ECLI:NL:RBROT:2022:11398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/321
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Wob-verzoek door de staatssecretaris van Financiën met betrekking tot geheimhoudingsplicht en fiscale gegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar Wob-verzoek beoordeeld. Eiseres had op 23 augustus 2021 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst om inzage in de algehele correspondentie, omdat zij vermoedde dat er negatieve meldingen over haar persoon in het systeem stonden die haar belastingteruggaven over de jaren 2018, 2019 en 2020 zouden tegenwerken. De staatssecretaris van Financiën heeft het verzoek afgewezen op basis van zijn geheimhoudingsplicht volgens artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken, omdat deze informatie onder de geheimhoudingsplicht valt. De rechtbank legt uit dat de geheimhoudingsplicht niet alleen van toepassing is op de gegevens die eiseres zelf heeft verstrekt, maar op alle informatie die de Belastingdienst in het kader van de uitvoering van de belastingwet over eiseres heeft. Eiseres had in haar beroepschrift betoogd dat haar verzoek niet om fiscale gegevens ging, maar om informatie over etnische profilering. De rechtbank stelt echter vast dat de aard van de gegevens niet verandert door de context waarin eiseres haar verzoek heeft geplaatst.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris het Wob-verzoek terecht heeft afgewezen. Eiseres wordt erop gewezen dat zij haar bezwaren tegen de beslissing van het FSV-team in een afzonderlijke procedure moet aanvoeren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: [naam]),
en

de staatssecretaris van Financiën (de staatssecretaris),

(gemachtigde: mr. M. Boersma-Verhoeven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 september 2021 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 23 november 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek ongegrond verklaard.
1.3.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de staatssecretaris, en mr. J.T. Driedonks aan de zijde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 23 augustus 2021 een Wob-verzoek ingediend bij de Belastingdienst waarbij zij heeft verzocht om de algehele correspondentie binnen de organisatie, omdat zij vermoedt dat er negatieve meldingen in het systeem staan ten aanzien van haar persoon en die de teruggaven van belastingen over de jaren 2018, 2019 en 2020 tegenwerken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarbij het Wob-verzoek is afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres betoogt in haar beroepschrift dat de staatssecretaris haar Wob-verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Zij heeft namelijk niet om fiscale gegevens verzocht, maar om de algehele correspondentie over etnische profilering in de systemen van de Belastingdienst. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres het Wob-verzoek nader toegelicht en gezegd dat eiseres wil weten of haar naam is vermeld op de door de Belastingdienst gebruikte fraude-lijst. De rechtbank begrijpt dat eiseres daarmee doelt op de zogenoemde Fraude Signaleringsvoorziening (FSV).
6. De staatssecretaris heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij de verzochte informatie op grond van de Wob niet kan openbaren gelet op zijn geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) ten aanzien van de fiscale gegevens van eiseres. Deze geheimhoudingsplicht gaat voor op de Wob. Het verzoek van eiseres dient aangemerkt te worden als een verzoek om inzage in de verwerking van persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het verzoek van eiseres is daarom als zodanig intern doorgestuurd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
7.1.
Op grond van artikel 67, eerste lid van de Awr is het (kort gezegd) een ieder verboden om informatie bekend te maken die hem in verband met de uitvoering van de belastingwet over een persoon bekend is. Anders dan eiseres meent, vallen niet enkel de gegevens die eiseres zelf heeft ingevuld op haar belastingformulieren hieronder, maar ziet deze bepaling op alle informatie die aan de Belastingdienst bekend is in het kader van de uitvoering van de belastingwet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat een eventuele vermelding van eiseres in de FSV ook informatie betreft die de Belastingdienst in verband met de uitvoering van de belastingwet bekend is. Eiseres meent, zo begrijpt de rechtbank, dat de lijst niet zou behoren te bestaan, dat zij ten onrechte op die lijst zou zijn vermeld en dat die vermelding ten onrechte een rol zou hebben gespeeld bij de beoordeling van door haar verzochte teruggaven. Wat daar verder ook van zij, dit alles maakt de aard van de gegevens niet anders en neemt dus niet weg dat het al dan niet vermeld zijn in de FSV een gegeven betreft dat valt onder artikel 67, eerste lid, van de Awr. Dat de vermelding in de FSV een rol zou hebben gespeeld bij de beoordeling van door eiseres aangevraagde teruggaven, onderstreept juist dat het gaat om gegevens waarover de Belastingdienst beschikt in verband met de uitvoering van de belastingwet.
7.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) al meermalen heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3473 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2069), is artikel 67, eerste lid, van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die voorrang heeft boven de Wob. De staatssecretaris heeft het Wob-verzoek daarom terecht afgewezen met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr.
Slotsom
8. Het beroep is ongegrond.
9. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de staatssecretaris het verzoek van eiseres heeft doorgestuurd naar het team dat verzoeken in het kader van de FSV behandelt. De rechtbank ziet niet in dat dit, zoals eiseres veronderstelt, een truc van de staatssecretaris is om haar met een kluitje in het riet te sturen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Belastingdienst het Wob-verzoek van eiseres terecht afgewezen op grond van de wet en de jurisprudentie. Door het verzoek van eiseres tevens aan te merken als verzoek op grond van de AVG en het als zodanig door te sturen naar het FSV-team, heeft de Belastingdienst zich rekenschap gegeven van het belang van eiseres om meer informatie te verkrijgen over de vraag of haar naam is vermeld in de FSV. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat inmiddels door het FSV team is beslist, maar dat eiseres het niet met die beslissing eens is. De rechtbank wijst eiseres er nogmaals op dat zij haar bezwaren tegen die beslissing aan de orde moet stellen in een afzonderlijke procedure. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat eiseres voor nadere informatie hierover contact kan opnemen met het betreffende FSV team.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
de griffier is niet in de gelegenheidde uitspraak te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur (zoals geldend op 23 november 2021)
Artikel 3:
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
(…)
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 67:
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.