ECLI:NL:RBROT:2022:11417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
10131175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en proceskosten in het kader van een uitvoeringsopdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres01] en [gedaagde01]. De procedure betreft een vordering van [eiseres01] op [gedaagde01] tot betaling van twee facturen, die voortvloeien uit een eerdere uitvoeringsopdracht die [gedaagde01] aan [eiseres01] had gegeven. De kern van de zaak draait om de vraag of [gedaagde01] verplicht is om de facturen te betalen, ondanks zijn onvrede over de uitvoering van de opdracht door [eiseres01].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde01] had in 2021 een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, [naam02], en had daarbij een vonnis verkregen dat leidde tot betalingen aan hem. [gedaagde01] gaf vervolgens [eiseres01] de opdracht om dit vonnis uit te voeren. Na enige tijd ontstond er onenigheid over de betaling van twee facturen die [eiseres01] aan [gedaagde01] had gestuurd, ter waarde van in totaal € 580,68. [gedaagde01] weigerde deze te betalen, omdat hij ontevreden was over de uitvoering van de opdracht.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [gedaagde01] een deel van de kosten van de facturen moet betalen, omdat hij instemde met de uitvoering van het beslag op de bankrekening van [naam02]. De rechter oordeelde dat [gedaagde01] € 480,41 aan [eiseres01] moet betalen, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 385,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres01] het bedrag kan vorderen voordat de uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10131175 CV EXPL 22-30371
datum uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder [naam01] ,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek met bijlagen.

2..De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [gedaagde01] heeft in 2021 een kort geding gevoerd tegen mevrouw [naam02] , zijn werkgever (hierna: [naam02] ). In die procedure heeft hij betaling van zijn loon geëist. In een kortgedingvonnis van 23 september 2021 heeft de kantonrechter hem gelijk gegeven. [naam02] is veroordeeld tot betaling van € 2.670,89 bruto per maand vanaf mei 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde01] heeft vervolgens [eiseres01] de opdracht gegeven om het vonnis uit te voeren. [eiseres01] is hiermee aan de slag gegaan. Dit heeft geleid tot betalingen van [naam02] , die (grotendeels) zijn doorgestort naar [gedaagde01] . Op 16 juni 2022 heeft [gedaagde01] de overeenkomst met [eiseres01] opgezegd. [eiseres01] heeft daarop twee facturen naar [gedaagde01] gestuurd, van in totaal € 580,68. Deze facturen wil [gedaagde01] niet betalen, omdat hij ontevreden is over de manier waarop [eiseres01] de zaak heeft aangepakt. [eiseres01] eist nu € 500,- van [gedaagde01] , omdat zij vindt dat [gedaagde01] de facturen alsnog moet betalen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op 7 oktober 2021 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] de opdracht gegeven om het vonnis van 23 september 2021 te executeren (uit te voeren). [gedaagde01] heeft toen eerst op verzoek van [eiseres01] een voorschot van € 423,- betaald. [eiseres01] heeft daarna het vonnis betekend en later beslag gelegd op de bankrekening en op auto’s van [naam02] . Dat heeft ertoe geleid dat [naam02] € 14.480,23 heeft betaald aan [eiseres01] . Op 25 november 2021 heeft [eiseres01] in een brief aan [gedaagde01] gemeld dat zij volledige betaling heeft ontvangen van [naam02] en dat ze een bedrag van € 13.729,99 zal uitkeren aan [gedaagde01] . Dat is het ontvangen bedrag van € 14.480,23, plus het door [gedaagde01] betaalde voorschot van € 423,-, min € 1.173,24 aan kosten die [eiseres01] heeft gemaakt. [eiseres01] heeft daarbij een specificatie gegeven van die kosten.
2.3.
