ECLI:NL:RBROT:2022:1620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
9449602 \ CV EXPL 21-31055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een vader op zijn dochter uit hoofde van een schuldbekentenis met betwisting van authenticiteit en beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden

In deze zaak vordert een vader, eiser, betaling van zijn dochter, gedaagde, op basis van een schuldbekentenis. De vader stelt dat de dochter een bedrag van € 9.078,88 schuldig is, dat voortvloeit uit een lening die hij haar heeft verstrekt via een creditcard. De dochter betwist de authenticiteit van de schuldbekentenis en beroept zich op dwaling en misbruik van omstandigheden. De procedure omvat een mondelinge behandeling en diverse processtukken, waaronder een dagvaarding en een conclusie van antwoord. De vader heeft in 2014 een creditcard aan de dochter ter beschikking gesteld, en in 2017 is een schuldbekentenis ondertekend. De dochter heeft echter aangevoerd dat zij niet volledig begreep wat zij ondertekende en dat haar handtekening mogelijk is gemonteerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dochter de handtekening op de schuldbekentenis niet stellig heeft ontkend, maar dat er voldoende bewijs is dat de schuldbekentenis tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de vader opeisbaar is, omdat de dochter met haar studie is gestopt en de rente niet tijdig heeft betaald. De vader heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, maar deze zijn afgewezen omdat de aanmaning niet correct was. De proceskosten worden gecompenseerd, en de kantonrechter adviseert de vader om terughoudend te zijn met incassomaatregelen, gezien de familieband en de studerende status van de dochter. Uiteindelijk wordt de dochter veroordeeld tot betaling van € 10.271,11, vermeerderd met rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9449602 \ CV EXPL 21-31055
uitspraak: 4 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde ] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.K.S. Verhoek.
Partijen worden hierna aangeduid als “de vader” respectievelijk “de dochter”.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 3 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 28 januari 2022 van mr. Verhoek, met productie;
1.2.
Op 10 februari 2022 is de zaak op een mondelinge behandeling met partijen besproken. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
De vader heeft in 2014 een creditcard ter beschikking gesteld aan de dochter. De creditcard was gekoppeld aan een bankrekening van de vader.
2.2.
Een door partijen geparafeerd document, waarin een overzicht is opgenomen van uitgaven van de creditcard ter hoogte van € 9.078,88 vanaf oktober 2015 tot en met december 2016, vermeldt, voor zover leesbaar en van belang, het volgende:
“Vanaf begin april heb ik 2 dagen per week vrij, waarin ik wil werken. (…) Dat wil zeggen dat ik jou vanaf dan (dus over 2,5 maand kan gaan beginnen met afbetalen.
Zoals we op vakantie hebben besproken, krijg ik gezien de omstandigheden geen toelage. Dus dit komt op een bedrag van 7000.
7000:300=23 maanden. Afgerond 24, dus ik ben 2 jaar bezig met afbetalen.
April 2019 zijn dan mn schulden afgelost als we het op deze manier doen.”
2.3.
In een overeenkomst met de titel “schuldbekentenis” van 28 januari 2017 ((hierna: de schuldbekentenis) is het volgende opgenomen:
“ [gedaagde] geboren op [geboortedatum gedaagde] , woonplaats [woonplaats gedaagde ] , [adres gedaagde] (verder schuldenaar genoemd) verklaart wegens een geld lening een bedrag van € 9078,88 schuldig te zijn aan haar vader [eiser] geboren [geboortedatum eiser] , woonplaats [woonplaats eiser] [adres eiser] (verder schuldeiser genoemd) tegen een rente van 3% .
De volgende bepalingen en bedingen gelden:
1. De hoofdsom wordt afgelost nadat de studie "China Studies" te Leiden is afgerond, of zodra schuldenaar met deze studie stopt, waarna zij maandelijks € 250 aflost. Deze bepaling vervalt wanneer de schuldeiser het bedrag onmiddellijk geheel opeist zoals beschreven in bepaling 4.
