ECLI:NL:RBROT:2022:1159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/10/632317 / FA RK 22-417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan over een beroep tegen een crisismaatregel die op 15 januari 2022 door de burgemeester van Delft was genomen. Betrokkene, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had op 19 januari 2022 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens een verzoek tot schadevergoeding indiende. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de hoorplicht had geschonden, omdat betrokkene ten onrechte niet was gehoord voordat de crisismaatregel werd genomen. De rechtbank stelde vast dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom het horen niet mogelijk was en dat de genomen crisismaatregel onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en wees het verzoek tot schadevergoeding toe, waarbij de gemeente Delft werd veroordeeld tot betaling van € 375,- aan betrokkene. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet aan de wettelijke verplichtingen had voldaan, wat leidde tot de toekenning van de schadevergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/632317 / FA RK 22-417
Beslissing van 16 februari 2022 betreffende het beroep tegen een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz), tevens houdende een beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:12 van de Wvggz
ten aanzien van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene],
hierna: betrokkene,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. R. Moghni te Rotterdam,
t e g e n
de burgemeester van de gemeente Delft,hierna: de burgemeester,
kantoorhoudende te Delft.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 19 januari 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen, namens de burgemeester van 4 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 1], beleidsadviseur, en [naam 2], juridisch adviseur, gemachtigd om op te treden namens de burgemeester van de gemeente Delft.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de vertegenwoordigers van de burgemeester een schriftelijke machtiging getoond, die op 9 februari 2022 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.4.
Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2..Feiten

2.1.
Op 15 januari 2022 om 03:15 uur is betrokkene door de onafhankelijke psychiater, [naam 3], onderzocht. De onafhankelijke psychiater heeft daarop een medische verklaring opgesteld, waarin hij oordeelde dat bij betrokkene sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, dat er een ernstig vermoeden bestond dat dit dreigend ernstig nadeel werd veroorzaakt door het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis, dat met een crisismaatregel het ernstig nadeel kon worden weggenomen, dat de crisissituatie dermate ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht en dat er sprake was van verzet.
2.2.
De burgemeester heeft op grond van deze medische verklaring op 15 januari 2022 een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene, op grond van artikel 7:1 lid 1 van de Wvggz.
2.3.
Tegen de door de burgemeester genomen crisismaatregel heeft betrokkene op 19 januari 2022 beroep ingesteld, tevens houdende een verzoek tot schadevergoeding.
2.4.
Namens de burgemeester is op 4 februari 2022 schriftelijk gereageerd op dit beroep en afwijzing daarvan bepleit.

3..Verzoek en verweer

3.1.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onrechtmatige crisismaatregel die onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep van betrokkene is gebaseerd op een tweetal gronden. In de eerste plaats stelt betrokkene dat hij, voorafgaand aan het nemen van de crisismaatregel, ten onrechte niet is gehoord door de burgemeester. In de tweede plaats was volgens hem geen sprake van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en was de situatie dus niet dermate ernstig dat de procedure tot afgifte van een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. In het kader van het voorgaande verzoekt betrokkene de burgemeester te veroordelen tot betaling van een billijke schadevergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat toegelicht dat een bedrag van € 100,- per dag (uitgaande van een bedrag van € 75,- en met inachtneming van de huidige inflatie) billijk moet worden geacht. Daarbij verzoekt betrokkene de burgemeester te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Namens de burgemeester is gemotiveerd verweer gevoerd. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de crisismaatregel rechtmatig is genomen en daarom geen recht op schadevergoeding bestaat. In dat kader verzoekt de burgemeester het beroep tegen de crisismaatregel van 19 januari 2022 ongegrond te verklaren.

4..Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 7:6 lid 1 van de Wvggz kan betrokkene door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
4.2.
Op 15 januari 2022 is door de burgemeester een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene. Betrokkene heeft op 19 januari 2022 beroep ingesteld tegen deze crisismaatregel. Het beroep is dan ook tijdig ingesteld.
4.3.
