ECLI:NL:RBROT:2022:1631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/10/614585 / HA ZA 21-208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over appartementsrechten en handhaving splitsingsakte met betrekking tot gebruik en wijzigingen aan gemeenschappelijke delen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Vereniging van Eigenaren (VvE) en een eigenaar van een appartementsrecht. De VvE, vertegenwoordigd door [naam eiseres], vorderde dat de eigenaar, [naam gedaagde], onrechtmatig aangebrachte wijzigingen aan de gemeenschappelijke gedeelten en zaken zou herstellen. De eigenaar had in de loop der jaren verschillende aanpassingen gedaan aan het gebouw, waaronder het aanbrengen van doorbraken en het gebruik van ruimtes in strijd met de splitsingsakte. De rechtbank oordeelde dat de eigenaar inbreuk had gemaakt op de bepalingen van de splitsingsakte, die het gebruik van de appartementen en gemeenschappelijke delen reguleert. De rechtbank heeft de eigenaar veroordeeld om binnen een jaar de aangebrachte wijzigingen ongedaan te maken en de ruimtes weer in de oorspronkelijke staat te herstellen. Tevens werd geoordeeld dat de eigenaar geen gebruik mocht maken van de woning als tandartspraktijk, aangezien dit niet in overeenstemming was met de bestemming van het appartementsrecht. De rechtbank heeft de vorderingen van de VvE grotendeels toegewezen, maar ook enkele vorderingen van de eigenaar in reconventie gehonoreerd, waaronder de verklaring dat hij geen boetes verschuldigd was voor bepaalde wijzigingen die voor de splitsingsakte waren aangebracht. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614585 / HA ZA 21-208
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.F. Simonse te Arnhem,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.J.M.I. Souren te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 maart 2021, met 49 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van 19 mei 2021, met 52 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering van eis in conventie, met producties 50 tot en met 61;
  • de akte overlegging producties van [naam eiseres] , met twee producties;
  • de brief van [naam gedaagde] met producties 53 tot en met 75;
  • de notitie zonder producties voorafgaand aan de mondelinge behandeling van [naam eiseres] ;
  • de aanvullende notitie van [naam gedaagde] ;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen voor de mondelinge behandeling op 10 december 2021, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is tandarts. In 1989 heeft hij de tandartspraktijk aan de [adres 1] overgenomen. Vervolgens is hij de ruimtes waarin deze praktijk was gevestigd gaan huren.
2.2.
In 1993 is Woningbouwvereniging “De Combinatie” (hierna: De Combinatie) eigenaar geworden van, vereenvoudigd gezegd, alle appartementsrechten die thans zijn ondergebracht in [naam eiseres] (zie 2.6). Het gaat, vereenvoudigd gezegd, om ruimtes in een gebouw op de hoek van de [straatnaam 1] en [straatnaam 2] in [plaatsnaam] (hierna: het gebouw).
2.3.
In 1997 heeft De Combinatie het gebouw verbouwd en gerenoveerd. Daarbij is onder meer een doorbraak gerealiseerd tussen de [adres 2] en [adres 1] en een nieuwe toegangsdeur van het gebouw geplaatst. Een aantal installaties van de tandartspraktijk is toen verplaatst naar de ruimte boven de goederenlift.
2.4.
[naam gedaagde] heeft de tandartspraktijk in stappen uitgebreid. In de loop der jaren heeft hij een aantal wijzigingen aangebracht aan, in en om het gebouw. [naam gedaagde] was op 23 juli 2004 huurder (en dus geen eigenaar) van delen van het gebouw.
2.5.
Bij akte van hoofdsplitsing van 23 juli 2004 zijn zeven registergoederen, gelegen aan [straatnaam 2] en/of de [straatnaam 1] , gesplitst in vijf appartementsrechten, waaronder appartementsrecht [nummer 1] of [nummer 2] . Artikel 9 lid 2 van deze akte bepaalt onder meer het volgende.
“9.2. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden niet gerekend:
- de grond en de constructie van het gebouw, waaronder begrepen de funderingen, de dragende muren, de kolommen, het geraamte en de gevels (daaronder begrepen de gevelbeplatingen en de zich in de gevels bevindende kozijnen en deuren met bijbehorend hang- en sluitwerk), alsmede de luifels die zich bevinden aan en het dak (inclusief dakopbouw) dat zich bevindt op het privé-gedeelte van het appartementsrecht met index [nummer 1]. Deze zaken behoren tot het appartementsrecht met index [nummer 1].
(…)
- het parkeerterrein, alsmede de toegangsdeur van het parkeerterrein en de installatie met toebehoren voor de bediening van de toegangsdeur. Deze zaken behoren tot het appartementsrecht met index [nummer 3];
- de entreeruimten en trappenhuizen die strekken ten behoeve van één privé-gedeelte, zoals aangegeven op de splitsingstekening. Deze behoren tot het desbetreffende appartementsrecht;
- de liften en liftschachten met bijbehorend installaties die strekken ten behoeve van één privé-gedeelte zoals aangegeven op de splitsingstekening. Deze behoren tot het desbetreffende appartementsrecht;
- de afwerkvloeren, afwerkplafonds en niet-constructieve wanden die zich bevinden binnen een privé-gedeelte. Deze behoren tot het desbetreffende appartementsrecht;
- de schoorstenen, de leidingschachten en de rook- en ventilatiekanalen die uitsluitend dienstbaar zijn aan één privé-gedeelte en/of zijn aangegeven op de splitsingstekening. Deze behoren tot het desbetreffende appartementsrecht;
- de leidingen, voorzover uitsluitend dienstbaar aan één privé-gedeelte, voor het transport van gas, water, electriciteit en telefoon-, audio-, video- en andersoortige communicatiesignalen vanaf de aansluitingen op de dienstleidingen. Deze zaken behoren tot het desbetreffende appartementsrecht;
- de (overige) technische ruimten met de installaties met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken, voor zover die alleen strekken ten behoeve van één privé-gedeelte, waaronder onder meer (doch niet uitsluitend) de installaties met de daarbij behorende leidingen, voorzieningen en overige werken voor de zelfstandige verwarming van een privé-gedeelte of een gedeelte daarvan, alsmede voor de mechanische ventilatie en luchtbehandeling, de rook- en branddetectie en de brandbestrijding en de verlichting.
Deze zaken behoren tot het desbetreffende appartementsrecht.”
2.6.
Bij akte van ondersplitsing van eveneens 23 juli 2004 (hierna: de splitsingsakte) is appartementsrecht [nummer 2] ondergesplitst in 25 appartementsrechten. Ook is bij de splitsingsakte [naam eiseres] opgericht. De splitsingsakte bevat onder meer de volgende bepalingen.

F. Gebruik, beheer en onderhoud van de Gemeenschappelijke gedeelten en de Gemeenschappelijke zaken
Artikel 9.
1. Tot de Gemeenschappelijke gedeelten en Gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voorzover aanwezig:
a. de zaken en gedeelten die krachtens artikel 9 lid 1 van de hoofdsplitsing als zodanig zijn aangemerkt met uitzondering van die zaken en gedeelten die krachtens artikel 9 lid 2 van de hoofdsplitsing zijn toegerekend aan de appartementsrechten met indices [nummers 1];
b. de zaken en gedeelten die krachtens artikel 9 lid 2 van de hoofdsplitsing zijn toegerekend aan het appartementsrecht met index [nummer 1].
2. Het is een Eigenaar of Gebruiker zonder toestemming van Vergadering A [de vergadering van [naam eiseres] ; opmerking rechtbank] niet toegestaan veranderingen aan te brengen in de Gemeenschappelijke gedeelten en de Gemeenschappelijke zaken, ook als deze zich in de Privé-gedeelten bevinden. Ten aanzien van zaken en gedeelten, die krachtens de hoofdsplitsing niet bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt (gemeenschappelijk), is tevens de toestemming van Vergadering B [de vergadering van [naam eiseres] van de hoofdsplitsing; opmerking rechtbank] vereist.
(…)
Artikel 11.
Iedere Eigenaar en Gebruiker heeft het gebruik van de Gemeenschappelijke gedeelten en de Gemeenschappelijke zaken volgens de bestemming daarvan. Hij moet daarbij in acht nemen het reglement, het eventuele huishoudelijk reglement en de eventuele regels als bedoeld in artikel 5:128 Burgerlijk Wetboek. Hij mag geen inbreuk maken op het recht van medegebruik van de andere Eigenaars en Gebruikers.
Artikel 12.
1. Iedere Eigenaar en Gebruiker is verplicht zich te onthouden van luidruchtigheid, het onnodig verblijf in de Gemeenschappelijke gedeelten, voorzover deze niet voor het verblijf voor korte of lange tijd bestemd zijn, en het plaatsen van voertuigen of andere voorwerpen op plaatsen die hiervoor niet zijn bestemd.
