ECLI:NL:RBROT:2022:1566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
C/10/632707 / KG ZA 22-85
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verbod verhuizing minderjarige en omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2022, is een kort geding aan de orde waarin de man vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de verhuizing van hun minderjarige dochter, [naam kind 3]. De man vordert onder andere een verbod voor de vrouw om met [naam kind 3] naar [plaatsnaam 1] te verhuizen, en stelt dat de vrouw de minderjarige niet mag inschrijven op een basisschool in die buurt. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat zij de primaire opvoedster is en dat de verhuizing in het belang van [naam kind 3] is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw de vrijheid heeft om met [naam kind 3] te verhuizen, gezien de omstandigheden en de voorgestelde omgangsregeling. De vorderingen van de man zijn afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [naam kind 3] om de veertien dagen bij de man verblijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. H.C.A. de Groot en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/632707 / KG ZA 22-85
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing in kort geding van 21 februari 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. M.H.H.B. Stoffels te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • het bericht van mr. Stoffels van 17 februari 2022 met producties
  • de conclusie van antwoord teven eis in reconventie met producties
  • de pleitnota van de man.
1.2.
De zaak is behandeld op 21 februari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man en zijn advocaat mr. Stoffels,
  • de vrouw en haar advocaat mr. Bos,
  • de raad voor de kinderbescherming locatie Rotterdam-Dordrecht, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren:
[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1] (hierna: [naam kind 1] );
[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2007 te [geboorteplaats kind 2] (hierna: [naam kind 2] en
[naam kind 3] , geboren op [geboortedatum kind 3] 2013 te [geboorteplaats kind 3] (hierna: [naam kind 3] ).
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de minderjarigen.
2.5.
De man is eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).

