ECLI:NL:RBROT:2022:12023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
10107515 HA VERZ 22-77
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens bedreiging en geweld in (familie-)verhoudingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over een ontslag op staande voet. De werknemer, [verweerder01], was op 29 augustus 2022 ontslagen door de werkgever, [verzoeker01], na een incident op 26 augustus 2022 waarbij de werknemer scheldend en spugend op de rijdende auto van de zus van de werkgever afging. De werkgever stelde dat de werknemer met een voorwerp in zijn hand dreigde en dat dit een dringende reden voor ontslag vormde. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en voerde aan dat hij en zijn partner al langere tijd werden gestalkt door de werkgever en zijn familie.

De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een dringende reden voor ontslag, maar dat het gedrag van de werknemer niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat de opgebouwde spanningen in de (familie-)verhoudingen niet voldoende rechtvaardiging boden voor het gedrag van de werknemer, maar dat dit ook niet leidde tot ernstige verwijtbaarheid. De rechter wees de vordering van de werkgever tot een billijke vergoeding af, maar kende de werknemer wel een transitievergoeding toe, omdat het ontslag niet het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De rechter bepaalde dat de werknemer binnen veertien dagen alle sleutels en bedrijfskleding aan de werkgever moest overhandigen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10107515 HA VERZ 22-77
uitspraak: 9 december 2022
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker01] , h.o.d.n. [handelsnaam01]
zaakdoende te [plaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
[verweerder01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. A Kara.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [verzoeker01] en [verweerder01] .

1..De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift, dat op 19 september 2022 ter griffie is ontvangen;
 het verweerschrift;
 het verweerschrift tegen vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, alsmede tegen incidentele vorderingen, tevens houdende vermeerdering initiële verzoeken;
 de pleitaantekeningen van mr. Zuidema;
 de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 november 2022. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

2..De beoordeling

De kern van het geschil

2.1.
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verzoeker01] is eigenaar van een horecazaak in [plaats01] . [verweerder01] is bij [verzoeker01] in dienst geweest in de functie van manager. Sinds 9 maart 2022 was [verweerder01] ziek. Op 29 augustus 2022 is hij op staande voet ontslagen door [verzoeker01] . In de ontslagbrief is door de gemachtigde van [verzoeker01] als reden voor het ontslag het volgende aangevoerd:

Afgelopen vrijdag 26 augustus 2022 reden de zus van cliënt, haar man en hun 9-jarige zoontje bij u door de straat. U kent hen, zij kennen u. Op weg naar de woning zagen zij u de stoep vegen bij uw huis, en u zag hen. Zij zijn doorgereden naar huis en daarna weer vertrokken vanaf huis. Zij kwamen weer langs uw huis.
Toen zij de tweede keer langs uw huis kwamen, kwam u plotseling op de auto afgerend. U begon te schelden, spugen, u heeft gedreigd en uw middelvinger opgestoken. De zwager van cliënt, die de auto bestuurde, is doorgereden en heeft niet gereageerd.
Vervolgens bent u met een voorwerp in uw handen, een knuppel of een ijzeren stok of zoiets dergelijks, via het fietspad weer op hun auto afgerend. De zwager van cliënt is doorgereden, maar heeft direct de politie gebeld. U heeft daarmede niet alleen een 9-jarig jongetje heel bang gemaakt, het u bekende neefje van cliënt, maar u heeft de familie van mijn cliënt, uw werkgever, heel veel angst aangejaagd, bang gemaakt, en gedreigd, zonder dat daarvoor enige reden aanwezig was.(…)”.
[verzoeker01] is van mening dat hij op terechte gronden een ontslag op staande voet heeft gegeven en verbindt daar een aantal verzoeken aan. [verweerder01] is van mening dat het ontslag niet terecht was. Ook hij heeft aan dat standpunt een aantal verzoeken verbonden.
2.2.
De kernvraag in deze zaak is dus of [verweerder01] per 29 augustus 2022 rechtsgeldig is ontslagen door [verzoeker01] . Voor de beantwoording van die vraag geldt als kader dat in artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor een werkgever kunnen als dringende redenen worden aangemerkt zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [1] . Het bedreigen van de werkgever en diens familie staat in de wet specifiek vermeld als een dringende reden [2] Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen [3] .
2.3.
Vast staat in deze zaak dat [verweerder01] op 26 augustus 2022 in zijn straat scheldend en spugend op de rijdende auto is afgerend waar de zus van [verzoeker01] , haar echtgenoot en zoontje in zaten. Ook staat vast, althans dat is niet betwist, dat hij op enig moment een voorwerp in zijn hand had. [verweerder01] heeft als rechtvaardiging voor zijn gedrag aangevoerd dat hij en zijn partner al langere tijd – namelijk sinds zijn ziekmelding – worden gestalkt door [verzoeker01] en zijn familie. Zo ook door de zus van [verzoeker01] die in dezelfde straat woont als hij, aldus [verweerder01] .
2.4.
Uit de overlegde stukken en hetgeen is verklaard tijdens de mondelinge behandeling, is in voldoende mate komen vast te staan dat in ieder geval gesproken kan worden van opgebouwde spanningen en wantrouwen in de (familie-)verhoudingen. Zo is er bijvoorbeeld sprake van aangiftes, contact met de wijkagent, is filmmateriaal voorhanden en is een dagboek bijgehouden. De stelling van [verzoeker01] dat [verweerder01] volledig uit het niets achter de auto is aangerend, vindt geen steun in al deze stukken. Echter, ook wanneer [verweerder01] wordt gevolgd in zijn stelling dat sprake is van stalking, biedt dat geen, of onvoldoende, rechtvaardiging voor zijn handelen. Hij had zich daarvan moeten onthouden door bijvoorbeeld zijn huis in te gaan en (opnieuw) contact te zoeken met de wijkagent. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft hij [verzoeker01] een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven.
De door [verzoeker01] gevraagde verklaring van recht zal dan ook op de hierna te vermelden manier worden gegeven. Dit betekent ook dat het ontbindingsverzoek van [verzoeker01] niet hoeft te worden besproken.
Overhandigen bedrijfseigendommen
2.5.
[verzoeker01] heeft, na aanvulling, ook verzocht om [verweerder01] te veroordelen alle bij hem aanwezige sleutels van de zaak te overhandigen, alsmede de nog in bezit zijnde bedrijfskleding. Deze vordering is door [verweerder01] niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen. De meegevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot € 1.000,- en de termijn voor afgifte wordt naar redelijkheid bepaald op 14 dagen na de betekening van deze beschikking.
Billijke vergoeding
2.6.
[verzoeker01] vordert, ook na aanvulling van zijn oorspronkelijke verzoek, veroordeling van [verweerder01] tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW.
Dit wetsartikel bepaalt dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
2.7.
Voor toekenning van de door [verzoeker01] gevorderde vergoeding is dus vereist dat sprake is van een dringende reden voor ontslag én dat die dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van een dringende reden. [verzoeker01] heeft echter verzuimd om te stellen en onderbouwen dát - en waarom - deze dringende reden door opzet of schuld van de zijde van [verweerder01] is gegeven. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Incidentele vordering van [verweerder01] en tewerkstelling
2.8.
Voor het (incidentele) verzoek van [verweerder01] tot doorbetaling van zijn salaris voor de duur van de procedure bestaat, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen, geen grond. De incidentele vordering wordt daarom afgewezen. Dit geldt ook voor de door [verweerder01] gevorderde toelating tot het werk.
Billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging
2.9.
[verweerder01] vordert subsidiair om toekenning van een billijke vergoeding. Hiervoor is reeds geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder01] op grond van artikel 7:681 BW is daarom geen plaats. Dit verzoek wordt afgewezen. Van een onregelmatige opzegging, als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW, door [verzoeker01] is evenmin sprake. Het verzoek van [verweerder01] tot toekenning van een vergoeding op grond van dit artikel wordt daarom ook afgewezen.
Transitievergoeding
2.10.
Khosnaw heeft ook betaling van de transitievergoeding gevorderd. De transitievergoeding is niet verschuldigd wanneer het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Het enkele feit dat sprake is van een dringende reden, zoals hier het geval, betekent niet vanzelfsprekend dat ook sprake is van ernstige verwijtbaarheid [4] .
2.11.
Mede gelet op de hiervoor geschetste, reeds langere tijd aanwezige spanningen – over en weer – moet het gedrag van [verweerder01] op 26 augustus 2022 weliswaar als verwijtbaar worden aangemerkt, maar niet als
ernstigverwijtbaar. Aan [verweerder01] zal daarom, zoals door hem verzocht, de transitievergoeding worden toegekend. De termijn voor betaling wordt naar redelijkheid bepaald op 14 dagen na de datum van deze beschikking.
2.12.
Artikel 7:686a BW bepaalt dat over de transitievergoeding wettelijke rente verschuldigd is vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De door [verweerder01] gevraagde wettelijke rente zal daarom op de hierna te melden manier worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
Voor toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is geen plaats, nu gesteld noch gebleken is dat ten behoeve van de transitievergoeding incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
2.14.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [verzoeker01] , h.o.d.n. [handelsnaam01] bevoegd was om de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden;
veroordeelt [verweerder01] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker01] te overhandigen alle exemplaren van de sleutels van de zaak, zowel origineel als in kopie, alsmede de bij hem nog in bezit zijnde bedrijfskleding, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag of gedeelte van een dag dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000,-;
veroordeelt [verzoeker01] om binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking aan [verweerder01] te betalen een bedrag van € 2.233,45 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2022 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.artikel 7:678 lid 1 BW
2.Artikel 7:678 lid 2 BW
3.Hoge Raad 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849
4.Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484