ECLI:NL:RBROT:2022:11586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
10085564 VV EXPL 22-364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning met betrekking tot betalingsachterstand en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, [eiser], een verbod voor gedaagde, Waterweg C.V., om over te gaan tot ontruiming van de door hem gehuurde woning. Eiser heeft sinds 10 april 2017 een huurovereenkomst met Waterweg en is momenteel maandelijks € 1.466,33 aan huur verschuldigd. Waterweg heeft eiser eerder in rechte betrokken vanwege een huurachterstand en partijen hebben op 16 mei 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin eiser zich verplichtte om een achterstand van € 7.019,76 in termijnen te betalen. Eiser heeft echter een termijn te laat betaald, wat Waterweg de bevoegdheid geeft om tot ontruiming over te gaan. Eiser stelt dat Waterweg misbruik maakt van deze bevoegdheid, aangezien hij zijn betalingsverplichtingen grotendeels is nagekomen en er geen nieuwe huurachterstand is ontstaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser zijn spoedeisend belang bij de vordering benadrukt, aangezien de ontruiming gepland staat voor 4 oktober 2022. De kantonrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft en dat de ontruiming onder de huidige omstandigheden misbruik van bevoegdheid zou zijn. De kantonrechter verbiedt Waterweg om tot ontruiming over te gaan, met de voorwaarde dat dit verbod vervalt als eiser het laatste termijnbedrag niet tijdig betaalt. Waterweg wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 715,18. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10085564 VV EXPL 22-364
datum uitspraak: 12 oktober 2022
vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.W. Huijzer,
tegen
Waterweg C.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Verhoef.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Waterweg’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 september 2022, met producties;
  • de aanvullende productie van [eiser];
  • het antwoord, met producties;
  • de spreekaantekeningen van [eiser];
  • de spreekaantekeningen van Waterweg.
1.2.
Op 28 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Waterweg is verschenen [naam 1] (statutair bestuurder) en [naam 2], bijgestaan door de gemachtigde van Waterweg.

2..De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 10 april 2017 van Waterweg de woning aan de [adres].
2.2.
Op grond van deze huurovereenkomst is [eiser] op dit moment maandelijks € 1.466,33 aan huur verschuldigd.
2.3.
Waterweg heeft [eiser] op 9 februari 2022 (9694353 CV EXPL 22-5212) voor een huurachterstand in rechte betrokken. Waterweg heeft in die procedure onder meer gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en [eiser] te veroordelen tot ontruiming van de woning en tot betaling van € 4.498,80 aan huurachterstand berekend tot en met februari 2022.
2.4.
Op 16 mei 2022 hebben partijen ten aanzien van bovenstaand geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij – onder meer – hebben afgesproken:

Gedaagde betaalt aan eiseres een bedrag aan huurachterstand vermeerderd met kosten van € 7.019,76. Betaling van dit bedrag zal plaatsvinden in 5 maandelijkse termijnen van € 1.403,95. De eerste termijn zal betaald worden uiterlijk op 20 juni 2022 en elke volgende termijn uiterlijk op de twintigste dag van de daaropvolgende maand. Het bedrag van € 7.019,76 ziet op huurtermijnen tot en met juni 2022 en alle bijkomende kosten.
(…)
Is een termijn ter zake van de huurachterstand en kosten, dan wel ter zake van de lopende huur, gedurende de looptijd van de afbetalingsregeling, niet uiterlijk op de vervaldatum voldaan dan zijn die termijn en de resterende termijnen terstond opeisbaar en is daarover vanaf die vervaldatum de wettelijke rente verschuldigd zonder dat enige ingebrekestelling is vereist.
In dat geval zal de huurovereenkomst op dat moment eindigen en is eiseres bevoegd om binnen 14 dagen na betekening van dit proces-verbaal tot ontruiming over te gaan en is gedaagde gehouden over de termijn tussen beëindiging en ontruiming een schadevergoeding te betalen gelijk aan de huur die over die periode zou zijn verschuldigd”.
2.5.
[eiser] heeft onderstaande bedragen betaald:
Datum:
Bedrag:
Omschrijving:
17 juni 2022
€ 2.823,85
1e termijn afbetalingsregeling
en huur juli 2022
20 juli 2022
€ 2.916,71
2e termijn afbetalingsregeling, huur augustus 2022 en huurverhoging
2.6.