2. De looptijd van de lening bedraagt 36 maanden, en gaat in op het moment dat schuldenaar de studie China Studies heeft afgerond of dat schuldenaar met de studie is gestopt. De
schuldenaar mag op ieder moment de schuld geheel of gedeeltelijk aflossen, mits in ronde
sommen van € 50 of een veelvoud daarvan.
3. De over de hoofdsom of het restant verschuldigde rente wordt maandelijks voldaan, tegelijk met de aflossing van de maand.
4. De hoofdsom of het restant daarvan is met rente en kosten dadelijk opeisbaar zonder
voorafgaande opzegging als:
• de schuldenaar de rente niet uiterlijk op de maandelijkse verval datum betaalt.
• de schuldenaar andere verplichtingen tegenover de schuldeiser niet nakomt.
• de schuldenaar overlijdt of failliet verklaar wordt.
• de schuldenaar surseance van betaling heeft aangevraagd.
• roerende of onroerende eigendommen van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk in beslag zijn genomen.
• de schuldenaar boedelafstand doet.
De schuldenaar is in gebreke als de termijn verloopt; er is geen bevel of andere akte van
inverzuimstelling nodig.
5. De rente en aflossing moeten worden gestort op rekening van de schuldeiser:
[bankrekeningnummer] ten name van [eiser] .
6. Alle kosten die de schuldeiser maakt om zijn rechten uit te oefenen of te behouden en alle
verdere kosten die voortkomen uit deze geldlening zijn voor rekening van de schuldenaar.
Getekend te Rotterdam, op 28 januari 2017
Schuldbekentenis voor een bedrag van €9078,88
zegge negenduizendachtenzeventig euro 88 cent
………………………………………………. (de tekst “negenduizendachtenzeventig en achtentachtig cent” staat hier handgeschreven in letters, opmerking kantonrechter)
Ondertekening:
Schuldenaar [gedaagde]
[handtekening]
Schuldeiser [eiser]
[handtekening]”
2.4.
Partijen hebben, voor zover van belang, op 4 en 5 februari 2017 de volgende Whatsappberichten aan elkaar verstuurd:
“[04-02-2017 17:33:07] [naam 2] (de vader, opmerking kantonrechter): Hoi [gedaagde] , als jij morgen om 11 uur komt, vergeet dan aub niet je bankpas en laptop mee te nemen? Wil morgen echt alles voor (en met jou) in kaart brengen van je financiële situatie en duidelijkheid creëren. Tot morgen x dad
(…)
[05-02-2017 15:00:50] [naam 2]: En toch hou ik van je!
Zielsveel! [emoticons]
[05-02-2017 15:01:47] [naam 2]: Ben blij dat alles nu achter je ligt en zodat je nu kan
weer vooruit kan kijken
[05-02-2017 17:24:44) [gedaagde] (de dochter, opmerking kantonrechter): Ik ook heel veel van jou pap [emoticon] dit moest gewoon een keer gebeuren en ga er alles aan doen om het weer recht te trekken op alle fronten, met jou en met mezelf. Zijn heel veel dingen die ik allemaal wil zeggen, maar kortom dankjewel dat je hebt gereageerd zo als je hebt gereageerd. Zal ons allemaal nooit meer zo teleurstellen als dit en ik ga dit oplossen! [emoticon]
2.5.
Op 1 februari 2018 heeft de dochter een bedrag van € 100,00 overgemaakt naar de bankrekening van de vader met de omschrijving “1e terugbetaling creditcard: maximale bedrag wat ik kan missen per maand.”.
2.6.
De gemachtigde van de vader heeft de dochter op 29 juni 2021 een brief per e-mail gestuurd waarin zij in de gelegenheid wordt gesteld om een bedrag van € 10.322,06 binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van de aanmaning te voldoen, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op € 996,97 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.7.
