In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de kosten van een dwangbevel. Eiser had een aanslag afvalstoffenheffing van € 29,07 ontvangen, maar stelde dat hij de aanslag en de aanmaning niet had ontvangen. De heffingsambtenaar had hem een dwangbevel gestuurd met bijkomende kosten van € 44,-. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de kosten van het dwangbevel niet in rekening konden worden gebracht omdat hij niet op de hoogte was van de eerdere aanslag.
De rechtbank heeft onderzocht of de aanslag en aanmaning rechtsgeldig aan eiser zijn betekend. Volgens de wet moet een belastingplichtige schriftelijk worden aangemaand voordat een dwangbevel kan worden uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar geen bewijs heeft geleverd van de verzending van de aanslag en aanmaning naar het adres van eiser. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat eiser op de hoogte was van de aanslag en de aanmaning.
De rechtbank concludeerde dat de kosten van het dwangbevel niet op eiser konden worden verhaald, omdat er geen geldige aanmaning was. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de dwangbevelkosten werden ongeldig verklaard. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.787,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.