ECLI:NL:RBROT:2022:11592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
10193990 VV EXPL 22-476
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning wegens ernstige overlast en geweldsincidenten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. De eiseres, Stichting De Leeuw van Putten, heeft de vordering tot ontruiming ingediend vanwege ernstige overlast veroorzaakt door de gedaagde, [naam01], die sinds 21 april 2009 de woning huurt. De overlast omvatte herhaaldelijke scheldpartijen, verbale bedreigingen, fysiek geweld en andere vormen van intimidatie, wat leidde tot een onveilig gevoel bij de buren. Een specifiek incident op 5 november 2022, waarbij de zoons van [naam01] de bovenbuurvrouw en haar partner hebben mishandeld, heeft de situatie verder doen escaleren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overlast ernstig en structureel is en dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagde zich niet als een goed huurder heeft gedragen. Ondanks pogingen van de Stichting om in gesprek te gaan met [naam01] om de overlast te beëindigen, zijn deze gesprekken niet succesvol gebleken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van de Stichting bij een veilige woonomgeving zwaarder weegt dan het belang van [naam01] bij het behoud van de woning.

De kantonrechter heeft de bewindvoerder van [naam01] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens is de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 751,03. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de ernst van de situatie en de mogelijkheid van escalatie bij een naderende ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10193990 VV EXPL 22-476
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op 14 december 2022
in de zaak van
Stichting De Leeuw van Putten,
vestigingsplaats: Spijkenisse,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers,
tegen
[gedaagde01] ,in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde.
De partijen worden hierna ‘De stichting’, ‘de bewindvoerder q.q.’ en ‘ [naam01] ’ genoemd.
De kantonrechter is mr. J.B. Smits en de griffier is mr. S.M.C. van Papenrecht.
Op 13 december 2022 heeft [gedaagde01] q.q. per e-mail laten weten niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling en dat [naam01] wel aanwezig is, zelf het woord kan voeren en ook gemachtigd is om het woord zelfstandig te voeren.
Na uitroeping van de zaak verschijnt namens De Stichting [naam02] (senior woonconsulent), bijgestaan door de gemachtigde van De Stichting. Namens de bewindvoerder q.q. is [naam01] verschenen.
De kantonrechter gaat over tot de mondelinge behandeling.
De zaak is met partijen besproken. Daarbij hebben partijen hun standpunten ten aanzien van de door de kantonrechter voorgelegde vragen nader toegelicht. [naam01] heeft dit onder meer gedaan op basis van twee door haar gedane aangiftes. Een kopie van deze aangiftes zijn aan het dossier toegevoegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zitting kort geschorst om eerst zelf de door De Stichting overgelegde beelden te bekijken waarna de beelden nogmaals in aanwezigheid van partijen zijn bekeken. Vervolgens heeft de kantonrechter na afronding van de mondelinge behandeling op de voet van artikel 30p RV in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1. De beoordeling