Op 8 februari 2022 heeft [gedaagde01] per e-mail aan [eiseres01] gemeld dat [naam02] het salaris van december 2021 en januari 2022 niet heeft betaald. Hij heeft daarom gevraagd om heropening van zijn dossier. [eiseres01] heeft daarop aan [gedaagde01] gevraagd om een nieuw voorschot van € 423,50 te betalen. Vervolgens heeft zij aan [naam02] bevolen om het salaris van december 2021 en januari 2022 te betalen. [naam02] heeft dat niet gedaan. [eiseres01] heeft daarom beslag gelegd op zeven motoren van [naam02] (de auto’s waar eerder beslag op was gelegd stonden inmiddels niet meer op haar naam). [eiseres01] heeft [naam02] op 2 maart 2022 meegedeeld dat de motoren bij uitblijven van betaling op 6 april 2022 verkocht zullen worden. [eiseres01] heeft later met [naam02] afgesproken dat zij afziet van de verkoop, omdat [naam02] inmiddels € 1.000,- had betaald. [eiseres01] heeft op 1 april 2022 meegedeeld dat zij tussentijds een bedrag van € 960,90 uit zal keren aan [gedaagde01] . Dat is het door [naam02] betaalde bedrag van € 1.000,-, plus het door [gedaagde01] betaalde voorschot van € 423,50, min € 462,60 aan kosten die [eiseres01] gemaakt heeft.
2.4.
[eiseres01] heeft op 21 april 2022 (opnieuw) aan [naam02] aangekondigd dat de motorfietsen bij uitblijven van betaling worden verkocht op 3 mei 2022. Dat heeft zij uiteindelijk niet gedaan, omdat het hek van het terrein van [naam02] dicht was op die dag. [eiseres01] heeft toen besloten om helemaal af te zien van de verkoop, ook omdat zij op internet had gezien dat die motors niet zoveel waard zijn. Op 4 mei 2022 heeft [eiseres01] een brief gestuurd aan [gedaagde01] , waarin zij voorstelt om beslag te leggen op de bankrekening van [naam02] en bij de Belastingdienst. [gedaagde01] heeft daarop gereageerd “
Ok do all the necessary steps and please seize the taxes that the government has to give back tu my boss.” Op 6 mei 2022 heeft [eiseres01] derdenbeslag gelegd op de bankrekening van [naam02] . Dit beslag heeft geen doel getroffen. Op 7 juni 2022 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] meegedeeld dat zij nog beslag kan leggen bij de Belastingdienst. [gedaagde01] heeft in reactie daarop op 16 juni 2022 laten weten dat hij de overeenkomst met [eiseres01] opzegt.
2.5.
[eiseres01] heeft op 20 juni 2022 een factuur van € 442,73 aan [gedaagde01] gestuurd, voor haar werkzaamheden na de tussentijdse uitbetaling van 1 april 2022 (2.3). Het gaat om de volgende kostenposten (inclusief btw):
  • € 100,27 voor de tweede aankondiging dat de motorfietsen verkocht zullen worden;
  • € 265,64 voor het beslag op de bankrekening van [naam02] ;
  • € 90,34 voor de overbetekening van dat beslag;
  • € 7,46 aan verschotten voor het leggen van digitaal beslag;
  • € 7,53 aan informatiekosten;
  • - € 28,51 aan afwikkelingskosten.
[gedaagde01] hoeft de kosten van de tweede verkoopaankondiging niet te betalen
2.6.
[gedaagde01] vindt dat hij deze factuur niet hoeft te betalen, omdat [eiseres01] de opdracht niet goed heeft uitgevoerd. Hij stelt dan [eiseres01] zelf, zonder zijn akkoord, heeft besloten om de verkoop van de motoren de eerste keer uit te stellen, vervolgens de verkoop een tweede keer aan te kondigen en daar uiteindelijk helemaal van af te zien. [eiseres01] heeft niet betwist dat dit de gang van zaken is. Zij heeft ook niet uitgelegd waarom [gedaagde01] toch voor de kosten moet opdraaien, terwijl [eiseres01] op eigen houtje deze besluiten heeft genomen. Dit deel van de factuur (€ 100,27) hoeft [gedaagde01] niet te betalen.
[gedaagde01] moet de kosten van het beslag op de bankrekening wel betalen
2.7.