Ook anderszins is betrokkene ontvankelijk in zijn beroep. Er is enige verwarring geweest over de persoon van betrokkene, nu ten aanzien van een persoon [naam 4], geboren op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats, op 4 januari 2022 te Rotterdam een crisismaatregel op grond van de Wvggz werd afgegeven. De initialen in het verzoekschrift en in de stukken wijken af van de initialen die zijn vermeld in de stukken die betrekking hebben op de crisismaatregel van 4 januari 2022. De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling evenwel verklaard dat het thans gaat om [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum betrokkene] en dat hij en de persoon voor wie op 4 januari 2022 een crisismaatregel is afgegeven, één en dezelfde persoon zijn. Nu in alle stukken betrekking hebbend op de crisismaatregel van 15 januari 2022 de naam
[naam betrokkene] isgebruikt, zal de rechtbank ook thans die naam aanhouden.
Bevoegdheid
4.4.
Artikel 1:6 lid 3 van de Wvggz bepaalt dat in zaken betreffende hoofdstuk 10 van de Wvggz, uitsluitend bevoegd is de rechter van de plaats waar betrokkene verblijft. Volgens de advocaat verblijft betrokkene normaal gesproken in Vlaardingen, in het arrondissement Rotterdam. Tijdens de mondelinge behandeling hebben alle betrokkenen, gelet op het voorgaande, ingestemd met behandeling van het verzoek bij de rechtbank Rotterdam.
4.5.
De rechtbank acht zich, gelet op het voorgaande, bevoegd om over het verzoek te beslissen.
Hoorplicht
4.6.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de crisismaatregel onrechtmatig is genomen en onzorgvuldig tot stand is gekomen, primair omdat betrokkene ten onrechte niet is gehoord door de burgemeester. Daartoe stelt betrokkene dat de burgemeester niet heeft onderbouwd waarom betrokkene niet kon worden gehoord. Volgens betrokkene mag met het hoorrecht niet te licht worden omgegaan, gezien de verstrekkende gevolgen van een crisismaatregel. Betrokkene stelt dat door de burgemeester slechts wordt opgemerkt dat het horen niet mogelijk was, maar dat niet is onderbouwd waarom het horen niet mogelijk was, welke pogingen zijn ondernomen om tot het horen te komen en waarom betrokkene niet op een later moment kon worden gehoord.
4.7.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan het wettelijke vereiste dat betrokkene zo mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. De burgemeester stelt daartoe allereerst dat betrokkene niet door de burgemeester zelf hoeft te worden gehoord, maar dat deze taak om praktische redenen kan worden uitbesteed. Ook stelt de burgemeester dat het horen niet in een zitting of bijeenkomst hoeft plaats te vinden, een en ander afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De burgemeester heeft aangevoerd dat de Nationale Hoorservice, onderdeel van Khonraad, was gemachtigd om betrokkene te horen en heeft daartoe de betreffende machtiging overgelegd. De burgemeester heeft toegelicht dat het medisch onderzoek van betrokkene plaats vond op 15 januari 2022 om 03:15 uur. Uit het episodejournaal en het hoorverslag van Khonraad van 15 januari 2022 is gebleken dat de melding bij de Nationale Hoorservice binnenkwam om 07:49 uur die dag en het horen werd afgerond om 08:07 uur. In die periode heeft de hoorservice vier keer gebeld met de accommodatie waar betrokkene op dat moment verbleef, zonder dat het is gelukt contact te krijgen met die accommodatie. Gelet op de psychische toestand van betrokkene kon niet langer worden gewacht met het nemen van de crisismaatregel, welke maatregel vervolgens om 08.20 uur die dag werd genomen.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 7:1 lid 3 sub b van de Wvggz bepaalt dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
4.9.
De aanduiding ‘zo mogelijk’ is door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1806) onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel als volgt toegelicht. ‘Zo mogelijk’ ziet op de situatie dat de betrokkene niet wil worden gehoord of niet aanspreekbaar is. De burgemeester moet moeite doen om de betrokkene te horen en mag er niet te licht van uitgaan dat dit niet mogelijk is. Als het horen niet plaatsvindt, zal de burgemeester moeten kunnen motiveren waarom dat niet is gebeurd en wordt dat in het besluit met redenen omkleed. Een en ander komt er dus op neer dat de betrokkene over de te nemen crisismaatregel moet worden gehoord, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is of de betrokkene niet wil worden gehoord, en dat als de betrokkene niet wordt gehoord, de burgemeester daarover verantwoording moet afleggen.
4.10.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest verder geoordeeld dat van de burgemeester kan worden verlangd dat hij, ingeval bij de aanvraag van de crisismaatregel uitsluitend is vermeld dat de betrokkene niet kan of wil worden gehoord en daarvoor in het bij de aanvraag behorende dossier geen aanknopingspunt te vinden is, nagaat op welke omstandigheden de desbetreffende vermelding berust en dat hij daarvan verantwoording aflegt in zijn besluit. Als hij heeft nagelaten van zijn bevindingen in het besluit melding te maken, kan dat verzuim in geval van een beroep tegen de crisismaatregel bij de rechter worden hersteld.
4.11.
In hetzelfde arrest oordeelt de Hoge Raad onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis dat het horen niet door de burgemeester zelf hoeft plaats te vinden, maar om praktische redenen ook kan plaatsvinden in opdracht van de burgemeester door de instantie waar de betrokkene zich in de gegeven situatie bevindt. Ter waarborging van een effectieve uitoefening van het recht van de betrokkene om te worden gehoord, wordt de eis gesteld dat de door de burgemeester ingeschakelde derde (a) op die taak is berekend en (b) niet inhoudelijk bij de beslissing tot de aanvraag van een crisismaatregel betrokken is. Beide vereisten gelden zowel voor derden die behoren tot de ambtelijke organisatie van de burgemeester als voor derden buiten die organisatie.
4.12.
Aan de Nationale Hoorservice van Khonraad is het hoorproces door de burgemeester uitbesteed. De Nationale Hoorservice is door de gemeente Delft bij besluit van 10 december 2019 gemachtigd om voorbereidingstaken uit te voeren in het kader van de Wvggz. Uit niets is gebleken dat de Nationale Hoorservice niet op zijn taak is berekend of dat de Nationale Hoorservice inhoudelijk bij de beslissing tot de aanvraag van de crisismaatregel betrokken is geweest. Aan voornoemde vereisten is dan ook voldaan.
4.13.
Door de burgemeester is gesteld dat betrokkene voorafgaand aan de genomen crisismaatregel op 15 januari 2022 om 03:15 uur is onderzocht door de onafhankelijke psychiater, althans dat toen de medische verklaring is opgesteld. Uit het episodejournaal en het hoorverslag van Khonraad van 15 januari 2022 blijkt, namens de burgemeester toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, dat de melding van GGZ Delfland, de accommodatie waar betrokkene toen verbleef, om 07:49 uur binnenkwam bij de Nationale Hoorservice en dat het horen is afgerond om 08:07 uur.
4.14.
In de beschikking van de crisismaatregel wordt niet met redenen omkleed waarom betrokkene niet is gehoord. In de beschikking is alleen vermeld dat het, nadat daartoe meerdere pogingen zijn ondernomen, niet mogelijk is gebleken betrokkene te horen. Niet is gebleken wat die meerdere pogingen inhielden. In het hoorverslag is het volgende vermeld: ‘patiënt ondanks 4x proberen te bellen niet te pakken gekregen, nummer wordt niet opgenomen’. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de burgemeester toegelicht dat uit het episodejournaal blijkt dat is gebeld naar het telefoonnummer van de receptie van de accommodatie waar betrokkene op dat moment verbleef.
4.15.