1.1. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding – welke toewijzing bijna altijd een definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang van De Stichting, niet kan worden afgewacht.
1.2. Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de door De Stichting geschetste incidenten zodat De Stichting in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
1.3. Vast staat dat [naam01] sinds 21 april 2009 de woning aan de [adres01] in [plaats01] van De Stichting huurt. Naast [naam01] verblijven de zoons van [naam01] ook in de woning.
1.4. Verder staat tussen partijen vast dat de verhoudingen tussen [naam01] en de buren problematisch zijn. [naam01] zelf noemde dit tijdens de zitting “een groot probleem”. De ontstane spanningen leiden er toe dat er bij de buren een toenemend gevoel van onveiligheid is. De situatie van onveiligheid is door De Stichting in de dagvaarding met diverse voorbeelden geïllustreerd en onderbouwd (o.a. door middel van verklaringen en beeldmateriaal). De voorbeelden omvatten herhaaldelijke scheldpartijen en verbale bedreigingen met geweld tegen medebewoners door [naam01] en/of bij haar verblijvende personen en ander overlast, zoals midden in de nacht, zonder enige aanleiding, langdurig door [naam01] bij buren aanbellen.
1.4.1. Eén van de geïllustreerde voorbeelden is de gebeurtenis op 5 november 2022. Op die dag is de situatie volledig uit de hand gelopen. Tussen [naam01] en de bovenbuurvrouw heeft in het trappenhuis een incident plaatsgevonden. Na dat incident zijn de twee zoons van [naam01] naar de bovengalerij gelopen waarbij ze de bovenbuurvrouw en haar partner hebben mishandeld. [naam01] zegt dat het voorval anders is verlopen dan de lezing die De Stichting en de slachtoffers hierover geven. Uit de beelden, die ter zitting gezamenlijk zijn bekeken, blijkt dat De Stichting en de slachtoffers de juist lezing geven. De verklaring die [naam01] bij de politie heeft afgelegd en hier ter zitting heeft herhaald is ongeloofwaardig.
1.5. Op grond van de wet en de algemene bepalingen is [naam01] verplicht zich als goed huurder te gedragen. Met de overgelegde stukken heeft De Stichting in samenhang met de toelichting daarop voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam01] ernstige en structurele overlast veroorzaakt. Deze overlast bestaat uit geschreeuw, slaan met deuren, uitschelden van buren, fysiek geweld, langdurig aanbellen (ook ’s nachts), auto’s bekrassen, het uiten van (doods)bedreigingen en intimidatie. De overlast vindt in en rondom de woning plaats. De Stichting heeft meerdere keren geprobeerd om met [naam01] in overleg te gaan om zo een einde te maken aan de overlast; deze gesprekken hebben er helaas niet voor gezorgd dat de overlast is gestopt.
1.6. [naam01] heeft de overlast niet, althans onvoldoende weersproken. Zij stelt dat de bovenburen juist de overlast veroorzaken en dat haar of haar zoons niets valt te verwijten. [naam01] heeft echter niet betwist dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden, zoals ook niet wordt betwist dat het incident van 5 november 2022 heeft plaatsgevonden. Iedere overlastmelding, los van het incident op 5 november 2022, zou misschien niet ernstig genoeg zijn om tot ontruiming over te gaan, maar alles bij elkaar genomen en mede gelet op de jarenlange duur van de overlast is sprake van ernstige en structurele overlast. Dat dit mogelijk door de zoons van [naam01] wordt veroorzaakt maakt dit niet anders. [naam01] moet niet alleen zelf zich als een goed huurder gedragen maar is ook op grond van de wet verantwoordelijk voor het gedrag van haar zoons (of anderen) als die bij haar in de woning verblijven.
1.7. Gelet op het bovenstaande geldt ten aanzien van de huurovereenkomst het bepaalde in artikel 6:265 BW op grond waarvan iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan [naam01] om voldoende gemotiveerd de ‘tenzij’ bepaling toe te lichten en onderbouwen. Bij de beoordeling dient de kantonrechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Hierbij weegt mee dat De Stichting voor de buren moet in staan voor een leefbare en veilige woonomgeving en moet instaan voor rustig huurgenot. Daartegenover staat het belang van [naam01] bij behoud van de woning. De kantonrechter acht het op grond van wat er naar voren is gebracht niet aannemelijk dat het belang van [naam01] bij behoud van de woning in een bodemprocedure zwaarder zal wegen dan het grote en gerechtvaardigde belang van De Stichting. Hierbij heeft de kantonrechter rekening gehouden met het feit dat de overlast al geruime tijd duurt en de aard en ernst daarvan en in het bijzonder van het incident op 5 november 2022. Pogingen om het gedrag van [naam01] of haar zoons een halt toe te roepen zijn niet succesvol gebleken.
1.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken en zal worden bepaald dat de woning ontruimd moet worden. De kantonrechter ziet aanleiding om op dit oordeel vooruit te lopen en de gevorderde ontruiming in deze procedure al toe te wijzen. Mede gelet op de al ondernomen pogingen om met [naam01] in gesprek te gaan, maar met name gelet op het recente incident van 5 november 2022, kan niet van De Stichting worden verwacht dat zij een bodemprocedure afwacht. Aangezien [naam01] onder bewind staat wordt de bewindvoerder veroordeeld om tot ontruiming van de woning over te gaan. De ontruimingstermijn wordt, zoals gevorderd, gezet op drie dagen na betekening van dit vonnis.
1.9. De bewindvoerder q.q. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van De Stichting tot vandaag vast op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 751,03. Voor kosten die De Stichting maakt na deze uitspraak moet de bewindvoerder q.q. een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
1.10. Gelet op de aard van een kort geding – die meebrengt dat een beslissing in kort geding uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard – en de ernst en duur van de overlast met als toppunt het incident van 5 november 2022 wordt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daar komt in dit geval bij dat het incident op 5 november 2022 blijkens de verklaring van [naam01] ter zitting het gevolg was van hoog oplopende gemoederen bij haar zoons als gevolg wat [naam01] naar haar zeggen door de bovenbuurvrouw was aangedaan. De kantonrechter voorziet dat ook een naderende ontruiming de gemoederen bij [naam01] en/of haar zoons danig zal doen oplopen en wenst de mogelijkheden tot escalatie zoveel al mogelijk te beperken, waartoe noodzakelijk is dat dit vonnis op korte termijn, ook in geval van eventueel hoger beroep, ten uitvoer kan worden gelegd.

2. De beslissing

De kantonrechter:
2.1. veroordeelt de bewindvoerder q.q. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken de zich vanwege [naam01] daar bevinden en de woning onder afgifte van de sleutels ter beschikking van De Stichting te stellen;
2.2. veroordeelt de bewindvoerder q.q. in de proceskosten, aan de kant van De Stichting tot vandaag vastgesteld op € 751,03.
2.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit proces-verbaal is opgemaakt door de kantonrechter en ondertekend door de teamvoorzitter mr. M.C. van der Kolk.
44485