2. De wanden en plafonds van de Gemeenschappelijke gedeelten mogen niet worden gebruikt voor het ophangen van schilderijen of andere voorwerpen, en het aanbrengen van decoraties en dergelijke.
(…)
Artikel 13.
1. Iedere op-, aan- of onderbouw zonder toestemming van Vergadering A en Vergadering B is verboden.
2. Het aanbrengen aan de buitenzijde van het Registergoed van naamborden, reclame-aanduidingen, uithangborden, vlaggen en in het algemeen van uitstekende voorwerpen, mag in het algemeen slechts geschieden met toestemming van Vergadering A en Vergadering B of volgens regels te bepalen in het huishoudelijk reglement.
(…)
6. In afwijking op het bepaalde in (…) is het voor de eigenaren van de Appartementsrechten met indices [nummers 2] toegestaan de gemeenschappelijke buitenruimte aangrenzend aan hun Privé-gedeelten in te richten als terras, mits met toestemming van het Bestuur. Het terras dient zodanig te zijn dat geen schade wordt toegebracht aan het dak en/of de Privé-Gedeelten van de overige Eigenaars. Indien overeenkomstig het in de vorige zin bepaalde een terras is gerealiseerd, is dit terras voor rekening en risico van de eigenaar van Appartementsrechten met indices [nummers 2] . De toestemming wordt ten aanzien van de eerste Eigenaars van de Appartementsrechten geacht te zijn verleend. De toestemming kan echter door het Bestuur worden ingetrokken om het Bestuur moverende redenen.
Artikel 14.
De Eigenaars en Gebruikers mogen zonder toestemming van Vergadering A en Vergadering B geen verandering in het Registergoed aanbrengen, waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden. De toestemming kan niet worden verleend indien de hechtheid van het Registergoed door de verandering in gevaar zou worden gebracht.
(…)
Artikel 17.(…)
4. Iedere Eigenaar en Gebruiker is verplicht het Privé-gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, te weten:
- voor het appartementsrecht met index [nummer 4] : bedrijfsruimte met berging;
- voor het appartementsrecht met index [nummer 5] : bedrijfsruimte met berging en vitrine;
- voor het appartementsrecht met index [nummer 6] : technische ruimte;
- voor de appartementsrechten met indices [nummers 3] : woning met berging;
- voor de appartementsrechten met indices [nummer 9] en [nummer 10] : woning/praktijkruimte met berging;
- voor de appartementsrechten met indices [nummers 4] : berging voor opslag van niet gevaarlijke stoffen, terwijl de appartementsrechten met indices [nummer 7] en [nummer 8] tevens als praktijkruimte ter ondersteuning van de appartementsrechten indices [nummer 9] en [nummer 10] mogen worden gebruikt.
(…)
Artikel 29.
1. Bij overtreding of niet-nakoming van een der bepalingen van de wet, van het reglement of van het eventuele huishoudelijk reglement, hetzij door een Eigenaar, hetzij door een Gebruiker, zal Bestuur A [het bestuur van [naam eiseres] ; opmerking rechtbank] de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding of niet-nakoming.
2. Indien de betrokkene binnen een maand geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan Bestuur A hem een boete opleggen van ten hoogste een bedrag dat door Vergadering A voor zodanige overtredingen of niet nakoming is bepaald voor elke overtreding of niet-nakoming, onverminderd de gehoudenheid van de betrokkene tot schadevergoeding, zo daartoe termen aanwezig zijn, en onverminderd de andere maatregelen,
welke Vergadering A kan nemen krachtens de wet of het reglement.
3. De te verbeuren boeten komen ten bate van Vereniging A.”
2.7.
Op verschillende data vanaf het jaar 2005 heeft [naam gedaagde] de appartementsrechten [nummers 5] gekocht en geleverd gekregen. Daarnaast is hij in onderhandeling over de koop van appartementsrecht [nummer 11] .
[naam gedaagde] is tevens eigenaar van appartementsrecht [nummer 12] in de hoofdsplitsing, een kantoorruimte op het adres [adres 3] , en van zes parkeerplaatsen bij het gebouw, onderdeel van appartementsrecht [nummer 3] in de hoofdsplitsing.
2.8.
Bij brieven van 27 februari 2017 heeft de beheerder van [naam eiseres] [naam gedaagde] aangeschreven wegens een aantal vermeende inbreuken op de splitsingsakte. Partijen hebben elkaar vervolgens verschillende brieven en e-mails gestuurd en met elkaar overlegd over de situatie.
2.9.
Op 22 mei 2018 heeft een vergadering van [naam eiseres] plaatsgevonden. Op de agenda van deze vergadering stond onder meer het volgende.

6. Handhaving splitsingsakte
a. Procesmachtiging
b. Boete overtreding van de statuten”
Agendapunt 6A betreft, kort gezegd, een machtiging aan het bestuur van [naam eiseres] om een procedure tegen [naam gedaagde] te starten. De vergadering van [naam eiseres] heeft deze machtiging verleend en heeft in het kader van agendapunt 6B (wat [naam eiseres] noemt) een boetereglement vastgesteld. Dit is een lijstje met de volgende aanhef.
“Gezien artikel 29 lid 2 van de splitsingsakte is het bestuur bevoegd de volgende maximale boetes voor zodanige overtredingen of niet nakoming op te leggen:”
2.10.
Bij brief van 26 juli 2018 heeft [naam eiseres] gewezen op verschillende vermeende overtredingen van de splitsingsakte en [naam gedaagde] medegedeeld dat deze brief een waarschuwing is in de zin van artikel 29 lid 1 van de splitsingsakte. Nadat bleek dat [naam gedaagde] de door [naam eiseres] gewenste maatregelen niet wilde treffen, heeft [naam eiseres] het standpunt ingenomen dat [naam gedaagde] boetes heeft verbeurd wegens overtredingen van de splitsingsakte. Verder overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert na eiswijziging dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) [naam gedaagde] veroordeelt om binnen drie maanden na het vonnis of een door de rechtbank te bepalen termijn de onrechtmatig aangebrachte wijzigingen aan en/of in de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken op deugdelijke wijze en voor zover mogelijk in oorspronkelijke staat te herstellen, waaronder begrepen:
a. ten aanzien van de loze ruimte bij de goederenlift op de begane grond; het verwijderen en verwijderd houden van de daarin geplaatste technische installaties en overige zaken alsmede herstel van de gecreëerde toegang;
b. ten aanzien van de bergingen [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] ; de exclusief in gebruik genomen gang vrijgeven en vrijhouden en de scheidingswanden tussen de bergingen [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] terugplaatsen;
c. het herstellen van de doorbraak in de constructie tussen appartementsrecht [nummer 10] , plaatselijk bekend als [adres 1] en appartementsrecht [nummer 12] in de hoofdsplitsing, plaatselijk bekend als [adres 3] ;
d. het terugbrengen van de appartementsrechten [nummer 9] en [nummer 10] naar twee afzonderlijke privégedeelten;
e. ten aanzien van de buitengevel van het gebouw bij het parkeerterrein; het verwijderen en verwijderd houden van de verlichting met bijbehorende leidingen, de (naam)borden, het oplaadpunt voor elektrische auto’s en de kast;
f. het verwijderen en verwijderd houden van de camera’s die zijn bevestigd op gemeenschappelijke zaken en/of zijn gericht op de gemeenschappelijke gedeelten;
g. het verwijderen en verwijderd houden van de tagsystemen op de gemeenschappelijke muren, kozijnen en deuren;
h. het verwijderen en verwijderd houden van de watermeter met bijbehorende leidingen in de kelder van het gebouw bij de berging van appartementsrecht [nummer 10] en het herstellen van de gemeenschappelijke muren en de gemaakte doorvoeren;
i. het verwijderen en verwijderd houden van de kast techniekwerk op de begane grond in het gemeenschappelijke trappenhuis;
j. het verwijderen en verwijderd houden van de (licht)reclame aan de binnenzijde van de entree op de begane grond in de gemeenschappelijke entree en de (licht)reclame aan de buitenzijde van het gebouw aan de [adres 4] ;
dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,- of een door de rechtbank te bepalen bedrag voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [naam gedaagde] verzuimt een van deze wijzigingen tijdig ongedaan te maken, met een maximum van € 500.000,- of een door de rechtbank te bepalen maximum;
2) [naam gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na het vonnis of een door de rechtbank te bepalen termijn een door een erkende aannemer op te stellen plan van aanpak ten aanzien van de herstelwerkzaamheden ter goedkeuring aan het bestuur van [naam eiseres] voor te leggen, waaruit blijkt hoe en wanneer deze wijzigingen worden hersteld. Dit op straffe van een dwangsom van € 5.000,- of een door de rechtbank te bepalen bedrag voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [naam gedaagde] verzuimt hieraan te voldoen, met een maximum van € 500.000,- of een door de rechtbank te bepalen maximum;
3) voor recht verklaart dat de loze ruimte bij de goederenlift op de begane grond tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken behoort;
4) voor recht verklaart dat onder het begrip “woning met berging” uit artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte geen gebruik als tandartsenpraktijk valt en dat de tandartsenpraktijk [naam praktijk] , gevestigd aan [adres 5] , als bedrijfsmatige tandartsenpraktijk dient te worden aangemerkt en niet als woning met berging;
5) voor recht verklaart dat onder het begrip “berging” uit artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte geen gebruik als kleed-, was- en/of strijkruimte valt;
6) [naam gedaagde] verbiedt om:
a. in de woning aan [adres 5] een tandartsenpraktijk zoals [naam praktijk] dan wel een andere tandartsenpraktijk en/of een bedrijfsmatig gebruik in het algemeen te (laten) voeren en [naam gedaagde] te gebieden alle gedragingen te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden die strijdig zijn met splitsingsakte, waaronder in ieder geval begrepen het (laten) exploiteren van een tandartsenpraktijk of soortgelijke praktijk voor tandheelkunde en mondhygiëne, welk verbod en gebod vier weken na het vonnis of op een door de rechtbank te bepalen datum ingaan;
b. in de appartementsrechten [nummer 9] , [nummer 10] en [nummer 13] , rechtgevend op het uitsluitend gebruik van een berging in de kelder van het gebouw aan [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] , een tandartsenpraktijk zoals [naam praktijk] dan wel een andere tandartsenpraktijk en/of een bedrijfsmatig gebruik in het algemeen te (laten) voeren en [naam gedaagde] te gebieden alle gedragingen te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden die strijdig zijn met de splitsingsakte, waaronder in ieder geval het gebruik van bergingen in de kelder van het gebouw aan [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] als kleed-, was- en/of strijkruimte, welk verbod en gebod vier weken na het vonnis of op een door de rechtbank te bepalen datum ingaan;
dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,- of een door de rechtbank te bepalen bedrag voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [naam gedaagde] een van de ver- en geboden onder 6 overtreedt, met een maximum van € 500.000,- of een door de rechtbank te bepalen maximum;
7) [naam gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis € 14.500,- aan [naam eiseres] te betalen wegens verbeurde boetes;
8) voor recht verklaart dat het dakterras niet gebruikt mag worden als verkeersruimte om te gaan van en naar de appartementen aan de [adres 2] en [adres 1] en [adres 5] ;
met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [naam eiseres] , kort samengevat, ten grondslag dat [naam gedaagde] stelselmatig handelt in strijd met zijn verplichtingen op grond van de splitsingsakte. [naam eiseres] voert deze procedure om af te dwingen dat [naam gedaagde] daarmee stopt. [naam eiseres] vordert dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld de overtredingen te beëindigen of ongedaan te maken (vorderingen 1, 2 en 6), zij vordert een aantal verklaringen voor recht (vorderingen 3, 4, 5 en 8) en zij vordert dat [naam gedaagde] de door hem verbeurde boetes betaalt (vordering 7). In punt 211 van de dagvaarding is vordering 7 als volgt gespecificeerd.
“- Berging boven de goederenlift, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Gebruik bergingen met indexnummer [nummer 9] en [nummer 13] als kleedruimte en was- en strijkruimte in strijd met de bestemming, tweemaal een overtreding van artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte; (€ 2.500,- x 2 =) € 5.000,-
- Gebruik van de woning met indexnummer [nummer 14] als praktijkruimte in strijd met de bestemming, overtreding van artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte; € 2.500,-
- Plaatsing van camera's aan gemeenschappelijke zaken in gemeenschappelijke gedeelten, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Doorbraken tussen diverse appartementsrechten, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Wegbreken draagmuren, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Aanleggen leidingen in/aan gemeenschappelijke gedeelten en zaken, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Wijzigingen aan de gevel (naamaanduidingen en verlichting), overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-
- Plaatsing zuurstofopslag, overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte; € 1.000,-”
3.3.
[naam gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres] in haar vorderingen of afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [naam eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat de splitsingstekening bij de splitsingsakte omissies bevat ten aanzien van de feitelijke situatie van het registergoed ten tijde van het opstellen van de akte, met betrekking tot:
a. de doorbraak van de [adres 2] en [adres 1] ; en
b. de ruimte boven de goederenlift;
2) voor recht verklaart dat de gemeenschappelijke ruimte boven de goederenlift op de begane grond tot het privégedeelte van [eiser] behoort, althans dat [eiser] gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van deze ruimte ten behoeve van de daarin geplaatste technische installaties en overige zaken inclusief de toegang, met inbegrip van onderhoud, herstel en vernieuwing;
3) voor recht verklaart dat het gedeelte van de gemeenschappelijke gang tussen de bergingen [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] zoals sinds 2008 door [eiser] in gebruik genomen tot het privégedeelte van [eiser] behoort;
4) voor recht verklaart dat de doorbraken tussen de appartementen [adres 2] en [adres 1] en [adres 1] en [adres 3] en de bergingen [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] alsmede het (mede)gebruik van het appartement [adres 5] ten behoeve van de tandartspraktijk veranderingen van tijdelijke aard zijn en zich lenen voor herstel en geen gevolgen hebben voor de goederenrechtelijke situatie;
5) voor recht verklaart dat [eiser] voor:
a. wijzigingen van ondergeschikte aard zoals het aan de buitengevels van het gebouw aanbrengen van verlichting met bijbehorende leidingen, de (naam)borden, het oplaadpunt voor de elektrische auto’s, de kast, de camera’s, de tagsystemen, de watermeter met bijbehorende leidingen, de kast techniekwerk en de (licht)reclames;
b. het (mede)gebruik van de appartementen [adres 6] en [adres 4] ten behoeve van de tandartspraktijk; en
c. de doorbraken tussen de appartementen [adres 2] , [adres 1] en [adres 3] en de bergingen [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] geen toestemming (meer) nodig heeft van [verweerster] en/of dat [verweerster] een verzoek tot toestemming niet op onredelijke gronden mag weigeren anders dan aantoonbaar onaanvaardbaar gevaar, hinder of overlast voor het gebouw en/of haar bewoners en gebruikers;
6) voor recht verklaart dat onder de privaatrechtelijke bestemming ‘berging’ ook (ondersteunend aan de praktijkvoering) gebruik daarvan valt als kleed-, was- en/of strijkruimte, inclusief daarmee verbonden zaken zoals lockers, was- en strijkmachines en activiteiten zoals omkleden, wassen en strijken;
7) voor recht verklaart dat het dakterras mede gebruikt mag worden om te gaan van en naar de appartementen aan de [adres 2] en [adres 1] en [adres 6] en [adres 5] door de eigenaren en de hunnen van de aangrenzende appartementen [nummers 2] ;
8) voor recht verklaart dat de privaatrechtelijke bestemming van het appartement aan [adres 5] ten onrechte als ‘woning met berging’ in de ondersplitsingakte is opgenomen vanwege het ontbreken van bedrijfsmatig (mede)gebruik, waaronder als tandartspraktijk;
9) voor recht verklaart dat [eiser] in verband met de in het petitum van de dagvaarding genoemde zaken op grond van het boetereglement geen (bestaande en/of nieuwe) boetes is verschuldigd alsmede [verweerster] te verbieden boetes op te leggen en/of te incasseren voor overtredingen begaan in de periode sinds de totstandkoming van het reglement tot de datum van het vonnis, althans tot 19 mei 2021. Dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,- of een door de rechtbank te bepalen bedrag per nieuw op te leggen en/of te incasseren (nieuwe en/of bestaande) boete, met een maximum van € 50.000,- of een door de rechtbank te bepalen maximum.
3.6.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] , kort samengevat, ten grondslag dat [verweerster] ten onrechte voorbij gaat aan de geschiedenis van de tandartspraktijk, de door De Combinatie als voormalig eigenaar gerealiseerde verbouwingen en het gegeven dat de splitsingsstukken op onderdelen niet in overeenstemming zijn met de toenmalige feitelijke situatie. [eiser] handelt niet in strijd met de splitsingsakte, althans het optreden van [verweerster] tegen [eiser] in het kader van de handhaving van de splitsingsakte is volstrekt onredelijk. [eiser] wil dat [verweerster] daarmee stopt en vordert een aantal verklaringen voor recht ter verduidelijking van de wederzijdse rechten en plichten.
3.7.
[verweerster] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen of afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten, vanaf de achtste dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
Algemeen
4.1.
[naam gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [naam eiseres] . De rechtbank acht deze wijziging niet in strijd met de goede procesorde en doet daarom recht op de gewijzigde eis, weergegeven in 3.1.
4.2.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen nauw met elkaar samen en worden daarom gezamenlijk beoordeeld. Partijen hebben een groot aantal vorderingen ingesteld, die zoveel mogelijk per onderwerp beoordeeld zullen worden.
Beoordeling van de vorderingen
de ruimte boven de goederenlift
4.3.
Vordering 1a, 2, 3 en 7 van [naam eiseres] en vordering 1b, 2 en 9 van [naam gedaagde] hebben betrekking of mede betrekking op dit onderwerp.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat tijdens de verbouwing in 1997 een aantal installaties en leidingen van de tandartspraktijk is verplaatst naar de ruimte boven de goederenlift. [naam gedaagde] stelt dat hij deze ruimte hiermee exclusief in gebruik geeft genomen en dat deze ruimte toen is gaan behoren tot het destijds door hem gehuurde appartementsrecht. Dit laatste volgt niet uit de in 2004 opgemaakte akte van hoofdsplitsing, de splitsingsakte of de tekening die hoort bij de splitsingsakte (hierna samen: de splitsingsstukken). Dat is volgens [naam gedaagde] een omissie en hij vordert in dit verband een verklaring voor recht (vordering 1b van [naam gedaagde] ).
4.5.
[naam gedaagde] heeft de splitsingsstukken in 2005 ontvangen toen hij voor het eerst een appartementsrecht in het gebouw kocht. Dat hij de splitsingsstukken toen naar eigen zeggen niet heeft bestudeerd, komt voor zijn rekening en risico. [naam gedaagde] is in 2005 van rechtswege lid geworden van [naam eiseres] en de uit de splitsingsstukken volgende rechten en plichten van de eigenaars van een of meer appartementsrechten zijn toen ook voor hem gaan gelden. Dit geldt ook indien en voor zover de splitsingsstukken niet in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie ten tijde van de (onder)splitsing. De rechten en plichten van de eigenaars van onroerende zaken moeten objectief kenbaar zijn, ook voor derden. Dit belang ligt ten grondslag aan de vaste rechtspraak dat het bij de uitleg van de splitsingsstukken aankomt op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot de splitsing is overgegaan. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in die akte van de onderscheiden delen van het pand en uit de daaraan gehechte tekening, bezien in het licht van de algehele inhoud van de akte en de tekening. Gelet op de rechtszekerheid mag slechts acht worden geslagen op gegevens die voor derden uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven splitsingsstukken kenbaar zijn. Indien de ingeschreven splitsingsstukken voor verschillende uitleg vatbaar zijn, dient de rechter vast te stellen welke uitleg van deze stukken naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is (bijvoorbeeld Hoge Raad 14 februari 2014; ECLI:NL:HR:2014:337).
[naam gedaagde] stelt niet dat de splitsingsstukken voor verschillende uitleg vatbaar zijn, maar dat deze stukken wat betreft de ruimte boven de goederenlift niet in overeenstemming met de feitelijke situatie ten tijde van de splitsing. Deze stelling laat de vaste rechtspraak over de uitleg van splitsingsstukken in het belang van de rechtszekerheid onverlet. Hetzelfde geldt voor de stelling van [naam gedaagde] dat de splitsingsstukken ten opzichte van hem geen dwingend bewijs vormen van de feitelijke situatie ten tijde van de splitsing en dat hij de mogelijkheid heeft of moet hebben om de onjuistheid van de splitsingsakte te bewijzen. Als [naam gedaagde] meent dat de splitsingsstukken onjuist zijn, kan hij [naam eiseres] vragen mee te werken aan wijziging van die stukken. Als [naam eiseres] dat weigert, kan [naam gedaagde] wijziging van de splitsingsstukken vorderen en daartoe aanvoeren dat deze stukken niet in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie ten tijde van de splitsing. Als hij in het gelijk wordt gesteld, worden de splitsingsstukken aangepast. Op die manier kan [naam gedaagde] zijn doel bereiken zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechtszekerheid die de splitsingsstukken moeten bieden. Gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde] hierover in overleg is getreden met [naam eiseres] . Een vordering tot wijziging van de splitsingsstukken heeft hij evenmin ingesteld. De gevorderde verklaring voor recht leidt bij toewijzing immers niet tot wijziging van de splitsingsstukken, maar wel tot rechtsonzekerheid, omdat de vraag rijst wat de betekenis is van een dergelijke verklaring voor recht zolang de splitsingsstukken ongewijzigd blijven. Een eventuele onjuistheid in de splitsingsstukken moet gelet op het belang van de rechtszekerheid worden rechtgezet door (een verzoek of vordering tot) wijziging van de splitsingsstukken en niet met een verklaring voor recht. Hieruit volgt dat vordering 1b van [naam gedaagde] moet worden afgewezen.
4.6.
[naam eiseres] vordert een verklaring voor recht dat de ruimte boven de goederenlift tot de gemeenschappelijke delen behoort en [naam gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat deze ruimte behoort tot het privégedeelte dat hij in 1997 huurde. Gelet op 4.5 moeten de vorderingen worden beoordeeld op grond van de gegevens die (ook voor derden) kenbaar zijn uit of aan de hand van de splitsingsstukken. De vordering van [naam gedaagde] vindt geen steun in de splitsingsstukken. Evenmin bestrijdt hij de juistheid van de stelling van [naam eiseres] dat deze ruimte volgens de splitsingsstukken tot de gemeenschappelijke delen behoort. Vordering 3 van [naam eiseres] zal dan ook worden toegewezen en het eerste deel van vordering 2 van [naam gedaagde] zal worden afgewezen.
4.7.
[naam eiseres] vordert herstel van de ruimte boven de goederenlift in de oude situatie, [naam gedaagde] vordert dat hij deze ruimte mag blijven gebruiken.
4.8.
Het beroep van [naam gedaagde] op verjaring slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op verjaring is onafgebroken bezit vereist, bij bezit te goeder trouw gedurende tien jaar en anders gedurende twintig jaar. Bezit is het houden van een goed voor jezelf. Vóór 2005 was [naam gedaagde] huurder in het gebouw. Een huurder houdt het gehuurde niet voor zichzelf. In het kader van een beroep op verjaring telt het gebruik van de ruimte boven de lift door [naam gedaagde] vóór 2005 dus niet mee. In het midden kan blijven of [naam gedaagde] deze ruimte in 2005 in bezit heeft genomen. Eventueel bezit van deze ruimte is niet te goeder trouw, omdat [naam gedaagde] bij het raadplegen van de splitsingsstukken had kunnen zien dat deze ruimte geen onderdeel was van een door hem gekocht appartementsrecht. [naam gedaagde] heeft ook niet gesteld dat uit een koopovereenkomst het tegendeel volgt. Als er in 2005 al een verjaringstermijn is gaan lopen, is dit een termijn van twintig jaar en die is niet verstreken.
4.9.
[naam eiseres] acht het gebruik van de ruimte boven de goederenlift door [naam gedaagde] onder meer in strijd met artikel 9 lid 2 en artikel 11 van de splitsingsakte.
Artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte verbiedt het zonder toestemming van [naam eiseres] aanbrengen van veranderingen in gemeenschappelijke delen of zaken. [naam gedaagde] wijst er terecht op dat hij deze bepaling niet kan hebben overtreden, omdat de betreffende wijzigingen in 1997 zijn aangebracht. De splitsingsakte was er toen nog niet, evenmin als de in artikel 9 lid 2 van deze akte bedoelde VvE. Anders dan [naam eiseres] kennelijk meent, is het aanbrengen van een verandering in de zin van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte een eenmalige en geen voortdurende handeling. [naam gedaagde] is dan ook niet alsnog in strijd met deze bepaling gaan handelen nadat hij eigenaar werd. Dit betekent dat [naam eiseres] in dit verband geen boete kon opleggen aan [naam gedaagde] . In zoverre zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
4.10.
Artikel 11 van de splitsingsakte verbiedt inbreuken op het recht van de andere eigenaren op medegebruik van gemeenschappelijke delen en zaken. Door het exclusieve gebruik van de ruimte boven de goederenlift maakt [naam gedaagde] inbreuk op dit recht. Anders dan bij artikel 9 lid 2 betreft het hier een doorlopende inbreuk. Het staat het bestuur van [naam eiseres] in beginsel vrij om daartegen op te treden. [naam eiseres] hoeft daarvoor geen bijzonder belang te stellen, laat staan dat dit belang zwaarder moet wegen dan de belangen van [naam gedaagde] . De bevoegdheid van [naam eiseres] om handhavend op te treden is echter niet onbegrensd. Zij mag geen misbruik van recht maken (artikel 3:13 BW) en dient jegens [naam gedaagde] te handelen in overeenstemming met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen (artikel 2:8 BW).
De inbreuk op het recht op medegebruik is in zoverre niet ernstig dat er, zoals [naam eiseres] ter zitting ook heeft bevestigd, geen andere eigenaren zijn die deze ruimte kunnen of willen gebruiken. Dat neemt niet weg dat [naam eiseres] een redelijk belang heeft om op te treden tegen het gebruik door [naam gedaagde] , alleen al omdat dit gebruik betrekkelijk recent tot een lekkage en daarmee tot hinder voor de andere eigenaren heeft geleid. Het argument van [naam gedaagde] dat lekkages nu eenmaal kunnen voorkomen en dat hij zelf ook wel eens last heeft gehad van lekkage vanuit een ander appartement kan hem niet baten. Een lekkage vanuit een privégedeelte kan inderdaad voorkomen, maar de lekkage vanuit de ruimte boven de goederenlift was niet opgetreden als [naam gedaagde] artikel 11 van de splitsingsakte niet was blijven overtreden. Dat vordering 1a van [naam eiseres] volgens [naam gedaagde] onbegrijpelijk is en alleen maar tot meer overlast voor de andere eigenaren zal leiden, volgt de rechtbank niet. Het is de verantwoordelijkheid van [naam gedaagde] om geen inbreuk te maken op de splitsingsakte en deze inbreuk ongedaan te maken zonder (anderszins) in strijd met de splitsingsstukken te handelen of hinder te veroorzaken. Vordering 1a van [naam eiseres] zal in zoverre worden toegewezen en het tweede onderdeel van vordering 2 van [naam gedaagde] zal worden afgewezen.
Op de termijn waarop [naam gedaagde] deze inbreuk ongedaan moet maken en op vordering 2 van [naam eiseres] komt de rechtbank terug in 4.45 en 4.46.
samenvoegen berging [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] en in gebruik nemen deel gemeenschappelijke gang
4.11.
Vordering 1b, 2 en 7 van [naam eiseres] en vordering 3, 4, 5c en 9 van [naam gedaagde] hebben betrekking of mede betrekking op dit onderwerp.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde] in 2008 berging [bergingnummer 1] en [bergingnummer 3] heeft samengevoegd tot één ruimte, mede door een deel van de gemeenschappelijke gang tussen deze bergingen in gebruik te nemen en bij deze ruimte te trekken. [naam gedaagde] stelt dit destijds in overleg met de verhuurder te hebben gedaan. Berging [bergingnummer 1] en [bergingnummer 2] heeft [naam gedaagde] naar eigen zeggen ook in 2008 of mogelijk iets eerder bij elkaar getrokken.
4.13.
Het beroep van [naam gedaagde] op verjaring wat betreft de ingebruikneming van een deel van de gemeenschappelijke gang slaagt niet omdat geen sprake is van bezit te goeder trouw en de verjaringstermijn van twintig jaar niet is verstreken (vergelijk 4.8).
4.14.
De argumenten van [naam gedaagde] dat hij bij het in gebruik nemen van een deel van de gang heeft gehandeld in overleg met de verhuurder, dat hij mocht aannemen dat toestemming van de vergadering van [naam eiseres] niet nodig was en dat die toestemming was verleend als zij was gevraagd, kunnen hem niet baten. Overleg met de verhuurder ontslaat [naam gedaagde] niet van zijn verplichtingen op grond van de splitsingsakte, waaronder het vragen van toestemming aan de vergadering van [naam eiseres] voor het in gebruik nemen van een deel van de gemeenschappelijke gang in de kelder. Er is geen rechtsgrond om uit te gaan van fictief verleende toestemming. Zoals [naam eiseres] terecht opmerkt, zou het volgen van deze redenering van [naam gedaagde] betekenen dat de minderheid in de vergadering van [naam eiseres] het recht wordt ontnomen om haar standpunt naar voren te brengen en eventueel op te komen tegen een besluit waar zij het niet mee eens is. [naam gedaagde] kan niet op die manier profiteren van het niet naleven van zijn verplichtingen op grond van de splitsingsakte. Hierop strandt het gedeelte van vordering 5c van [naam gedaagde] dat betrekking heeft op de gemeenschappelijke gang in de kelder.
4.15.
[naam eiseres] acht het in gebruik nemen van een deel van de gemeenschappelijke gang in de kelder in strijd met artikel 9 lid 2 en artikel 11 van de splitsingsakte.
Artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte verbiedt het zonder toestemming van [naam eiseres] aanbrengen van veranderingen in gemeenschappelijke delen of zaken. [naam gedaagde] heeft deze bepaling overtreden door een deel van de gemeenschappelijke gang bij zijn bergingen te trekken.
Artikel 11 van de splitsingsakte verbiedt inbreuken op het recht van de andere eigenaren op medegebruik van gemeenschappelijke delen en zaken. Ook deze bepaling heeft [naam gedaagde] overtreden. [naam gedaagde] betoogt dat deze inbreuk niet ernstig is; het gaat om hoogstens drie vierkante meter en de andere eigenaren gebruikten dit deel van de gang niet. Het gaat immers om het einde van de gang en de bergingen aan weerzijden zijn eigendom van [naam gedaagde] . Dit kan zo zijn, maar dat betekent nog niet dat [naam eiseres] erin moet berusten dat [naam gedaagde] zonder de daarvoor vereiste toestemming een deel van de gemeenschappelijke gang in bezit heeft genomen. [naam eiseres] maakt geen misbruik van recht en handelt evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid door ontruiming van dit deel van de gang en herstel in de oorspronkelijke toestand te vorderen. Vordering 1b van [naam eiseres] zal in zoverre worden toegewezen en vordering 3 van [naam gedaagde] zal worden afgewezen, evenals het hierop betrekkende gedeelte van vordering 4 van [naam gedaagde] . Het valt immers niet vol te houden dat het annexeren van een deel van een gemeenschappelijke gang geen gevolgen heeft voor de goederenrechtelijke situatie, zoals [naam gedaagde] in het kader van vordering 4 stelt.
Op de termijn waarop [naam gedaagde] deze inbreuk ongedaan moet maken en op vordering 2 van [naam eiseres] komt de rechtbank terug in 4.45 en 4.46.
4.16.
[naam eiseres] vordert ook dat [naam gedaagde] de doorbraak tussen berging [bergingnummer 1] en [bergingnummer 2] ongedaan maakt. [naam eiseres] heeft dit onderdeel van vordering 1b niet toegelicht. Dat had wel van haar verwacht mogen worden, omdat het om twee bergingen in eigendom van [naam gedaagde] gaat en hij heeft betwist dat deze doorbraak de goederenrechtelijke situatie verandert of inbreuk maakt op de rechten van de andere eigenaren. In zoverre zal vordering 1b van [naam eiseres] worden afgewezen.
4.17.
De rechtbank volgt [naam gedaagde] in zijn standpunt dat [naam eiseres] in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door hem te beboeten voor de in 4.15 vastgestelde overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte. Het gaat om een overtreding uit 2008 die pas beboetbaar werd nadat de vergadering van [naam eiseres] tien jaar later een boetereglement had vastgesteld. Dit reglement is vastgesteld in het kader van het agendapunt “Handhaving splitsingsakte”, dat ook het verlenen van een procesmachtiging aan het bestuur van [naam eiseres] omvatte (zie 2.9). Gelet op deze wijze van agendering heeft het er alle schijn van dat het boetereglement vooral, zo niet uitsluitend is vastgesteld om het bestuur van [naam eiseres] in staat te stellen overtredingen van de splitsingsakte door [naam gedaagde] alsnog te beboeten. Hier komt nog bij dat pas in 2017 voor het eerst kenbaar is geprotesteerd tegen de handelwijze van [naam gedaagde] in 2008. Dit alles betekent niet dat [naam eiseres] het recht heeft verwerkt om herstel in de oude toestand te vorderen, wel dat zij handelt in strijd met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen door een overtreding uit 2008 waartegen in 2017 voor het eerst is geprotesteerd in 2018 te beboeten op basis van een tien jaar na de overtreding schijnbaar specifiek met het oog op beboeting van [naam gedaagde] vastgesteld reglement. In zoverre zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
de doorbraak tussen [adres 1] en [adres 3]
4.18.
Vordering 1c, 2 en 7 van [naam eiseres] en vordering 4, 5c en 9 van [naam gedaagde] hebben betrekking of mede betrekking op dit onderwerp.
4.19.
Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde] deze doorbraak in 2008 heeft gerealiseerd. Hij stelt dit destijds in overleg met de verhuurder te hebben gedaan.
[naam eiseres] stelt en [naam gedaagde] betwist niet dat (a) de muur tussen de betreffende appartementsrechten tot de gemeenschappelijke delen behoort en (b) [adres 3] niet behoort tot appartementsrecht [nummer 1], maar appartementsrecht [nummer 12] in de hoofdsplitsing is.
