In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, stond de huurachterstand van de besloten vennootschap Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V. centraal. De eiseres, Woonfonds, had een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, die beiden in conventie en tevens eisers in reconventie waren. De procedure omvatte een tussenvonnis van 15 juli 2022, waarin de kantonrechter had vastgesteld dat de exacte omvang van de huurachterstand niet kon worden vastgesteld op basis van de tot dan toe overgelegde stukken. Woonfonds werd de gelegenheid geboden om een duidelijke specificatie van de huurachterstand te overleggen, maar deze bleek onduidelijk en onnavolgbaar. De kantonrechter concludeerde dat Woonfonds meerdere kansen had gehad om de vordering te onderbouwen, maar hierin niet was geslaagd. Daarom werd de vordering ter zake de huurachterstand afgewezen, evenals de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde.
In reconventie werd de vordering van de gedaagden tot herstel van gebreken aan de kozijnen van de woning toegewezen. Woonfonds had erkend dat de kozijnen vervangen moesten worden en dat deze werkzaamheden nog niet waren uitgevoerd. De kantonrechter bepaalde dat Woonfonds binnen twee maanden na betekening van het vonnis de gebreken moest herstellen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00. Daarnaast werd Woonfonds veroordeeld tot betaling van proceskosten aan beide partijen, waarbij de kosten aan de kant van de gedaagden werden vastgesteld op € 1.992,00 en aan de kant van de eisers op € 436,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.