ECLI:NL:RBROT:2022:11327

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
10030520 / CV EXPL 22-23395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] wegens een premieachterstand van € 176,68 voor de zorgverzekering. De kantonrechter heeft op 23 december 2022 uitspraak gedaan in de rechtbank Rotterdam. De eiseres, VGZ, heeft de vordering gebaseerd op het feit dat [gedaagde01] zijn zorgpremie niet tijdig heeft betaald, ondanks dat de Sociale Dienst de premie op zijn uitkering inhoudt. VGZ vorderde daarnaast rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Sociale Dienst ten onrechte slechts de helft van de verschuldigde premie voor oktober 2021 heeft ingehouden, waardoor de premieachterstand is ontstaan. De rechter oordeelde dat [gedaagde01] zelf verantwoordelijk blijft voor de tijdige betaling van de zorgpremie, ook al is deze door de Sociale Dienst ingehouden. De vordering van VGZ tot betaling van het openstaande bedrag is toegewezen.

Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de rente toegewezen, omdat VGZ aan alle voorwaarden voldeed om deze kosten te vorderen. [gedaagde01] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 331,74. De rechter heeft ook een betalingsregeling goedgekeurd, waarbij [gedaagde01] het verschuldigde bedrag in maandelijkse termijnen van € 25,00 kan betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10030520 / CV EXPL 22-23395
datum uitspraak: 23 december 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd in Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 juni 2022, met bijlagen;
  • het mondelinge antwoord op de rolzitting van 9 augustus 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van repliek, met bijlagen;
  • het mondelinge verweer van [gedaagde01] op de rolzitting van 6 oktober 2022;
  • het aanvullende mondelinge verweer van [gedaagde01] op de rolzitting van 1 december 2022, met bijlagen.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bij vervroeging bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1.
VGZ vordert samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 227,11 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt gevorderd, bestaat uit de hoofdsom van € 176,68, rente van € 2,03 (berekend tot 13 juni 2022) en buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40 inclusief btw.
2.2.
VGZ baseert de vordering op het volgende. [gedaagde01] heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ. [gedaagde01] heeft vervolgens een bedrag van € 176,68 aan zorgpremie onbetaald gelaten. VGZ zag zich door de wanbetaling van [gedaagde01] genoodzaakt om haar vordering uit handen te geven aan haar (incasso)gemachtigde. Aangezien [gedaagde01] ondanks de naar zijn adres verzonden veertiendagenbrief niet tot betaling van het openstaande bedrag is overgegaan, is [gedaagde01] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40 inclusief btw aan VGZ verschuldigd. VGZ maakt tot slot ook aanspraak op de wettelijke rente, die € 2,03 berekend tot 13 juni 2022 bedraagt.
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de vordering en voert aan dat alle zorgpremies steeds door middel van een inhouding op zijn uitkering door de Sociale Dienst aan VGZ zijn betaald. Hij verwijst daarbij naar de door hem overgelegde uitkeringsspecificaties van de Sociale Dienst.

3..De beoordeling

3.1.
Op grond van de stukken die [gedaagde01] zelf in het geding heeft gebracht, concludeert de kantonrechter dat de Sociale Dienst weliswaar de door [gedaagde01] aan VGZ verschuldigde zorgpremie op zijn uitkering inhoudt, maar dat de Sociale Dienst met betrekking tot de over de maand oktober 2021 door [gedaagde01] verschuldigde premie ten onrechte slechts de helft van de door [gedaagde01] verschuldigde premie heeft ingehouden. [gedaagde01] was over die maand namelijk tweemaal € 176,68 verschuldigd; éénmaal voor hemzelf en éénmaal voor zijn inmiddels ex-partner. Daardoor is de in deze zaak door VGZ gevorderde premieachterstand van € 176,68 ontstaan. Hoewel dit voor [gedaagde01] erg vervelend is, kan [gedaagde01] dit niet aan VGZ tegenwerpen. [gedaagde01] blijft immers zelf verantwoordelijk voor de tijdige betaling van de verschuldigde premie, ook al heeft hij de Sociale Dienst gemachtigde om die premie in te houden op zijn uitkering. Dat betekent dat het door VGZ gevorderde bedrag van € 176,68 toewijsbaar is.
3.2.
De buitengerechtelijke incassokosten worden ook toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt verder ook toegewezen, omdat uit de stellingen van VGZ volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
3.3.
[gedaagde01] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van VGZ tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 37,00). Dit is in totaal € 331,74. Voor kosten die VGZ maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 18,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
3.4.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
VGZ heeft bij repliek te kennen gegeven bereid te zijn in te stemmen met de eerder door [gedaagde01] voorgestelde betalingsregeling van € 25,00 per maand. De kantonrechter zal die betalingsregeling in de hierna te noemen vorm opnemen in dit vonnis.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan VGZ te betalen € 227,11 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 176,68 vanaf 13 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van VGZ tot vandaag vastgesteld op € 331,74;
4.3.
staat [gedaagde01] toe het totale verschuldigde bedrag aan VGZ te betalen door middel van maandelijkse termijnen van ieder € 25,00 voor het eerst per 1 februari 2023 en zo vervolgens per de eerste dag van iedere daarop volgende maand totdat het gehele bedrag is afbetaald;
4.4.
bepaalt ook dat de hiervoor bedoelde betalingsregeling vervalt in het geval [gedaagde01] in gebreke blijft met de stipte betalingen van de maandelijkse termijnen van € 25,00 en dat het dan nog resterende bedrag ineens opeisbaar is;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
38671