4.20.
De argumenten van [naam gedaagde] dat hij bij het realiseren van deze doorbraak heeft gehandeld in overleg met de verhuurder, dat hij aannam dat toestemming van de vergadering van [naam eiseres] niet nodig was en dat die toestemming was verleend als zij was gevraagd, kunnen hem niet baten (zie 4.14).
4.21.
[naam eiseres] acht de doorbraak in strijd met artikel 9 lid 2 en artikel 14 van de splitsingsakte.
Artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte verbiedt het zonder toestemming van de vergadering van [naam eiseres] aanbrengen van veranderingen in gemeenschappelijke delen of zaken. [naam gedaagde] heeft deze bepaling overtreden door het realiseren van de doorbraak. Zoals [naam gedaagde] ook onderkent, doet zijn stelling dat de doorbraak de goederenrechtelijke situatie niet verandert als zodanig niet af aan deze overtreding. Ook afgezien daarvan is deze stelling onvoldoende onderbouwd. [naam gedaagde] licht namelijk niet toe waarom het realiseren van een doorbraak tussen twee appartementen die niet tot dezelfde ondersplitsing behoren geen gevolgen zou hebben voor de goederenrechtelijke situatie. Hierop stranden de onderdelen van vordering 4 en 5c van [naam gedaagde] die betrekking hebben op deze doorbraak.
Artikel 14 van de splitsingsakte verbiedt het zonder toestemming van de vergadering van [naam eiseres] en de vergadering van [naam eiseres] van de hoofdsplitsing wijzigen van het architectonisch uiterlijk of de constructie van het gebouw. [naam gedaagde] merkt hierover op dat andere eigenaars de muur in het gebouw niet kunnen zien en dus ook geen belang hebben bij het behoud ervan. Geen van beide stellingen houdt een gemotiveerde betwisting in van het standpunt van [naam eiseres] dat de doorbraak een wijziging inhoudt van het architectonisch uiterlijk van het gebouw. Van een dergelijke wijziging is gelet op de tekst van de splitsingsakte niet pas sprake als derden deze wijziging kunnen waarnemen zonder de tandartspraktijk te betreden.
4.22.
Het is duidelijk dat het belang van [naam gedaagde] bij het behoud van de doorbraak voor de uitoefening van zijn tandartspraktijk aanzienlijk is. Met dat belang moet [naam eiseres] rekening houden. Daar staat tegenover dat [naam eiseres] in beginsel mag optreden tegen inbreuken op de splitsingsakte. Ondanks het zwaarwegende belang van [naam gedaagde] maakt [naam eiseres] geen misbruik van recht en handelt zij evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid door het ongedaan maken van de doorbraak en herstel in de oorspronkelijke toestand te vorderen. [naam eiseres] wijst er terecht op dat de doorbraak leidt tot een uitbreiding van de tandartspraktijk met een ruimte die niet behoort tot de ondersplitsing, zodat meer mensen (zowel bezoekers als personeel) gebruik zijn gaan maken van het smalle trappenhuis. Daarbij komt dat [naam gedaagde] [naam eiseres] voor een voldongen feit heeft gesteld door de doorbraak te realiseren zonder de daarvoor vereiste toestemming van de vergadering van [naam eiseres] (en de vergadering van [naam eiseres] van de hoofdsplitsing) of een andere vorm van overleg vooraf met de vergadering van [naam eiseres] . Vordering 1c van [naam eiseres] is dan ook in zoverre toewijsbaar.
Op de termijn waarop [naam gedaagde] deze inbreuk ongedaan moet maken en op vordering 2 van [naam eiseres] komt de rechtbank terug in 4.45 en 4.46.
4.23.
De rechtbank volgt [naam gedaagde] in zijn standpunt dat [naam eiseres] in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door hem te beboeten voor deze overtreding van artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte. Hoewel de doorbraak voor de andere eigenaars minder gemakkelijk zichtbaar is dan het in gebruik nemen van een deel van de gemeenschappelijke gang in de kelder, zijn de andere in 4.17 vermelde feiten en omstandigheden ook van toepassing op deze doorbraak, zodat er voldoende reden is om over deze boete hetzelfde te oordelen als over de in 4.17 beoordeelde boete. In zoverre zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
de doorbraak tussen [adres 2] en [adres 1]
4.24.
Vordering 1d, 2 en 7 van [naam eiseres] en vordering 1a, 4, 5c en 9 van [naam gedaagde] hebben betrekking of mede betrekking op dit onderwerp.
4.25.
Tussen partijen staat vast dat deze doorbraak tijdens de verbouwing in 1997 is gerealiseerd. Dit volgt echter niet uit de splitsingsstukken. Dat is volgens [naam gedaagde] een omissie en hij vordert in dit verband een verklaring voor recht (vordering 1a van [naam gedaagde] ). Deze vordering wordt afgewezen op de in 4.5 vermelde gronden.
4.26.
[naam eiseres] vordert het ongedaan maken van deze doorbraak (vordering 1d van [naam eiseres] ), [naam gedaagde] verzet zich daartegen (vordering 4 en 5c van [naam gedaagde] ).
4.27.
[naam eiseres] acht de doorbraak in strijd met artikel 9 lid 2 en artikel 14 van de splitsingsakte. Haar beroep op artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte slaagt niet (vergelijk 4.9). Hetzelfde geldt voor haar beroep op artikel 14 van de akte, omdat ook deze bepaling ziet op een eenmalige en geen doorlopende handeling. [naam gedaagde] kan in 1997 geen bepalingen overtreden die in 2004 zijn vastgesteld, laat staan dat hij voor in 1997 verrichte handelingen kan worden beboet op basis van een in 2018 vastgesteld reglement (vergelijk 4.17). Ook op dit punt zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
Gelet hierop en omdat is gesteld noch gebleken dat het realiseren van deze doorbraak anderszins in strijd is met de splitsingsakte, is vordering 5c van [naam gedaagde] toewijsbaar wat betreft deze doorbraak.
4.28.
Vordering 1d van [naam eiseres] zal worden afgewezen. De betreffende doorbraak is niet in strijd met de splitsingsakte (zie 4.27) en het is in strijd met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen om 24 jaar na het realiseren van deze doorbraak, uitsluitend op basis van de splitsingstekening uit 2004, te vorderen dat de doorbraak ongedaan wordt gemaakt. Vordering 4 van [naam gedaagde] behoeft in zoverre geen bespreking, evenmin als zijn beroep op verjaring.
de buitengevel van het gebouw bij het parkeerterrein (verlichting met bijbehorende leidingen, (naam)borden, oplaadpunt voor elektrische auto’s en kast), camera’s, tagsystemen, watermeter met leidingen, kast techniekwerk en (licht)reclames
4.29.
Hierop hebben vordering 1e tot en met 1j en 7 van [naam eiseres] en vordering 5a en 9 van [naam gedaagde] betrekking of mede betrekking.
4.30.
Een deel van deze veranderingen is aangebracht voordat de splitsingsstukken zijn opgesteld. Het aanbrengen van deze veranderingen is een eenmalige en geen doorlopende handeling, zodat [naam gedaagde] daarmee niet in strijd kan hebben gehandeld met de splitsingsakte en geen boetes kan hebben verbeurd. Een grondslag voor de vordering van [naam eiseres] tot het ongedaan maken van deze veranderingen en voor het opleggen van boetes voor het aanbrengen van deze veranderingen ontbreekt dan ook (vergelijk 4.27). In zoverre zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
4.31.
Een ander deel van deze veranderingen is aangebracht nadat de splitsingsstukken zijn opgesteld, in veel gevallen in of rond 2008. [naam eiseres] stelt zich in de meeste gevallen terecht op het standpunt dat het aanbrengen van deze veranderingen in strijd is artikel 9 lid 2 van de splitsingsakte. Daar stelt [naam gedaagde] terecht tegenover dat deze veranderingen niet ingrijpend zijn. Het gaat bovendien om veranderingen die voor eenieder steeds zichtbaar zijn geweest en waartegen [naam eiseres] een groot aantal jaren niet heeft geprotesteerd. Ter zitting heeft [naam eiseres] desgevraagd verklaard dat zij er bewust voor heeft gekozen om ongedaanmaking van iedere (vermeende) inbreuk op de splitsingsakte te vorderen en in dit verband geen nadere afweging te maken. Met [naam gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het instellen van de vorderingen van [naam eiseres] tot het ongedaan maken van deze veranderingen in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid. Het betreft veranderingen van ondergeschikte aard die jaren geleden zijn doorgevoerd, voor iedereen zichtbaar waren en waartegen [naam eiseres] een groot aantal jaren niet heeft geprotesteerd, om vervolgens tegen iedere verandering te willen optreden ongeacht de aard en ernst daarvan. Dit wordt niet anders voor zover [naam eiseres] zich terecht op het standpunt stelt dat sommige zaken op enig moment zijn vervangen of verplaatst. Daardoor wordt de inbreuk op de splitsingsakte niet ernstiger, kenbaarder of ‘nieuwer’ dan zij was.
