ECLI:NL:RBROT:2022:12192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/10/632703 / HO RK 22/39
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatievonnis in WHOA-procedure van [naam 1] B.V. met betrekking tot schuldenreductie en akkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2022 een homologatievonnis uitgesproken in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) voor de besloten vennootschap [naam 1] B.V. Verzoekster heeft op 17 december 2021 een startverklaring ingediend en op 27 januari 2022 een verzoek tot homologatie van een akkoord ingediend. De rechtbank heeft op 15 februari 2022 het homologatieverzoek in raadkamer behandeld, waarbij verschillende partijen, waaronder de advocaat van verzoekster en medewerkers van het UWV, zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Faillissementswet (Fw) en dat het akkoord voldoet aan de wettelijke vereisten. De betrokken schuldeisers hebben ingestemd met het akkoord, dat voorziet in een schuldenreductie en een uitkeringspercentage voor preferente en concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen afwijzingsgronden zijn die zich tegen homologatie verzetten en heeft het akkoord goedgekeurd. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team insolventie – meervoudige kamer
vonnis homologatie van het akkoord ex artikel 384 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer : C/10/632703 / HO RK 22/39
uitspraakdatum : 1 maart 2022
Vonnis op het ingekomen verzoek ex artikel 383 Fw, met bijlagen, in de besloten WHOA-procedure van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] B.V.
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M.J. Noteboom, kantoorhoudende te Gorinchem,
hierna te noemen: verzoekster

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 17 december 2021 een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Op 19 januari 2022 heeft verzoekster het stemverslag op grond van artikel 382 Fw ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
1.3.
Vervolgens heeft verzoekster op 27 januari 2022 een verzoek tot homologatie van een akkoord op grond van artikel 383 lid 1 Fw, inclusief bijlagen, ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.4.
Bij beschikking van 4 februari 2022 heeft de rechtbank bepaald dat zij het verzoekschrift strekkende tot homologatie van het akkoord zal behandelen op
15 februari 2022 en dat verzoekster de stemgerechtigde schuldeisers onverwijld in kennis dient te stellen van de beschikking. Voorts zijn verzoekster en het UWV in gemelde beschikking in de gelegenheid gesteld hun standpunt ten aanzien van de vraag of artikel 362 lid 3 Fw aan homologatie van het onderhavige akkoord in de weg staat, voorafgaande aan de zitting schriftelijk aan de rechtbank kenbaar te maken.
1.5.
De hiervoor genoemde schriftelijke standpunten van verzoekster en het UWV zijn op 11 februari 2022 door de rechtbank ontvangen.
1.6.
Het homologatieverzoek is op 15 februari 2022 in raadkamer behandeld. Daarbij zijn (via een videoverbinding) verschenen en gehoord:
- mr. M.J. Noteboom (advocaat verzoekster);
- de heer [naam 2] (middellijk bestuurder verzoekster);
- de heer [naam 3] (financieel adviseur verzoekster);
- mr. dr. [naam 4] (medewerker UWV);
- mr. [naam 5] (medewerker UWV).
1.7.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De voorgangster van verzoekster heeft zich vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw als industrieel dienstverlener toegelegd op de fabricage en bewerking van onderdelen voor (middel)zware installaties en machines ten behoeve van afnemers in onder meer de bouw, scheepsbouw- en baggerindustrie. Vanaf de jaren 2000 is de positie van de voorgangster van verzoekster op de markt veranderd en heeft zij haar productiefaciliteit ingezet voor omringende metaalbedrijven.
2.2.
Op 1 juli 2019 zijn de activiteiten van deze voorgangster via een activa-passiva transactie integraal overgedragen aan verzoekster. De bedoeling van de overname was dat verzoekster na enkele jaren samengevoegd zou worden met [naam 6] B.V. , een onderneming werkzaam op dezelfde markt en met (deels) dezelfde aandeelhouders en klanten als verzoekster.
2.3.
Sinds de overname van de activa en passiva door verzoekster zijn er diverse problemen gerezen. In het najaar van 2021 is de conclusie getrokken dat verzoekster niet langer levensvatbaar is en dat samenvoeging met [naam 6] B.V. bij een ongewijzigde situatie onverantwoord zou zijn. Na beraad over de treffen maatregelen hebben de bestuurder en de aandeelhouders van verzoekster aangegeven dat zij de samenvoeging van beide vennootschappen doorgang willen laten vinden onder de voorwaarde dat er een schuldenreductie plaatsvindt. Na de samenvoeging zal verzoekster worden ontbonden en opgeheven.
2.4.
Het akkoord zal worden gefinancierd door de uitwinning van de debiteuren (waaronder vorderingen op groepsmaatschappijen en een vordering op een werknemer) op de bankrekening van verzoekster en door de verkoop van inventaris en machines aan [naam 6] B.V. onder de voorwaarde dat deze vennootschap alle werknemers en verplichtingen van verzoekster zal overnemen.
2.5.
Verzoekster heeft op 18 november 2021 bij brief een akkoord aan bepaalde groepen schuldeisers aangeboden.
2.6.
Deze schuldeisers – met uitzondering van het Pensioenfonds, die vanwege de (toen nog bestaande) onduidelijkheid betreffende de juridische status van zijn vordering vervolgens buiten het akkoord is gehouden - hebben het akkoord geaccepteerd (hierna: de betrokken schuldeisers), zij het dat het UWV hierbij heeft aangegeven dat zij als voorwaarde stelt dat homologatie van het akkoord dient plaats te vinden. Verzoekster heeft vanwege de opstelling van het UWV een WHOA-traject opgestart.
2.7.
Verzoekster heeft op 24 december 2021 de betrokken schuldeisers opnieuw aangeschreven. Zij heeft met die brief van 24 december 2021 de stemprocedure in gang gezet, met vermelding van de hoogte van de bijbehorende vorderingen, het uitkeringspercentage en de uitkering onder het akkoord:
Schuldeiser preferent
Hoofdsom
Uitkeringspercentage
Uitkering
Belastingdienst
€ 301.252
63,2%
€ 190.391
Schuldeiser concurrent
Hoofdsom
Uitkeringspercentage
Uitkering
UWV
€ 29.477
31,6%
€ 9.315
[schuldeiser 3]
€ 8.261
31,6%
€ 2.610
[schuldeiser 4]
€ 50.000
31,6%
€ 15.800
[schuldeiser 5]
€ 43.750
31,6%
€ 13.825
[schuldeiser 6]
€ 90.591
31,6%
€ 28.626
[schuldeiser 7]
€ 53.993
31,6%
€ 17.061
Totaal concurrent
€ 276.072
31,6%
€ 87.238
2.8.
De in het akkoord betrokken schuldeisers hebben in de periode van 24 december 2021 tot en met 10 januari 2022 hun stem kunnen uitbrengen.
2.9.
In het verzoekschrift is het volgende vermeld over de selectie van de schuldeisers waarop het akkoord betrekking heeft.
2.10.
Een deel van de crediteuren die buiten het akkoord zijn gehouden, betreft de zogenoemde dwangcrediteuren. Door verzoekster is aangevoerd dat deze dwangcrediteuren zich ofwel kunnen beroepen op verrekening ofwel dat het crediteuren zijn die betaald moeten worden vanwege de continuïteit van de onderneming de komende maanden, zoals bijvoorbeeld crediteuren met een eigendomsvoorbehoud. Het Pensioenfonds met een vordering van € 15.132,- is ook buiten het akkoord gehouden. De handelscrediteuren met een vordering lager dan
€ 1.000,- zullen om economische redenen volledig worden voldaan en dus ook buiten het akkoord worden gehouden. Tot slot zijn (overige) werknemers gerelateerde vorderingen op grond van artikel 369 lid 4 Fw buiten het akkoord gehouden, alsmede de vordering van de bank als separatist, wiens vordering volledig is gedekt door zekerheden.
2.11.
De belastingdienst ontvangt als preferente crediteur bij homologatie en uitvoering van het akkoord een uitkeringspercentage van 63,2%. De overige crediteuren (allen concurrente crediteuren) ontvangen een uitkeringspercentage van 31,6%. In totaal zullen de betrokken schuldeisers een bedrag van € 277.628,- ontvangen, waarvan de uitbetaling in vier gelijke termijnen vanaf 31 maart 2022 zal plaatsvinden.
2.12.
Aan de betrokken schuldeisers wordt een betalingsgarantie verstrekt. Deze garantie houdt in dat voor ieder van hen (met uitzondering van de aan verzoekster gelieerde crediteur [schuldeiser 7] ) een bedrag is gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van verzoekster gelijk aan het bedrag waarop de desbetreffende schuldeiser in het kader van de uitdeling recht heeft. Indien onverhoopt een termijnbedrag niet tijdig wordt betaald, dan wordt op eerste verzoek via die derdengeldenrekening het desbetreffende bedrag aan een schuldeiser betaald.
2.13.
Het stemverslag met het akkoord en de ontvangen stemverklaringen zijn op 19 januari 2022 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
2.14.
De uitslag van de stemming is in een stemverslag neergelegd. Daarin is onder meer vermeld dat alle betrokken schuldeisers hebben ingestemd met het aangeboden akkoord op voorwaarde dat dit akkoord door de rechtbank wordt gehomologeerd.