Uit het feit dat de receptie tot vier keer toe de telefoonoproep niet heeft beantwoord, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat betrokkene niet in staat was of niet in de gelegenheid was te worden gehoord, of niet wilde worden gehoord. De rechtbank is het met betrokkene eens dat de burgemeester dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom betrokkene niet is gehoord. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling van de zijde van de burgemeester naar voren gekomen dat het protocol niet is gevolgd, doordat is gebeld naar het telefoonnummer van de receptie van de accommodatie waar betrokkene verbleef, in plaats van naar het eigen telefoonnummer van betrokkene, zoals het geldend protocol kennelijk voorschrijft.
4.16.
Gebleken is dat de burgemeester heeft nagelaten van zijn bevindingen in het besluit melding te maken. De burgemeester heeft het verzuim niet weten te herstellen. Dat de crisismaatregel met spoed moest worden genomen weegt niet op tegen het zwaarwegende belang van betrokkene om te worden gehoord.
4.17.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de burgemeester niet aan de in artikel 7:1 lid 3 sub b van de Wvggz geformuleerde verplichting heeft voldaan, waardoor betrokkene in zijn belangen is geschaad. Een verstrekkende maatregel als een crisismaatregel vraagt meer inspanning van de burgemeester om een betrokkene te horen dan waarvan in dit geval sprake was. Zo had, nu de receptie van de accommodatie kennelijk de telefoon niet beantwoordde, ervoor kunnen worden gekozen een ander telefoonnummer van die accommodatie te bellen. Tijdens de mondelinge behandeling is zijdens de burgemeester gesteld dat accommodaties wensen dat uitsluitend de receptie door de hoorservice wordt gebeld en geen andere bekende telefoonnummers worden gebeld. Dat kan zo zijn, maar deze omstandigheid mag niet aan betrokkene worden tegengeworpen. Hem kan het hoorrecht niet worden ontzegd enkel omdat een receptie de telefoon niet opneemt.
4.18.
Gelet op het voorgaande zal dit onderdeel van het beroep gegrond worden verklaard.
Onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, een dermate ernstige situatie dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht en alternatieve mogelijkheden
4.19.
Verder betwist betrokkene dat in zijn geval sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en stelt hij dat de situatie niet dermate ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. In dat kader stelt hij dat de crisismaatregel ten onrechte is genomen, omdat hiervoor geen grond bestond. Volgens betrokkene heeft de burgemeester niet onderzocht of er alternatieve mogelijkheden voor handen waren, hetgeen volgens betrokkene redelijkerwijs wel op zijn weg had gelegen.
4.20.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat wel sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de situatie dermate ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Daartoe verwijst de burgemeester naar de medische verklaring, waarin door de psychiater is geoordeeld dat sprake was van een ernstig vermoeden van een psychische stoornis. De diagnose was een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk door drugs geïndiceerd. Ook had de psychiater het ernstig vermoeden dat het gedrag van betrokkene onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakte. Het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel bestond uit gevaar voor uitputting en gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Ook was sprake van verzet. De psychiater heeft verklaard het ernstige vermoeden te hebben gehad dat betrokkene leed aan een psychische stoornis waaruit gedrag voortvloeide dat onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakte, dat niet zonder verlening van verplichte zorg kon worden afgewend en waarbij de crisissituatie dermate ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Volgens de burgemeester mocht hij vertrouwen op de deskundigheid en de medische verklaring van de psychiater, waarin gemotiveerd is verklaard dat van ernstig nadeel en een psychische stoornis in de zin van de Wvggz sprake was. De burgemeester voegt daaraan toe dat de crisismaatregel in mandaat is genomen door wethouder Schrederhof, niet alleen op basis van de schriftelijke verklaring van de psychiater, maar na telefonisch overleg tussen hem en de wethouder waarin de noodzaak van de maatregel overtuigend is toegelicht. Volgens de burgemeester heeft hij op grond van de hiervoor genoemde medische verklaring terecht een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene, op grond van artikel 7:1 lid 1 van de Wvggz. De burgemeester merkt verder op dat alle aspecten genoemd in artikel 7:2 lid 1 van de Wvggz in de beschikking van de crisismaatregel zijn opgenomen.