4.32.
Het alsnog beboeten van de na 23 juli 2004 aangebrachte veranderingen is eveneens in strijd met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen (vergelijk 4.17). In zoverre wordt vordering 7 van [naam eiseres] afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] toegewezen.
4.33.
Vordering 1e tot en met 1j van [naam eiseres] zullen worden afgewezen en vordering 5a van [naam gedaagde] zal worden toegewezen, behalve de zinsnede “wijzigingen van ondergeschikte aard zoals”. Het is niet mogelijk om op voorhand vast te stellen wanneer een wijziging van ondergeschikte aard is. Dit onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht is dan ook onvoldoende bepaalbaar.
Wat partijen in dit verband verder hebben aangevoerd, zoals het beroep van [naam gedaagde] op verjaring en zijn argument dat bepaalde zaken waarvan [naam eiseres] verwijdering vordert niet tot de ondersplitsing behoren, hoeft niet besproken te worden.
het gebruik van appartementsrechten met bestemming woning of berging ten behoeve van de tandartspraktijk
4.34.
Vordering 4 tot en met 7 van [naam eiseres] en vordering 5b, 6 en 8 van [naam gedaagde] hebben betrekking of mede betrekking op deze onderwerpen. De rechtbank zal eerst in meer algemene zin op deze onderwerpen ingaan en vervolgens beoordelen wat dit betekent voor de verschillende vorderingen.
4.35.
In de splitsingsakte is vastgelegd welke bestemming de verschillende appartementsrechten hebben en (dus) ook hoe deze appartementsrechten gebruikt moeten worden. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en ter voorkoming van onrechtmatige hinder zijn de eigenaars verplicht hun appartementsrecht(en) te gebruiken in overeenstemming met de omschrijving in de splitsingsakte (zie artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte) en kunnen zij er aanspraak op maken dat de andere eigenaars dat ook doen. [naam eiseres] is in beginsel bevoegd op te treden tegen gebruik van een appartementsrecht in strijd met de omschrijving in de splitsingsakte, waarbij zij dient te handelen in overeenstemming met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen en geen misbruik van recht mag maken (vergelijk 4.10).
4.36.
Artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte bepaalt de bestemming van de appartementsrechten en bevat onder meer de begrippen woning, werkruimte, praktijkruimte en berging. Deze begrippen moeten worden uitgelegd naar gangbaar spraakgebruik. Een woning is bedoeld om in te wonen, een werkruimte en een praktijkruimte zijn bestemd om in te werken of een praktijk te voeren en een berging is bedoeld om zaken in op te bergen. Het kan voorkomen dat in een berging een wasmachine wordt geplaatst en gebruikt. Als echter de was ook in de berging wordt gedroogd en gestreken en de berging bovendien wordt gebruikt voor het omkleden van personeel, zeker als dat stelselmatig gebeurt, is geen sprake meer van gebruik als berging, maar van gebruik als onderdeel van (in dit geval) een praktijkruimte. Dit behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen verdere toelichting. Hieruit volgt dat vordering 4 en 5 van [naam eiseres] toewijsbaar zijn en dat vordering 6 van [naam gedaagde] moet worden afgewezen. De rechtbank zal vordering 4 van [naam eiseres] toewijzen tot en met het woord “valt”, omdat wat daarop volgt zo evident is dat toewijzing daarvan geen toegevoegde waarde heeft, althans [naam eiseres] heeft daar onvoldoende belang bij.
4.37.
[naam gedaagde] stelt dat hij de ruimte aan [adres 5] in de jaren negentig al huurde als onderdeel van de tandartspraktijk. Na de verbouwing van het gebouw in 1997 heeft echter een ruil plaatsgevonden, waarna [naam gedaagde] deze ruimte niet meer heeft gehuurd tot hij deze in 2005 kocht. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [naam gedaagde] gelegen om bij aankoop van dit appartementsrecht in 2005 de splitsingsstukken te bestuderen en contact op te nemen met [naam eiseres] als hij meende dat de splitsingsstukken onjuist waren of als hij dit appartementsrecht wilde gaan gebruiken als onderdeel van de tandartspraktijk (vergelijk 4.5). De rechtsvordering van [naam eiseres] is niet verjaard (vergelijk 4.8) en er is geen reden om uit te gaan van fictieve toestemming van de vergadering van [naam eiseres] voor het gebruik van dit appartementsrecht als onderdeel van de tandartspraktijk (vergelijk 4.14). Voor zover het gemeentelijke bestemmingsplan gedeeltelijk gebruik als praktijkruimte toestaat, doet dat niet af aan de duidelijke vermelding in artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte. Vordering 5b en 8 van [naam gedaagde] zijn dan ook niet toewijsbaar.
4.38.
Het is duidelijk dat het belang van [naam gedaagde] bij het gebruik van [adres 5] voor de uitoefening van zijn tandartspraktijk aanzienlijk is. Met dat belang moet [naam eiseres] rekening houden. Daar staat tegenover dat [naam eiseres] in beginsel mag optreden tegen inbreuken op de splitsingsakte. Ondanks het zwaarwegende belang van [naam gedaagde] maakt [naam eiseres] geen misbruik van recht en handelt zij evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid door het ongedaan maken van de doorbraak en herstel in de oorspronkelijke toestand te vorderen. [naam eiseres] wijst er terecht op dat het gebruik van een appartementsrecht met bestemming wonen als onderdeel van een tandartspraktijk een onmiskenbare, ernstige en doorlopende overtreding is van artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte. Daarbij komt dat [naam gedaagde] [naam eiseres] voor een voldongen feit heeft gesteld door dit gebruik te realiseren zonder de daarvoor vereiste toestemming van de vergadering van [naam eiseres] of een andere vorm van overleg vooraf met de vergadering van [naam eiseres] .
Vordering 6a van [naam eiseres] is toewijsbaar tot en met het woord “voeren”. Het gedeelte daarna is door de formulering “alle gedragingen” te algemeen en daarom niet toewijsbaar, met uitzondering van de vordering om een termijn te stellen waarop het verbod ingaat. Op deze termijn en op vordering 2 van [naam eiseres] komt de rechtbank terug in 4.45 en 4.46.
4.39.
[naam gedaagde] heeft berging [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] in of rond 2008 met elkaar verbonden, ook door een deel van de gang in de kelder daarbij te trekken, en is deze ruimte vervolgens onder meer gaan gebruiken als was-, strijk- en kleedruimte. Dat gebruik is in strijd met de bestemming berging (zie 4.36). Vordering 6b van [naam eiseres] is toewijsbaar tot en met het woord “voeren” op dezelfde gronden als vordering 6a (zie 4.38).
Op de termijn waarop [naam gedaagde] deze inbreuk moet beëindigen en op vordering 2 van [naam eiseres] komt de rechtbank terug in 4.45 en 4.46.
4.40.
De aan [naam gedaagde] opgelegde boetes wegens het gebruik van appartementsrechten in strijd met de bestemming zijn in strijd met wat de redelijkheid en billijkheid vorderen. Weliswaar is sprake van ernstige en doorlopende inbreuken op artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte, maar deze inbreuken dateren uit 2005 en 2008 en daartegen is jarenlang niet opgetreden. De in 4.17 gemaakte afweging over de desbetreffende beboeting is voldoende toepasbaar op de boetes wegens handelen in strijd met artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte om hier tot dezelfde conclusie te komen. Ook op dit punt zal vordering 7 van [naam eiseres] worden afgewezen en vordering 9 van [naam gedaagde] worden toegewezen.
4.41.
Nu geen enkele door [naam eiseres] opgelegde boete rechtmatig is, wordt vordering 7 van [naam eiseres] afgewezen en wordt vordering 9 van [naam gedaagde] toegewezen tot en met het woord “verschuldigd”, met uitzondering van “en/of nieuwe”. Het opleggen van een dwangsom aan [naam eiseres] om te voorkomen dat zij de aan [naam gedaagde] opgelegde boetes gaat incasseren, acht de rechtbank overbodig. Aangenomen mag worden dat [naam eiseres] door de rechtbank onrechtmatig geoordeelde boetes niet probeert te incasseren. In zoverre wordt vordering 9 van [naam gedaagde] afgewezen. Het gedeelte van vordering 9 van [naam gedaagde] dat neerkomt op een verbod op het opleggen van nieuwe boetes zal worden afgewezen. Er is geen grondslag om [naam eiseres] op voorhand en in algemene zin te verbieden [naam gedaagde] te beboeten. Het opleggen van een dwangsom aan [naam eiseres] is in zoverre niet aan de orde.
het gebruik van het terras
4.42.
