In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] vorderde de ontruiming van de woning van [gedaagde01] vanwege een huurachterstand van € 5.600,00, die was opgebouwd over de maanden augustus tot en met november 2022. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van twee jaar en acht maanden, met een maandelijkse huur van € 1.200,00 en € 200,00 aan servicekosten. [gedaagde01] was niet verschenen op de mondelinge behandeling op 30 november 2022, waardoor verstek werd verleend.
De kantonrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering van [eiser01], aangezien de huurachterstand leidde tot financiële problemen. De rechter overwoog dat voor toewijzing van de ontruiming in kort geding, er een grote kans moest zijn dat de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zou komen. Dit was het geval, gezien de niet-betwiste stellingen van [eiser01].
De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de bepaling dat [gedaagde01] de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen. De gevorderde dwangsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen, omdat de rechter onvoldoende onderbouwing zag voor deze vorderingen. [gedaagde01] werd ook veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de kosten voor het herstel van een kapotte ruit, en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.