Op 22 augustus 2022 heeft [eiser] Waterweg per e-mail verzocht om maximaal één week uitstel van betaling voor de volgende betalingstermijn en de huur voor september 2022. Dit verzoek is door Waterweg afgewezen en verder is aangekondigd dat Waterweg overgaat tot ontruiming van de woning.
2.7.
Op 31 augustus 2022 is het exploot, waarin een bevel tot betaling is gedaan en de ontruiming van de woning is aangezegd, betekend.
2.8.
Vervolgens heeft [eiser] nog onderstaande bedragen betaald:
Datum:
Bedrag:
Omschrijving:
1 september 2022
€ 2.870,28
3e termijn afbetalingsregeling en huur september 2022
19 september 2022
€ 2.870,28
4e termijn afbetalingsregeling en huur oktober 2022

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Waterweg te verbieden tot ontruiming van de woning over te gaan met veroordeling van Waterweg in de proceskosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat Waterweg misbruik van haar bevoegdheid maakt door tot ontruiming van de woning over te gaan. Waterweg heeft op dit moment geen rechtens te respecteren belang (meer) bij de ontruiming van de woning. In juni en juli 2022 was [eiser] ruim op tijd met betalen van de betalingstermijnen en de lopende huur. Voor de betalingstermijn van augustus 2022 heeft [eiser] zelf aan de bel getrokken, uitgelegd wat er aan de hand was en wat de achtergrond was van het verzoek tot uitstel van de betalingstermijn. De termijn van augustus 2022 heeft hij alsnog op 1 september 2022 betaald. Op dit moment bestaat er geen achterstand in de betalingsregeling of in de lopende huurtermijnen. Ook hoeft er geen vrees te zijn voor de toekomstige huurtermijnen gelet op de inkomsten die [eiser] voor in ieder geval een jaar heeft.
Tegenover het belang van Waterweg staat het belang van [eiser] bij het niet overgaan tot ontruiming; dat belang is zeer groot. [eiser] is met zijn gezin, waaronder meerdere kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar, afhankelijk van de woning terwijl een passende vervangende woonruimte in de huidige woningmarkt zeer moeilijk te vinden zal zijn. Vindt de ontruiming wel plaats, dan heeft dit onomkeerbare en ernstige nadelige gevolgen voor [eiser] en zijn volledige gezin.
3.3.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering nu de ontruiming staat gepland voor 4 oktober 2022.
3.4.
Waterweg heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de hand van spreekaantekeningen gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling wordt ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor Waterweg als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.2.
Het is de kantonrechter, gelet op de geplande ontruiming van de woning, voldoende gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Waterweg aangegeven nog steeds van plan te zijn de ontruiming uit te voeren. Een eventueel vonnis van de kantonrechter wil zij afwachten, maar zodra de kantonrechter duidelijkheid geeft wil zij, indien toegestaan, nog steeds tot ontruiming overgaan. Zij voert aan dat de omstandigheid dat de termijn van augustus alsnog in september is betaald, niet wegneemt dat die termijn te laat is betaald. De manier waarop dit is gegaan laat volgens Waterweg goed het betalingspatroon van [eiser] van de afgelopen jaren zien. Door dit betalingspatroon heeft Waterweg (extra) administratief werk moeten verrichten. Waterweg zit niet te wachten op de onzekerheid die [eiser] als huurder meebrengt en wil een huurder hebben waar zij geen extra administratieve taken door heeft. Bovendien is er wel nog steeds een achterstand. Doordat er te laat is betaald is immers het gehele, op grond van de vaststellingsovereenkomst nog verschuldigde bedrag opeisbaar geworden. Ten aanzien van de laatste termijn, die anders pas op 20 oktober 2022 zou zijn vervallen is er nu dus een achterstand, aldus Waterweg.
4.4.
Waterweg heeft zich verder beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) en aangevoerd dat geen van de daarin geformuleerde gronden voor schorsing van de executie (klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berustend ontruimingsvonnis, of na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten waardoor aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan) zich in dit geval voordoet.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat de vaststellingsovereenkomst Waterweg de bevoegdheid geeft om tot ontruiming van de woning over te gaan in het geval dat [eiser] de in de vaststellingsovereenkomst genoemde termijnbedragen niet op tijd betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de derde termijn (augustus 2022) niet op tijd heeft betaald en dat Waterweg daarom in beginsel tot ontruiming van de woning mag overgaan.