Op verzoek van de gemachtigde van de dochter heeft [naam 1] , gerechtelijk deskundige NRGD, per e-mail van 4 oktober 2021 het volgende geschreven over de handtekening van de dochter op de schuldbekentenis:
“Een deugdelijk onderzoek is aan de hand van een kopie niet mogelijk. De handtekening op de schuldbekentenis kan een montage van een authentieke handtekening zijn, hetgeen bij een kopie over het algemeen alleen kan worden vastgesteld, wanneer de handtekening, die voor de montage is gebruikt, kan worden gevonden. De betwiste handtekening en de voor de
montage benutte handtekening zijn in dat geval 100% congruent.
De storingen in de lijnstructuur en een niet goed uitgelijnd schriftbeeld kunnen het gevolg
zijn van het kopieerproces en/of het omzetten van een scan in pdf-formaat.
Wanneer het document in de originele vorm ter beschikking komt, kan worden vastgesteld of de betwiste handtekening een authentieke, met "natte inkt", geplaatste handtekening, een nabootsing of een reproductie is.”

3..Het geschil

3.1.
De vader heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de dochter te veroordelen aan hem te betalen:
  • € 10.371,11, te vermeerderen met de contractuele rente van 3% over de hoofdsom vanaf 11 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • € 996,97 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021, althans de datum der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
  • de werkelijke kosten van dit geding, althans kosten rechtens, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Aan zijn vordering heeft de vader – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De dochter heeft de schuldbekentenis vrijwillig ondertekend. Op de dochter rust op grond van de schuldbekentenis de verbintenis het door haar toegeëigende geld vermeerderd met de overeengekomen rente te voldoen. De dochter dient die afspraken volledig na te komen. De hoofdsom bedraagt € 9.078,88 en de contractuele rente per 10 augustus 2021 bedraagt € 1.292,23.
3.2.2.
De dochter is voorts op grond van artikel 6 van de schuldbekentenis en artikel 6:96 lid 2 onder c BW buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gaat het om een bedrag van € 996,97. De vader heeft de factuur van zijn advocaat op 21 mei 2021 volledig voldaan, zodat de dochter vanaf die datum eveneens de wettelijke rente verschuldigd is over de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.3.
De dochter is eveneens op grond van artikel 6 van de schuldbekentenis de werkelijke proceskosten verschuldigd. De werkelijke proceskosten bedragen per 25 augustus 2021 € 1.343,10, exclusief de kosten van de deurwaarder en het griffierecht.
3.3.
Het verweer van de dochter strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de vader in de proceskosten. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
3.3.1.
De dochter betwist primair de inhoud en authenticiteit van de schuldbekentenis. De dochter kan zich niet herinneren dat zij een dergelijk uitgebreid stuk heeft getekend.
3.3.2.
De schuldbekentenis dient te worden vernietigd op grond van dwaling. De dochter heeft iets getekend zonder dat zij begreep of kon begrijpen wat de inhoud daarvan was en welke gevolgen dat zou hebben. De schuldbekentenis is ook tot stand gekomen door een wilsgebrek, in het bijzonder misbruik van omstandigheden. De dochter had een emotionele afhankelijkheidspositie ten opzichte van de vader en was bovendien als jongmeerderjarige onervaren. De houding van de vader was dwingend en agressief.
3.3.3.
Meer subsidiair beroept de dochter zich op verrekening. De vader was tot in ieder geval haar 21e levensjaar verplicht om de dochter financieel te ondersteunen. De vader was genoeg draagkrachtig om te voorzien in tenminste de helft van de behoefte van [gedaagde] . De helft van de behoefte van [gedaagde] ligt hoger dan hetgeen de vader door middel van de verstrekte creditcard voor de dochter heeft betaald.
3.3.4.
De vordering is niet opeisbaar, omdat de dochter in de veronderstelling verkeerde dat er pas een betalingsplicht ontstond op het moment dat zij fulltime ging werken. Dat moment is nog niet aangebroken.
3.3.5.
Voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten bestaat geen grondslag, zodat die vordering dient te worden afgewezen.

4..De beoordeling

Authenticiteit schuldbekentenis
4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft de dochter verduidelijkt dat de handtekening op de schuldbekentenis wel haar handtekening is, maar dat zij denkt – onder verwijzing naar hetgeen de handschriftdeskundige daarover heeft verklaard, zie r.o. 2.7 – dat haar handtekening in het document is geplakt door de vader. De vader heeft dat betwist.