Vordering 8 van [naam eiseres] en vordering 7 van [naam gedaagde] gaan over dit onderwerp.
4.43.
Uit artikel 13 lid 6 van de splitsingsakte volgt dat de eigenaars van appartementsrecht [nummers 2] de gemeenschappelijke buitenruimte die grenst aan hun privégedeelten mogen inrichten als terras. [naam gedaagde] is eigenaar van appartementsrecht [nummer 14], [nummer 9] en [nummer 10] en was ten tijde van de zitting in onderhandeling over de aankoop van het toen niet in gebruik zijnde appartementsrecht [nummer 11] .
[naam eiseres] stelt dat het begrip terras impliceert dat de buitenruimte alleen mag worden gebruikt als tuin, om in te zitten, en niet als looproute. Het is op zich niet vreemd om het begrip terras te associëren met een zitplaats, maar [naam gedaagde] wijst er terecht op dat dit begrip meer omvat. Zo omschrijft de op het internet raadpleegbare versie van Van Dale het begrip terras als “1 stuk grond, hoger gelegen dan het omliggende terrein, bv. ingericht als zitplaats; 2 deel van het trottoir voor een café, waar je kunt zitten”. Er kan dus op een terras worden gezeten, maar dat is niet noodzakelijk om te kunnen spreken van een terras. Ook als het terras wordt ingericht als zitplaats, zal er op, van en naar het terras gelopen mogen worden. Hieruit volgt dat de tekst van de splitsingsakte niet in de weg staat aan het gebruik dat [naam gedaagde] van het terras maakt. Niet als looproute en zeker niet als plek waar zijn medewerkers volgens [naam eiseres] met enige regelmaat samenkomen, bijvoorbeeld voor een borrel.
Vordering 8 van [naam eiseres] zal dan ook worden afgewezen en vordering 7 van [naam gedaagde] zal worden toegewezen.
Afsluitend
het vervolg
4.44.
Gelet op het voorgaande kan [naam eiseres] er aanspraak op maken dat [naam gedaagde] :
de in de ruimte boven de goederenlift geplaatste technische installaties en overige zaken verwijdert en verwijderd houdt en deze ruimte afsluit en afgesloten houdt;
de gemeenschappelijke gang tussen berging [bergingnummer 1] en [bergingnummer 3] vrijgeeft en vrijhoudt en de scheidingswanden tussen deze bergingen en de gemeenschappelijke gang terugplaatst;
de doorbraak tussen appartementsrecht [nummer 10] en appartementsrecht [nummer 12] in de hoofdsplitsing blijvend ongedaan maakt;
e woning aan [adres 5] niet meer gebruikt als (onderdeel van) een tandartspraktijk of bedrijfsruimte;
berging [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] niet meer gebruikt als (onderdeel van) een tandartspraktijk of bedrijfsruimte.
4.45.
De eerste drie zaken moet [naam gedaagde] volgens [naam eiseres] binnen drie maanden na het vonnis realiseren en de laatste twee zaken binnen vier weken na het vonnis. De rechtbank acht deze termijnen onredelijk kort, alleen al omdat het zeer de vraag is of op zo korte termijn een geschikte aannemer kan worden gevonden die de noodzakelijke werkzaamheden snel kan uitvoeren. Een duidelijk langere termijn biedt partijen bovendien de mogelijkheid om zich nader te beraden op de situatie en daarover met elkaar in overleg te treden, al dan niet onder begeleiding van een derde. Het komt de rechtbank voor dat partijen meer zijn gebaat bij een oplossing in goed overleg dan bij het voortzetten van hun conflict, dat al veel tijd, geld en negatieve energie heeft gekost en bij voortzetting ook in de toekomst zal kosten. Voor vruchtbaar overleg is bevorderlijk dat partijen zich constructiever opstellen dan nu het geval is. Van [naam eiseres] mag worden verwacht dat zij eventuele verzoeken en voorstellen van [naam gedaagde] om de situatie te regelen op een redelijke manier beoordeelt en niet van iedere mug een olifant maakt. Van [naam gedaagde] mag worden verwacht dat hij zijn verplichtingen op grond van de splitsingsstukken serieuzer neemt en zich minder neerbuigend opstelt tegenover het bestuur van [naam eiseres] dan hij ter zitting deed. Het is en blijft uiteraard aan partijen zelf om te bepalen hoe zij verder willen gaan. De rechtbank ziet aanleiding [naam gedaagde] een lange termijn te stellen om aan de veroordelingen te voldoen, zodat partijen voldoende gelegenheid hebben om alsnog in overleg tot een oplossing komen. Een lange termijn doet ook recht aan de belangen van [naam gedaagde] en het feit dat [naam eiseres] jarenlang niet is opgetreden tegen de inbreuken op de splitsingsakte. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen [naam gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen op één jaar na dit vonnis.
De rechtbank zal de betreffende veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren en aan [naam gedaagde] dwangsommen opleggen. De gevorderde dwangsommen acht de rechtbank onredelijk hoog en zullen worden gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing te vermelden.
4.46.
Het ligt in de rede dat [naam gedaagde] een plan van aanpak voorlegt aan [naam eiseres] . Vordering 2 van [naam eiseres] zal in zoverre worden toegewezen, zij het op een langere termijn dan gevorderd. De rechtbank ziet geen grond om [naam gedaagde] te verplichten een “erkende aannemer” in te schakelen of het plan aan goedkeuring door het bestuur van [naam eiseres] te onderwerpen; het is in beginsel aan [naam gedaagde] om te bepalen hoe hij aan de veroordelingen wil voldoen, zij het in overleg met [naam eiseres] en met inachtneming van de splitsingsstukken en dit vonnis. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom in het kader van vordering 2 van [naam eiseres] .
kosten
4.47.
Beide partijen zijn over en weer op meerdere punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren (artikel 237 Rv). Dit betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om uiterlijk op 2 maart 2023
:
a. a) de in de ruimte boven de goederenlift geplaatste technische installaties en overige zaken te verwijderen en verwijderd te houden en deze ruimte af te sluiten en afgesloten te houden;
b) de gemeenschappelijke gang tussen berging [bergingnummer 1] en [bergingnummer 3] vrij te geven en vrij te houden en de scheidingswanden tussen deze bergingen en de gemeenschappelijke gang terug te plaatsen;
c) de doorbraak tussen appartementsrecht [nummer 10] en appartemensrecht [nummer 12] in de hoofdsplitsing blijvend ongedaan te maken;
d) de woning aan [adres 5] niet meer te gebruiken als (onderdeel van) een tandartspraktijk of bedrijfsruimte;
e) berging [bergingnummer 1] , [bergingnummer 2] en [bergingnummer 3] niet meer te gebruiken als (onderdeel van) een tandartspraktijk of bedrijfsruimte;
op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag voor iedere veroordeling die [naam gedaagde] niet nakomt (dus in totaal maximaal € 5.000,- per dag), tot een maximum van in totaal € 500.000,-;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om uiterlijk op 2 september 2022 een plan van aanpak voor de te verrichten werkzaamheden voor te leggen aan het bestuur van [naam eiseres] ;
5.3.
verklaart voor recht dat de loze ruimte bij de goederenlift op de begane grond tot de gemeenschappelijke gedeelten behoort;
5.4.
verklaart voor recht dat onder het begrip “woning met berging” uit artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte geen gebruik als tandartsenpraktijk valt;
5.5.
verklaart voor recht dat onder het begrip “berging” uit artikel 17 lid 4 van de splitsingsakte geen gebruik als kleed-, was- en/of strijkruimte valt;
5.6.
verklaart 5.1 en 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat [eiser] voor het aan de buitengevels van het gebouw aanbrengen van verlichting met bijbehorende leidingen, de (naam)borden, het oplaadpunt voor de elektrische auto’s, de kast, de camera’s, de tagsystemen, de watermeter met bijbehorende leidingen, de kast techniekwerk en de (licht)reclames en voor de doorbraak tussen [adres 2] en [adres 1] geen toestemming (meer) nodig heeft van [verweerster] ;
5.8.
verklaart voor recht dat het dakterras mede gebruikt mag worden om te gaan van en naar de [adres 2] en [adres 1] en [adres 6] en [adres 5] door de eigenaren en de hunnen van appartement [nummers 2] ;
5.9.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde] in verband met de in punt 211 van de dagvaarding genoemde zaken op grond van het boetereglement geen (bestaande) boetes is verschuldigd;
in conventie en in reconventie
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.11.
compenseert de kosten van het geding in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Meeuwisse-den Boer, griffier. Het vonnis is op 2 maart 2022 uitgesproken in het openbaar.
3194/3266/2294