[eiseres01] heeft op 4 mei 2022 voorgesteld om beslag te leggen op de bankrekening van [naam02] . Daarmee heeft [gedaagde01] ingestemd. [gedaagde01] heeft over de opdracht voor dit beslag en de kosten daarvan niets gezegd. De kantonrechter oordeelt daarom dat de kosten hiervan voor rekening van [gedaagde01] komen. Datzelfde geldt voor de daaraan gekoppelde kosten van de overbetekening, de verschotten en informatiekosten
2.8.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde01] van deze factuur € 342,46 moet betalen.
[gedaagde01] moet ook de factuur van € 137,95 betalen
2.9.
[eiseres01] heeft op 20 juni 2022 nog een tweede factuur gestuurd naar [gedaagde01] , voor een bedrag van € 137,95. In de repliek stelt [eiseres01] dat [gedaagde01] op 5 mei 2022 de opdracht heeft gegeven tot het betekenen van een ander vonnis van de kantonrechter, namelijk een vonnis van 22 april 2022. Op 6 mei 2022 heeft [eiseres01] dat vonnis betekend. De kosten daarvan bedragen € 137,95. [gedaagde01] heeft over dit andere vonnis (en de betekening daarvan) niets gezegd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het verhaal van [eiseres01] klopt en oordeelt dat [gedaagde01] hiervoor nog € 137,95 moet betalen.
De andere algemene verweren van [gedaagde01] slagen niet
2.10.
[gedaagde01] heeft nog in het algemeen aangevoerd dat [eiseres01] kosten dubbel gefactureerd heeft. Daarvoor ziet de kantonrechter geen aanknopingspunten. De gefactureerde kosten blijken uit de facturen, de afrekeningen en de specificaties die partijen hebben aangeleverd. De kantonrechter kan daarin geen dubbelingen ontdekken. [gedaagde01] heeft zelf ook niet concreet gemaakt wat er dubbel is gefactureerd. Aan dit verweer gaat de rechter daarom voorbij.
2.11.
[gedaagde01] heeft verder nog aangevoerd dat hij ten onrechte tweemaal een voorschot heeft betaald. Ook hierin volgt de kantonrechter hem niet. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde01] inderdaad twee keer een voorschot heeft betaald, maar die voorschotten zijn ook weer aan hem terugbetaald bij de twee uitbetalingen, rond 25 november 2021 en 1 april 2022.
2.12.
[gedaagde01] heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij gecompenseerd wil worden voor € 49.000,- die hij is misgelopen, doordat [eiseres01] haar werk niet goed heeft gedaan. Als [gedaagde01] dit heeft bedoeld als tegenvordering, dan kan de kantonrechter deze vordering niet in behandeling nemen. [gedaagde01] had dan namelijk bij zijn eerste verweer op 6 oktober 2022 deze vordering al in moeten stellen (artikel 137 Rv). Als [gedaagde01] bedoeld heeft dat hij deze schade mag verrekenen met de eis van [eiseres01] , overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde01] heeft een specificatie aangeleverd met daarop een bedrag van € 48.623,07. Het gaat om een berekening van het salaris dat [naam02] hem nog moet betalen. Urgureanu heeft verder niet toegelicht waarom deze schade door [eiseres01] is veroorzaakt. Voor een eventuele verrekening is dus ook geen aanleiding.
Eindconclusie: [gedaagde01] moet nog € 480,41 betalen aan [eiseres01]
2.13.
De eindconclusie is dat [gedaagde01] nog € 480,41 moet betalen aan [eiseres01] , namelijk € 342,46 (2.8) plus € 137,95 (2.9).
2.14.
[eiseres01] eist dat [gedaagde01] ook wettelijke rente moet betalen vanaf de dag van dagvaarding (28 september 2022). Deze eis wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiseres01] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
[gedaagde01] moet de kosten van deze procedure betalen
2.15.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 75,-). Dit is totaal € 385,22. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 37,50 (1/2 punt x € 75,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] € 480,41 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 28 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vastgesteld op € 385,22;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394