4.2.
Ten aanzien van de schuldbekentenis zoals door de vader is overgelegd, geldt dat dit een onderhandse akte is, die in beginsel dwingende bewijskracht oplevert (artikel 157 lid 2 jo. artikel 158 lid 1 Rv), tenzij de handtekening stellig wordt ontkend (artikel 159 lid 2 Rv). Aangezien aan deze stellige ontkenning geen zware eisen worden gesteld (vgl. Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:572) en een duidelijke betwisting van de echtheid voldoende is, is de kantonrechter van oordeel dat van een stellige ontkenning van de handtekening door de dochter sprake is. De door de vader overgelegde schuldbekentenis kan derhalve niet zonder meer als dwingend bewijs van zijn stelling dienen.
4.3.
De kantonrechter is echter van oordeel dat uit de overige door de vader ingebrachte stukken voldoende vast is komen te staan dat tussen partijen de schuldbekentenis tot stand is gekomen, zoals door de vader gesteld. In het door partijen geparafeerde document (zie r.o. 2.2) wordt immers ook gerefereerd aan een totale schuld van de dochter aan de vader van € 9.078,88, waarbij eveneens een betalingsregeling is voorgesteld door de docter. Ook uit de tussen partijen gewisselde Whatsappberichten (zie r.o. 2.4) volgt dat partijen de financiële situatie van de dochter in kaart hebben gebracht en de dochter er alles aan ging doen om “het weer recht te trekken”. Tot slot blijkt ook uit de omschrijving van de betaling van 1 februari 2018 (zie r.o. 2.6) dat sprake was van een eerste afbetaling door de dochter. Tegen deze achtergrond is de stelling van de dochter dat haar handtekening door de vader in de schuldbekentenis is geplakt onvoldoende. Uit de constateringen van de door de dochter geraadpleegde deskundige volgt immers niet dat vaststaat dat de handtekening van de dochter in het document is geplakt. Voorts hebben beide partijen ter zitting verklaard dat zij niet in het bezit zijn van de originele schuldbekentenis, zodat ook om die reden aan nadere bewijslevering niet kan worden toegekomen. Het verweer van de dochter met betrekking tot de authenticiteit van de schuldbekentenis wordt dan ook verworpen en de conclusie is dat op grond van het vorenstaande de afspraken zoals weergegeven in de schuldbekentenis voldoende zijn komen vast te staan.
Het beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden
4.4.
De dochter heeft zich voorts beroepen op vernietiging van de schuldbekentenis op grond van dwaling. Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten is op grond van artikel 6:228 lid 1 BW vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij en indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de dochter onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op dwaling. De dochter heeft niet toegelicht aan welke inlichting van de vader haar dwaling te wijten zou zijn. Sterker nog, zij heeft in haar conclusie van antwoord zelf aangevoerd dat haar vader haar in het geheel geen inlichtingen heeft verschaft. De dochter heeft voorts niet toegelicht waarom zij niet zou hebben getekend als zij had begrepen wat er in de schuldbekentenis stond. Bovendien is het de vraag of, indien er sprake zou zijn geweest van dwaling, die dwaling niet voor rekening van de dochter dient te blijven. Onduidelijk is waarom de dochter niet in staat zou zijn geweest om te begrijpen wat de gevolgen van de schuldbekentenis voor haar waren. Om deze redenen ziet de kantonrechter geen grond voor vernietiging van de schuldbekentenis op grond van dwaling.
4.5.
De kantonrechter gaat ook voorbij aan het beroep van de dochter op vernietiging van de schuldbekentenis op grond van een wilsgebrek, in het bijzonder misbruik van omstandigheden. Van misbruik van omstandigheden is ingevolge artikel 3:44 lid 4 BW sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling of het tot stand komen van een rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De dochter heeft in dit verband slechts gesteld dat zij een emotionele afhankelijkheidspositie had ten opzichte van haar vader en bovendien onervaren was. Deze omstandigheden zijn niet dusdanig bijzonder dat zij, zonder nadere toelichting die ontbreekt, kunnen worden beschouwd als bijzondere omstandigheden in het licht van artikel 3:44 lid 4 BW. Bovendien is nergens uit gebleken dat de houding van de vader ten tijde van de ondertekening dwingend en agressief was, hetgeen door de dochter is gesteld en door vader, onder verwijzing naar de toon van de nadien gewisselde Whatsappberichten (zie r.o. 2.5) en de verklaring van zijn partner, gemotiveerd is betwist.
