
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.121,57
Nakosten
4.10.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, rechts-overweging 2.3) leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11.
Het vonnis wordt, voor zover het veroordelingen betreft die ten uitvoer kunnen worden gelegd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat dit door [eiser01] is gevorderd en door [gedaagde01] c.s. niet is weersproken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. om binnen vier weken na betekening van dit vonnis alle lage en hoge takken van de bomen staande op zijn erf, die over het erf van [eiser01] hangen, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verwijderen van de huidige gezamenlijke schutting op de erfgrens van de percelen van [eiser01] en [gedaagde01] c.s., inclusief de verankering;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen tot het oprichten van een nieuwe gemeenschappelijke schutting van 1,80 tot 2,00 meter hoog, op de erfgrens van de percelen van [eiser01] en [gedaagde01] c.s., op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. tot betaling aan [eiser01] van de helft van de kosten van de schutting, inclusief de verwijdering van de oude schutting, conform de factuur van het bedrijf dat uitvoering geeft aan de onder 5.2 en 5.3 genoemde werkzaamheden;
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 2.121,57;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Egmond en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
3525/1407