Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het doen van valse aangifte in een authentieke akte en valsheid in geschrift. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de tweeling waarvan zij geboorteaangifte deed, niet bestond. Er waren geen omstandigheden die erop wezen dat zij welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zij valse geboorteakten deed opmaken. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op 11 mei 2009 aangifte deed van de geboorte van een tweeling, terwijl later bleek dat een van de kinderen niet bestond. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een werkstraf van 240 uren, maar de rechtbank oordeelde dat het dossier niet voldoende wettig en overtuigend bewijs bevatte om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de onder parketnummers 83/104048-20 en 10/198942-20 ten laste gelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om opzet en schuld duidelijk aan te tonen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, wat betekent dat zij niet strafbaar is voor de feiten die haar ten laste zijn gelegd.