Opeisbaarheid
4.6.
Voorts is in geschil of de vordering thans opeisbaar is. De schuldbekentenis bepaalt daarover in artikel 2 dat de looptijd van de lening ingaat op het moment dat de dochter de studie China Studies heeft afgerond of op het moment dat zij met deze studie is gestopt. De lening met rente en kosten is volgens artikel 4 opeisbaar als de rente niet uiterlijk op de maandelijkse vervaldatum is betaald. Niet in geschil is dat dat de dochter met de studie China Studies is gestopt en zij nadien de rente niet uiterlijk op de maandelijkse vervaldatum heeft betaald. Dat maakt dat de vordering opeisbaar is. Dat de dochter in de veronderstelling verkeerde dat zij pas gehouden was tot aflossing van de schuld op het moment dat zij fulltime ging werken, maakt dat niet anders. De conclusie is dan ook dat de hoofdsom ad € 9.078,88 toewijsbaar is.
Contractuele rente
4.7.
De dochter heeft de hoogte van de verschenen contractuele rente niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat van het gevorderde bedrag ingevolge artikel 6:44 BW de deelbetaling ad € 100,00 in mindering strekt. De kantonrechter zal daarom een bedrag van € 1.192,23 aan verschenen contractuele rente berekend tot 11 augustus 2021 toewijzen. De contractuele rente vanaf 11 augustus 2021 zal worden toegewezen over een bedrag van € 9.078,88.
Verrekening
4.8.
De dochter heeft zich meer subsidiair beroepen op verrekening van de vordering met de door de vader onbetaalde jongmeerderjarige alimentatie. Artikel 6:127 lid 2 BW bepaalt onder meer dat voor een bevoegdheid tot verrekening is vereist dat de schuldenaar (i.c. de dochter) bevoegd is tot zowel betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. De bevoegdheid tot verrekening ontbreekt derhalve indien de vordering van de dochter niet opeisbaar is. Vaststaat dat de dochter geen verzoek bij de rechtbank heeft ingediend tot vaststelling van de jongmeerderjarige alimentatie ex artikel 1:395a BW. Daarmee is de door de dochter gepretendeerde tegenvordering niet opeisbaar en bestaat er aldus geen bevoegdheid tot verrekening. Bovendien is de gepretendeerde tegenvordering niet op eenvoudige wijze vast te stellen en dient ook op de voet van artikel 6:136 BW voorbij te worden gegaan aan het verrekeningsverweer van de dochter.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
De vader maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vader is in zijn aanmaning uitgegaan van een hogere vordering dan op dat moment was verschuldigd. De vader heeft bij de aangezegde totaalvordering ad € 10.322,06 immers geen rekening gehouden met de deelbetaling van € 100,00. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze wijze van verdeling van de proceskosten is gebruikelijk. De kantonrechter ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen reden om in deze zaak van dat gebruik af te wijken, omdat uit artikel 6 van de schuldbekentenis niet zonder meer volgt dat met “alle kosten” de werkelijk gemaakte proceskosten worden bedoeld.
4.11.
De kantonrechter geeft de vader in overweging om, gelet op de familieband tussen partijen, de omstandigheid dat de dochter thans nog studeert en de wens van de vader om de dochter schuldenvrij aan haar loopbaan te laten beginnen, de nodige terughoudendheid te betrachten met het eventueel treffen van incassomaatregelen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de dochter om aan de vader tegen kwijting te betalen € 10.271,11, vermeerderd met de contractuele rente ad 3% over € 9.078,88 vanaf 11 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
49039