In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. De eiseres, Havensteder, vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde01] na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De aanleiding voor deze ontbinding was de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van [gedaagde01] door de politie, wat leidde tot een sluiting van de woning door de burgemeester op basis van de Opiumwet.
De procedure begon met een dagvaarding op 3 oktober 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 oktober 2022. Tijdens deze behandeling voerde Havensteder aan dat [gedaagde01] geen recht meer had op het gebruik van de woning vanwege de ernstige verdenking van betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit. [gedaagde01] voerde verweer aan, stellende dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning en dat hij afhankelijk was van de woning voor zijn medische situatie.
De kantonrechter oordeelde dat Havensteder terecht gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De rechter vond de verklaring van [gedaagde01] niet geloofwaardig en oordeelde dat de aanwezigheid van drugs in de woning een ernstige schending van de huurovereenkomst vormde. De vorderingen van Havensteder tot ontruiming, schadevergoeding en betaling van huurachterstand werden toegewezen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op zeven dagen na opheffing van de burgemeesterssluiting. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, die in totaal € 708,43 bedroegen.