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester mocht vertrouwen op de deskundigheid van de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld en dat er geen aanleiding bestond om de juistheid van de conclusies zoals weergegeven in de medische verklaring in twijfel te trekken. Uit de medische verklaring blijkt dat bij betrokkene sprake was van een psychische stoornis, waaruit gedrag voortvloeide dat onmiddellijk dreigend ernstig nadeel veroorzaakte, waardoor het niet mogelijk was om een procedure voor een zorgmachtiging af te wachten. De burgemeester mocht er op basis van de medische verklaring van uitgaan dat er geen alternatieve mogelijkheden waren om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel af te wenden.
4.22.
Gelet op het voorgaande zal dit onderdeel van het beroep ongegrond worden verklaard.
Schadevergoeding
4.23.
Betrokkene verzoekt op grond van artikel 10:12 van de Wvggz om een schadevergoeding. De crisismaatregel is volgens betrokkene onrechtmatig genomen, omdat betrokkene ten onrechte niet is gehoord door de burgemeester, ten onrechte van zijn vrijheid is beroofd en ten onrechte en tegen zijn wil is onderworpen aan de toediening van onder andere medicatie en vocht. Betrokkene heeft hierdoor immateriële schade geleden.
4.24.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de crisismaatregel rechtmatig was, en dat daarom geen recht op schadevergoeding bestaat.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 10:12 van de Wvggz bepaalt dat, als de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel, of bij de toepassing van artikel 7:3 van de Wvggz betrokkene of de vertegenwoordiger door een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift bij de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door respectievelijk de gemeente of de organisaties onder wiens verantwoordelijkheid de personen, bedoeld in artikel 7:3 lid 4 van de Wvggz, hebben gehandeld. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding toe, omdat de rechtbank onder 4.17 en 4.18 heeft geoordeeld dat de burgemeester de wet niet in acht heeft genomen bij het nemen van de crisismaatregel.
4.26.
Artikel 10:12 van de Wvggz bepaalt dat de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekent. Omdat betrokkene stelt dat hij – als gevolg van het door de burgemeester niet in acht nemen van de wet – immateriële schade heeft geleden, in die zin dat hij onrechtmatig van zijn vrijheid is beroofd en ten onrechte en tegen zijn wil is onderworpen aan verplichte zorg, heeft hij recht op een schadevergoeding naar billijkheid.
4.27.
Betrokkene vraagt een schadevergoeding van € 100,- per dag (met inachtneming van de huidige inflatie). Mede gelet op de bestaande jurisprudentie acht de rechtbank een schadevergoeding van € 75,- per dag evenwel billijk.
4.28.
Op grond van artikel 7:5 sub a van de Wvggz vervalt de crisismaatregel, als de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel bij de rechter onder toepassing van artikel 7:7 van de Wvggz heeft ingediend, in welk geval de crisismaatregel vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:8 lid 3 van de Wvggz. In het onderhavige geval heeft dat ertoe geleid dat de door de burgemeester op 15 januari 2022 genomen crisismaatregel is vervallen na een periode van vijf dagen, te weten op 20 januari 2022, de datum waarop door de rechtbank Den Haag een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, gedaan door de officier van justitie, is afgewezen.
4.29.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gemeente Delft veroordelen tot vergoeding van de schade van betrokkene, die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van € 375,-.
Proceskosten
4.30.
Betrokkene heeft de rechtbank verzocht de burgemeester te veroordelen in de proceskosten. Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt.

5..Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 15 januari 2022 gegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en veroordeelt de gemeente Delft tot betaling van een bedrag van € 375,- aan [naam betrokkene];
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 16 februari 2022 gegeven, schriftelijk uitgewerkt en getekend door
mr. J. van Driel, rechter, en mr. J.V. Verduijn, griffier.
Tegen deze beschikking staat, voor zover het betreft het beroep tegen de crisismaatregel, het rechtsmiddel van cassatie open. Voor zover het betreft het verzoek tot schadevergoeding kan tegen deze beschikking door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.