In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker, een particulier, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, alsook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). Verzoeker had eerder een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen voor overtreding van de Wet dieren, welke boete later door de minister werd ingetrokken na herziening van het besluit. Verzoeker trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 759,-, en dat de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- diende te vergoeden. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, die zowel aan de minister als aan de rechtbank kon worden toegerekend. De rechtbank wees erop dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase 5 tot 6 maanden en in de rechterlijke fase ongeveer zeven maanden bedroeg.
De uitspraak werd openbaar gedaan en de rechtbank veroordeelde de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit elk tot betaling van € 750,- aan verzoeker. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de College van Beroep voor het bedrijfsleven.