3.Het standpunt van verzoekster

3.1.
Verzoekster verzoekt homologatie van het aangeboden akkoord. In het verzoekschrift heeft zij, in aanvulling op het aangeboden akkoord, onder meer het volgende naar voren gebracht.
3.2.
Verzoekster stelt dat aan de vereisten van homologatie is voldaan. Zij verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Het akkoord voldoet aan de wettelijke vereisten. Geen van de wettelijke afwijzingsgronden doet zich voor. De stemprocedure voldoet aan de vereisten. Nakoming van het akkoord is voldoende gewaarborgd.
3.3.
Voorts stelt verzoekster dat artikel 362 lid 3 Fw niet aan homologatie van het akkoord in de weg staat. De door verzoekster ontvangen NOW-steun is geen staatssteun. Bovendien heeft de Europese Commissie geen terugvorderingsbesluit genomen, als bedoeld in voornoemd artikel. Verzoekster verwijst in dit verband naar de inleidende opmerkingen van de wetgever bij de Wet terugvordering staatssteun.

4.Het standpunt van het UWV

4.1.
Het UWV stelt eveneens dat artikel 362 lid 3 Fw niet aan homologatie van het akkoord in de weg staat. Zij heeft daartoe – voor zover voor de beoordeling in deze procedure relevant – aangevoerd dat de NOW-subsidie geen staatssteun is, met daarbij een verwijzing naar de memorie van toelichting bij de Tijdelijke Noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Daarin wordt gemeld dat de NOW geen steunmaatregel is in de zin van artikel 107 lid 1 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

5.De beoordeling

Procedure, rechtsmacht en bevoegdheid

5.1.
Ingevolge artikel 384 lid 1 Fw wijst de rechtbank, nadat zij haar rechtsmacht heeft vastgesteld, het verzoek tot homologatie toe, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 384 lid 2 tot en met lid 5 Fw, voordoet. Voormelde afwijzingsgronden kunnen blijkens de toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 249, nr. 3, p. 16) worden onderverdeeld in de algemene afwijzingsgronden (artikel 384 lid 2 Fw) en aanvullende afwijzingsgronden (artikel 384 lid 3 tot en met 5 Fw). De afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw zien onder meer op de vraag of het besluitvormingsproces zuiver is geweest en dienen door de rechter ambtshalve te worden getoetst. Indien er door een (tegenstemmende) schuldeiser of aandeelhouder tegen de homologatie bezwaar is gemaakt, vindt er vervolgens een verdere toets van het akkoord door de rechter plaats op grond van artikel 384 lid 3 en 4 Fw. Door geen van de schuldeisers is een verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek ingediend.
5.2.
De rechtbank Rotterdam heeft bij de eerdere beschikking van 4 februari 2022 haar rechtsmacht vastgesteld en zich relatief bevoegd verklaard. Op grond van artikel 369 lid 8 Fw is zij ook bevoegd om kennis te nemen van voorliggend verzoekschrift. Verzoekster kan worden ontvangen in haar homologatieverzoek ex artikel 383 lid 1 Fw nu ten minste één klasse van schuldeisers met het akkoord heeft ingestemd.
Toetsing algemene afwijzingsgronden
5.3.
Op basis van de in het geding gebrachte (financiële) stukken en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank vast dat verzoekster verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. De rechtbank constateert verder dat verzoekster de schuldeisers op de juiste wijze in kennis heeft gesteld van het akkoord (artikel 381 lid 1 Fw) en de oproepingsbeschikking (artikel 383 lid 5 Fw). De schuldeisers hebben voldoende bedenktijd gehad alvorens hun stem te moeten uitbrengen. Daarnaast constateert de rechtbank dat het akkoord en de toelichting op het akkoord alle informatie bevat die schuldeisers nodig hebben om zich een oordeel te kunnen vormen over het akkoord en dat het daarom voldoet aan artikel 375 lid 1 en 2 Fw. De rechtbank stelt vast dat de in het akkoord gehanteerde klassenindeling voldoet aan de vereisten van artikel 374 Fw.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat artikel 362 lid 3 Fw niet aan de homologatie van onderhavig akkoord in de weg staat. Een situatie als bedoeld in dat artikel is immers niet aan de orde. Er is geen sprake van een Commissiebesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet terugvordering staatssteun, ingevolge welk besluit staatssteun moet worden terugbetaald. Van een additionele verplichte weigeringsgrond van het akkoord is dus geen sprake.
5.5.
Het is de rechtbank niet gebleken dat er andere redenen zijn die zich tegen homologatie van het akkoord verzetten, zodat de rechtbank het akkoord zal homologeren.

6.De beslissing

De rechtbank homologeert het door [naam 1] B.V. aangeboden akkoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, voorzitter, mr. K.M. van Hassel en
mr. R.P. van Eerde, rechters, en is in aanwezigheid van mr. A.M. Pieters-Boelhouwer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
De griffier is buiten
staat deze beschikking
mede te ondertekenen