4.6.
Waterweg miskent dat de door haar aangehaalde, in voornoemd arrest geformuleerde schorsingsgronden slechts betrekking hebben op een executiegeschil volgend op een vonnis waartegen nog een rechtsmiddel openstaat (vgl. r.o. 5.6.1 en 5.6.3 van voornoemd arrest). In dit geval is echter geen sprake van tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis waartegen nog een rechtsmiddel openstaat. In dit geval gaat het immers om tenuitvoerlegging van een bevoegdheid op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Daartegen staat geen enkel rechtsmiddel open, zodat de onderhavige situatie feitelijk overeenkomst met de tenuitvoerlegging van een reeds in kracht gewijsde gegaan vonnis. In zo’n geval geldt, zo blijkt uit r.o. 5.7.1 van het door Waterweg aangehaalde arrest, nog steeds onverkort de maatstaf die eerder door de Hoge Raad is neergelegd in zijn arrest van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575). En dat is of sprake is van misbruik van bevoegdheid, indien daadwerkelijk tot ontruiming wordt overgegaan.
4.7.
Ter beoordeling ligt dus voor, de vraag of gebruikmaking van de bevoegdheid tot ontruiming van de woning door Waterweg in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid oplevert, zoals door [eiser] is gesteld.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Vast staat dat de eerste twee termijnen (ruim) op tijd door [eiser] zijn betaald. Daarnaast staat vast dat het vierde termijnbedrag weer vóór de 20e van de betreffende maand is betaald, zoals oorspronkelijk in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen. Tot slot staat vast dat het derde termijnbedrag ook betaald is, zij het twaalf dagen te laat. De oorspronkelijke vordering van Waterweg op [eiser] is inmiddels dan ook nagenoeg volledig betaald en het is niet gesteld of gebleken dat een nieuwe huurachterstand is ontstaan. Dat er, de vaststellingsovereenkomst tot de letter volgend, nog steeds een achterstand zou zijn, omdat door de te late betaling van de derde termijn het restant in een keer opeisbaar is geworden maakt een en ander niet anders. Die achterstand betreft immers maar één maandhuur (plus een gedeelte bijkomende kosten), wat onvoldoende is om tot ontruiming te mogen overgaan. Daarbij ligt het in de risicosfeer van Waterweg dat huurders niet altijd tijdig aan hun betalingsverplichtingen voldoen en dat zij daarom af en toe extra administratieve handelingen moet verrichten. Die omstandigheid kan ontruiming dan ook niet rechtvaardigen.
4.9.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat gebruikmaking van haar, op zichzelf bestaande, bevoegdheid tot ontruiming van de woning door Waterweg, onder de gegeven omstandigheden geen enkel rechtens te respecteren doel dient en daarom, afgezet tegen het onmiskenbare belang van [eiser] bij behoudt van deugdelijke woonruimte voor hem en zijn gezin met minderjarige kinderen, misbruik van die bevoegdheid oplevert. De kantonrechter zal Waterweg daarom verbieden om bij de huidige stand van zaken op grond van niet nakoming van de vaststellingsovereenkomst tot ontruiming van de woning over te gaan, met dien verstande dat de kantonrechter ook zal bepalen dat het verbod komt te vervallen in het geval [eiser] het vijfde (en tevens laatste) termijnbedrag niet tijdig betaalt.
4.10.
Waterweg krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 715,18. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet Waterweg ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verbiedt Waterweg om, op grond van de vaststellingsovereenkomst van 16 mei 2022 in de procedure met zaaknummer 9694353 CV EXPL 22-5212, tot ontruiming van de woning aan het adres [adres] over te gaan;
5.2.
bepaalt dat het onder 5.1 vermelde verbod komt te vervallen op het moment dat [eiser] het vijfde termijnbedrag, dat uiterlijk op 20 oktober 2022 moet zijn betaald, niet tijdig aan Waterweg betaalt;
5.3.
veroordeelt Waterweg in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 715,18;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken.
44485