Proceskosten bezwaar en beroep
Tijdens de zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de proceskostenvergoeding in bezwaar en in beroep. Het Uwv heeft tijdens de zitting naar voren gebracht, specifiek voor deze procedure, aanleiding te zien voor een extra vergoeding in bezwaar van 0,5 punt voor de reactie op het voornemen van 5 januari 2021. Deze extra vergoeding bedraagt € 267.
Daarnaast zal het Uwv de proceskosten in beroep vergoeden. Dit gaat om drie punten met een waarde van € 759 per punt. Twee van deze punten zien op het indienen van de beroepschriften. Daarnaast wordt één punt toegekend voor het verschijnen op de zitting. De vergoeding voor de proceskosten in beroep is € 2277.
De proceskosten voor bezwaar en beroep komen samen uit op een bedrag van € 2544. Ook vergoedt het Uwv het griffierecht van € 49 aan eiseres. Eiseres heeft tijdens de zitting te kennen gegeven dat zij akkoord is met dit bedrag aan proceskostenvergoeding.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
Eiseres heeft kenbaar gemaakt dat zij aanspraak maakt op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens heeft eiseres aanspraak gemaakt op een vergoeding van de proceskosten in verband met dit verzoek.
Volgens vaste rechtspraak mag in een procedure als deze de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt in beginsel aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
Tijdens de zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat de omstandigheden van het geval een langere behandelduur in bezwaar rechtvaardigen. Zij heeft erop gewezen dat de beslissing over de ZW later is genomen, omdat is gewacht op de WIA-beslissing. Het ligt volgens het Uwv in de rede dat is gewacht vanwege de inhoudelijke samenhang tussen deze besluiten.
De rechtbank vindt het voorstelbaar dat het Uwv de beslissingen over de
ZW- en WIA-uitkering op elkaar wil afstemmen. De rechtbank ziet echter niet in dat daarmee een overschrijding van de behandelduur gerechtvaardigd is. Afstemming van de beslissingen kan immers ook binnen de geldende termijn. Er is niet gebleken van omstandigheden die maken dat dat in dit geval niet mogelijk was.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat in een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een beslissing op het bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en – eventueel – een herhaalde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan wordt toegekend. Indien echter in de loop van de hele procedure één of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar voor rekening van de Staat.
Eiseres heeft op 12 september 2017 bij het Uwv een bezwaarschrift ingediend. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure uiterlijk 12 september 2019 moeten zijn afgerond met een uitspraak in beroep. Dit is niet gebeurd. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2022. Voorgaande maakt dat de termijn is overschreden met een periode van – naar boven afgerond – twee jaar en zes maanden (30 maanden).
De redelijke termijn van anderhalf jaar voor de behandeling in beroep was ten tijde van de eerste uitspraak van de rechtbank (op 23 september 2020) met – naar boven afgerond – tien maanden overschreden. Van de overschrijding van de redelijke termijn is derhalve een periode van tien maanden toe te rekenen aan de rechterlijke fase. Het restant van één jaar en acht maanden wordt toegekend aan de bestuurlijke fase.
De overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en zes maanden leidt, uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden (waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond), tot een schadevergoeding van € 2500. Het Uwv dient 20/30 deel van € 2500 (€ 1667) en de Staat 10/30 deel (€ 833) te betalen. Zij zullen worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
De proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het verzoek tot schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het verzoek om vergoeding van schade en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 met wegingsfactor 0,5). Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase wordt ieder voor de helft van € 759 veroordeeld. Dit houdt in dat zowel het Uwv als de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 379,50.