3..Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert samengevat –
1. te verbieden dat de vrouw met [naam kind 3] naar [plaatsnaam 1] verhuist (zonder [naam kind 3] , mag zij vanzelfsprekend wel verhuizen) op straffe van een dwangsom;
subsidiair indien de vrouw al met [naam kind 3] zou zijn verhuisd te gebieden dat [naam kind 3] terugverhuist naar de woning en haar te verbieden om met [naam kind 3] wederom te verhuizen naar [plaatsnaam 1] of een andere locatie buiten [plaatsnaam 2] , zulks op straffe van een dwangsom;
2. te verbieden dat de vrouw [naam kind 3] inschrijft op een basisschool in (de buurt van) [plaatsnaam 1] op straffe van een dwangsom; subsidiair indien de vrouw [naam kind 3] al zou hebben ingeschreven op een andere basisschool dan [naam school] , te gebieden dat [naam kind 3] terug wordt ingeschreven op [naam school] , en de vrouw te verbieden om [naam kind 3] opnieuw op een andere school in te schrijven op straffe van een dwangsom;
3. te oordelen dat [naam kind 3] voorlopig, zolang hier in de bodemprocedure nog niet over is beslist, haar hoofdverblijf bij de man zal hebben;
4. te gebieden dat [naam kind 3] voorlopig, zolang hier in de bodemprocedure nog niet over is beslist, zal worden ingeschreven in de GBA op het adres van de woning, en de man te machtigen om de verandering van de hoofdverblijfplaats en inschrijving in het GBA te bewerkstelligen;
5. de man voorlopig mede te belasten met het gezag over de drie kinderen;
6. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij bepleit de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel deze af te wijzen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
De vrouw vordert samengevat - te bepalen dat de tussen punten 27 tot en met 29 van de conclusie van antwoord beschreven voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) ten behoeve van de minderjarigen voor de duur van het geding bij de rechtbank [plaatsnaam 2] bekend onder C/09/624480 / FA RK 22/556 zal gelden.
De vrouw vordert in conventie en in reconventie verder de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Wegens samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen hierna tegelijk worden besproken.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de vorderingen.
5.3.
Ingetrokken vordering
5.3.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn vordering in conventie om hem voorlopig mede te belasten met het gezag over de minderjarigen ingetrokken. De voorzieningenrechter zal daarom deze vordering afwijzen.
5.4.
De verhuizing, inschrijving basisschool en inschrijving BRP
5.4.1.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de man kort voor zijzelf in 2015 ernstig ziek werd een relatie heeft gekregen met een andere vrouw. Ook staat tussen partijen vast dat de man bij genoemde vrouw inmiddels 2 kinderen heeft. Volgens de vrouw verblijft de man sinds 1 oktober 2018 nadat hij bij zijn vriendin voor de eerste keer weer vader werd, slechts incidenteel thuis bij de vrouw. Ook heeft de man op verdenking van fraude van juni 2020 -februari 2021 in voorarrest verbleven. Die strafzaak loopt nog. Na zijn vrijlating was de man nog minder bij de vrouw in huis. In september 2021 heeft de vrouw besloten de relatie met de man te beëindigen. De vrouw heeft omdat zij al 17 jaar daar als woningzoekende stond ingeschreven een passende woning kunnen vinden in [plaatsnaam 1] . De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij de primaire opvoedster van de minderjarigen is. De 2 oudste kinderen van respectievelijk 16 en 14 jaar hebben laten weten dat zij niet willen verhuizen. De vrouw wil daarom alleen met [naam kind 3] van 8 jaar verhuizen. De man wil dat de vrouw in de woning in [plaatsnaam 2] blijft wonen tezamen met de 3 kinderen. Hij wil een verbod tot verhuizing van [naam kind 3] .
5.4.2.
Volgens artikel 1: 247 lid 3 BW omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat hierin ook bij eenhoofdig gezag een grondslag ligt om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Dit betekent aldus dat het eenhoofdig gezag van de vrouw niet zonder enige betekenis is. Echter in het onderhavige geval heeft de vrouw juist een uitgebreide omgangsregeling voorgesteld waarbij de minderjarigen elkaar ieder weekend zouden zien. De vrouw stelt voor dat het ene weekend alle minderjarigen bij de man verblijven en het andere weekend alle minderjarigen bij de vrouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de afstand tussen [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] voor de uitvoering van deze regeling geen enkel bezwaar. Het gegeven dat de minderjarigen dan niet meer allemaal in hetzelfde huis wonen maakt het oordeel niet anders.
De vrouw heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter aldus de vrijheid met [naam kind 3] te verhuizen naar [plaatsnaam 1] . Reeds hierom zal de voorzieningenrechter de eerste 4 vorderingen van de man afwijzen.
5.4.3.
Ten overvloede is de voorzieningenrechter met de raad van oordeel dat het begrijpelijk is dat de vrouw met [naam kind 3] wil gaan verhuizen naar [plaatsnaam 1] . De enige mogelijkheid voor de vrouw is verblijven in de woning in [plaatsnaam 2] die in eigendom is van de man. Het voorstel van de man dat de vrouw gratis mag blijven wonen lijkt sympathiek, maar dan blijft de vrouw afhankelijk van de man en vreest zij dat de man zo op haar toezicht zal houden. De vrouw wil zich juist losmaken van de man en wil toewerken naar haar zelfstandigheid. De vrouw heeft juist de belangen van [naam kind 3] op een rustige toekomst voor ogen en niet haar eigen belang. Anders dan door de man is betoogd is het niet in het belang van de minderjarigen om in [plaatsnaam 2] op zoek te gaan naar een vervangende woonruimte waarbij het gelet op de krapte van de woningmarkt de vraag is of dit überhaupt zal gaan lukken en als dit al op termijn zal lukken in welk deel van [plaatsnaam 2] . De vrouw heeft nu een woning in een veilige en stabiele omgeving in [plaatsnaam 1] toegewezen gekregen met een netwerk van familie om haar heen. [naam kind 3] kent de familie in [plaatsnaam 1] goed. De vrouw ging al met haar iedere woensdag naar haar de familie in [plaatsnaam 1] . [naam kind 3] komt in de klas bij een van haar nichtjes. Dit alles geeft de vrouw een grotere mogelijkheid om deel te gaan nemen aan het arbeidsproces. Dit zijn factoren die ook in het belang van [naam kind 3] zijn.
5.5.
Omgangsregeling
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven, mocht [naam kind 3] toch gaan verhuizen naar [plaatsnaam 1] akkoord te zijn met de door de vrouw voorgestelde omgangsregeling tussen hem en [naam kind 3] . De voorzieningenrechter zal deze omgangsregeling voorlopig vaststellen totdat in de bodemprocedure daarover definitief zal zijn beslist. De voorzieningenrechter zal de omgangsregeling tussen de vrouw en [naam kind 1] en [naam kind 2] afwijzen omdat zij volgens de man tegen hem hebben gezegd geen weekend per twee weken naar hun moeder in [plaatsnaam 1] te willen. De voorzieningenrechter stelt zich voor dat de vrouw met hen afspraken maakt over het contact. Na het horen van hen beiden in de bodemprocedure kan alsnog een regeling worden bepaald.
5.6.
Proceskosten
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de man af;
in reconventie
6.2.
bepaalt dat de voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht als volgt zal zijn:
- [naam kind 3] is eens in de veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de man, waarbij de man [naam kind 3] op vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [naam kind 3] op zondag bij de man ophaalt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2022 en op 3 maart 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend. [1]

Voetnoten

1.type: