ECLI:NL:RBROT:2022:1747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/10/605435 / JE RK 20-2770 C/10/592036 / JE RK 20-532 C/10/614635 / JE RK 21-588 C/10/609271 / JE RK 20-3382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over twee minderjarigen na langdurige uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De kinderen zijn sinds 5 januari 2018 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijven in een pleeggezin. De moeder heeft herhaaldelijk verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de uithuisplaatsing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden, mede door haar psychische kwetsbaarheid en een belast verleden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ondersteund, waarbij werd gesteld dat de kinderen in een onveilige situatie zouden verkeren als zij terug zouden keren naar de moeder. De rechtbank heeft de GI (gecertificeerde instelling) benoemd tot voogd over de kinderen en de verzoeken van de moeder en de grootmoeder om de kinderen bij de grootmoeder te plaatsen afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat continuïteit in hun opvoeding essentieel is voor hun ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummers:
C/10/605435 / JE RK 20-2770 C/10/592036 / JE RK 20-532
C/10/614635 / JE RK 21-588 C/10/609271 / JE RK 20-3382
Datum uitspraak: 28 januari 2022

Beschikking

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen: de Raad,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
en

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. D. Akdemir, gevestigd te Rotterdam
betreffende

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2013 te [geboorteplaats kind 1],

hierna te noemen: [naam kind 1],
en
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2],
hierna te noemen: [naam kind 2].
De rechtbank merkt
de moeder en de GIvoor zover het niet hun eigen verzoekschrift
betreft aan als belanghebbenden en merkt voorts als belanghebbenden aan:

[naam pleegmoeder] en [naam pleegvader],

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats pleegouders],
advocaat: mr. G.E. van der Pols, gevestigd te Rotterdam,

[naam curator],

hierna te noemen: de bijzondere curator,
gevestigd te [vestigingsplaats curator].
De rechtbank merkt als informanten aan:
[naam grootmoeder],hierna te noemen de grootmoeder, bijgestaan door mr. S. Scheimann en
[naam tante], hierna te noemen tante moederszijde.
Voor zover het niet het eigen verzoekschrift betreft is de Raad in zijn adviserende en/of toetsende taak in de procedure gekend.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het NIFP onderzoek van 10 november 2021;
- de briefrapportage van de GI van 6 december 2021;
- de brief met bijlagen van mr. Akdemir van 7 december 2021;
- het verslag van de bijzondere curator van 9 december 2021;
- de brief met bijlagen van mr. S. Scheimann van 13 december 2021;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 14 december 2021;
- de brief van mr. D. Akdemir van 14 december 2021;
- de brief met bijlagen van mr. D. Akdemir van 15 december 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 december 2021;
- het proces-verbaal van verhoor van de partij-deskundige van 21 december 2021;
- de brief van mr. D. Akdemir van 6 januari 2022;
- de brief met bijlagen van mr. S. Scheimann van 6 januari 2022;
- de brief van de Raad van 13 januari 2022;
- de brief van mr. D. Akdemir van 13 januari 2022;
- de brief van de GI van 15 januari 2022;
- de brief van de GI van 18 januari 2022.
Op 21 december 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld gelijktijdig met de verzoekschriften met zaaknummers C/10/616299 / JE RK 21-861en C/10/615881 / JE RK 21-787.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. D. Akdemir;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de GI;
- de grootmoeder, bijgestaan door [naam 4], tolk in de Poolse taal en door mr. S.
Scheimann;
- de bijzondere curator;
- de pleegouders (pleegvader ochtendgedeelte), bijgestaan door mr. G.J. van der Pols;
- tante moederzijde;
- partijdeskundige [naam 5] (ochtendgedeelte),
- deskundigen van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP), [naam 6] en [naam 7] (ochtendgedeelte).
Bijzondere toegang is verleend aan [naam 8] van Enver Pleegzorg en aan een stagiair van mr. Akdemir.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 1 november 2016 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 1 mei 2022.
Sinds 5 januari 2018 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijven zij in een voorziening voor pleegzorg.
De machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 26 oktober 2021 voor het laatst verlengd tot 1 februari 2022.
De GI heeft zich bij brief van 6 november 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

De (aangehouden) verzoeken

C/10/605435 / JE RK 20-2770
De Raad verzoekt op 6 oktober 2020 het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op 4 november 2020 heeft de moeder een klaagschrift bij de Raad ingediend betreffende het rapport, dat aan het verzoek ten grondslag ligt. Bij beschikking van 10 december 2020 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de Raad voor onbepaalde tijd aangehouden, in afwachting van de uitkomst van de klachtenprocedure.
Op 13 juli 2021 heeft de directeur van de Raad gelet op het advies van de klachtadviescommissie beslist dat de klachten van de moeder ongegrond zijn.
Bij beschikking van 26 oktober 2021 is de (verdere) behandeling van het verzoek van de Raad aangehouden tot de mondelinge behandeling van 21 december 2021.
C/10/609271 / JE RK 20-3382
De moeder verzoekt op 30 november 2021 de opheffing van de ondertoezichtstelling, het beëindigen/het bekorten/beperken/gedeeltelijk intrekken van de uithuisplaatsing dan wel het aanpassen van de uithuisplaatsing naar een plaatsing van de kinderen bij de grootmoeder
(netwerkplaatsing) ex artikel 1 :265d BW en tot geschilbeslechting in het kader van de
ondertoezichtstelling ex artikel 1 :262b BW.
Bij beschikking van 26 april 2021 is het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling en tot beëindiging van de uithuisplaatsing afgewezen.
Bij beschikking van 26 oktober 2021 is de (verdere) behandeling van het overig verzochte aangehouden tot de mondelinge behandeling van 21 december 2021.
C/10/614635 / JE RK 21-588
De GI verzoekt op 8 maart 2021 de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen met een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 26 april 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot l november 2021.
Bij beschikking van 26 oktober 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 februari 2022 en is de (verdere) behandeling van het overig verzochte aangehouden tot 21 december 2021.
C/10/592036 / JE RK 20-532
De rechtbank heeft onder dit zaaknummer bij beschikking van 12 januari 2021 het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna NIFP) opdracht gegeven een deskundige voor te dragen en (concept) onderzoeksvragen geformuleerd.
Bij beschikking van 13 juli 2021 zijn [naam 6] en [naam 7] door de rechtbank als deskundigen benoemd en zijn de definitieve onderzoeksvragen bepaald.

De standpunten

De Raad
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [naam kind 1] en [naam kind 2] gehandhaafd.
[naam kind 2] en [naam kind 1] verblijven al zo lang in het pleeggezin, dat de aanvaardbare termijn inmiddels verstreken is. [naam kind 1] en [naam kind 2] worden in een hele ingewikkelde positie geplaatst, waarmee zij niet kunnen omgaan. Iedereen is het met elkaar oneens. Deze strijd ziet de Raad als grootste bedreiging voor de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2].
De Raad onderschrijft de conclusies van het NIFP. Op het moment dat de moeder, de grootmoeder en de GI in staat zijn betrekkingen met elkaar te onderhouden en tot afspraken te komen, zal er meer mogelijk zijn als het gaat om het contact met [naam kind 1] en [naam kind 2].
De GI
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek van de Raad ondersteund.
De aanvaardbare termijn is verstreken. Er moet duidelijkheid komen over de plek waar [naam kind 1] en [naam kind 2] verder opgroeien. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn als enige kinderen van de moeder samen in een pleeggezin geplaatst en verblijven daar nu 4 jaar. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hen uit elkaar halen zou de GI hoogst onwenselijk vinden. Een gefaseerde terugplaatsing, zoals [naam 5] heeft voorgesteld, acht de GI niet in het belang van de kinderen. De GI vindt het wel van belang dat [naam kind 1] en [naam kind 2] op een goede manier contact met het netwerk houden. De vraag is echter hoe dit contact kan worden vormgeven gezien de scheefgegroeide verhoudingen, door wat er in de afgelopen jaren allemaal is gebeurd.
Er zijn door de moeder en grootmoeder beschuldigingen geuit over mishandeling en seksueel misbruik in het pleeggezin. De GI heeft met de middelen die haar ter beschikking staan onderzoek daarnaar gedaan en daaruit is niet gebleken van een onveilige situatie in het pleeggezin. Er is inmiddels een tweede jeugdbeschermer aangesteld, die namens de GI de contactpersoon voor de moeder en de grootmoeder zal zijn.
Het onderzoek van [naam kind 2] door het Erasmus MC zal vermoedelijk nog geruime tijd op zich laten wachten, de wachttijd bedraagt momenteel 41 weken. Het uitblijven van diagnostiek is geen reden voor aanhouding van de behandeling van de nog voorliggende verzoeken. Door het onderzoek moet duidelijk worden hoe [naam kind 2] zich binnen haar mogelijkheden verder kan ontwikkelen, in het bijzonder ten aanzien van onderwijs. Dit staat los van haar perspectief in het pleeggezin.
De moeder
Namens en door de moeder is aangevoerd dat de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in januari 2018 niet terecht was en dat de richtlijnen hiervoor niet zijn gevolgd. De Gl heeft zich volledig gericht op ondersteuning van de pleegouders en later ook ingezet op de omgang met de moeder en de grootmoeder. Er is geen hulp ingezet om een terugplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij moeder mogelijk te maken en ook niet gekeken naar de mogelijkheden van plaatsing [naam kind 1] en [naam kind 2] binnen het netwerk, te weten bij de grootmoeder en brussen.
Hoewel [naam kind 1] en [naam kind 2] nu gewend zijn aan het pleeggezin, gaat het nog steeds niet goed met hen. [naam kind 1] heeft vermoedelijk een taalontwikkelingsstoornis (TOS) [naam kind 1] is in het schooljaar 2019/2020 blijven zitten in groep 3. Bij [naam kind 2] is sprake van een achterstand in haar lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Het is niet duidelijk of er sprake is van kind-eigen problematiek. De moeder vindt het zorgwekkend dat [naam kind 2] nog steeds niet zindelijk is en niet op de wc of po durft en slecht slaapt. [naam kind 1] heeft zorgelijke uitspraken gedaan. De moeder maakt zich gelet op de signalen die zij heeft gekregen in toenemende mate zorgen over de veiligheid van [naam kind 1] en [naam kind 2] in het pleeggezin.
Omdat de informatie over en het beeld van [naam kind 2] niet compleet is, kan de rechtbank volgens de moeder nog geen definitief oordeel geven over het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2].
De conclusie van iMindU dat plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder en brussen mogelijk en veilig is, is een klinisch oordeel gebaseerd op gedegen onderzoek vanuit verschillende disciplines, in tegenstelling tot de andere onderzoeken die zijn gedaan.
De moeder ziet vanwege haar zorgen over hun veiligheid het liefst dat [naam kind 1] en [naam kind 2] per direct uit het pleeggezin gehaald worden en bij de grootmoeder geplaatst worden.
De pleegouders
Door en namens de pleegouders is verzocht het verzoek van de Raad toe te wijzen en de aanhoudingsverzoeken af te wijzen. De pleegouders betreuren het dat in plaats van dat [naam kind 1] en [naam kind 2] de onderzoeksmethodes tijdens de mondelinge behandeling centraal staan.
Het zou moeten gaan om deze twee kinderen die al 4 jaar in het pleeggezin verblijven.
[naam kind 2] was 1 jaar toen ze daar werd geplaatst. [naam kind 1] was 4 jaar en verblijft nu al de helft van zijn leven in het pleeggezin. De aanvaardbare termijn is voor beide kinderen ruimschoots verstreken.
Er wordt wat betreft [naam kind 1] gesproken over gehechtheid aan zijn moeder, maar hij is ook gehecht aan zijn pleegouders. Het perspectief is duidelijk. Het NIFP zegt dat de huidige plaatsing gecontinueerd moet worden. Het is zorgelijk dat uit alle onderzoeken naar voren komt dat de biologische familie geen toestemming kan geven voor het verblijf in het pleeggezin. Er is ook sprake van diskwalificatie van de pleegouders.
Indien nog niet beslist wordt op het verzoek tot gezagsbeëindiging, zou de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur voor de ondertoezichtstelling moeten worden verlengd.
De grootmoeder
Namens de grootmoeder is aangevoerd dat de familie en de kinderen een groot onrecht is aangedaan omdat de uithuisplaatsing niet evident noodzakelijk was. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie. Zij had de kinderen destijds graag opgevangen.
In overleg met de GI is een onderzoek verricht door iMindU. Er is een uitgebreid klinisch onderzoek gedaan waarbij meerdere meetinstrumenten zijn gebruikt door meerdere bevoegde deskundigen. [naam 5] is gespecialiseerd op het gebied van hechting. iMindU heeft als enige de grootmoeder psychiatrisch onderzocht en haar opvoedcapaciteiten beoordeeld. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen onveiligheid is bij de grootmoeder, dat er sprake is van voldoende ouderschap, dat er een liefdevolle hechtingsband is tussen kinderen en de grootmoeder en - het meest belangrijke - dat deze kinderen het ondanks de duur van het verblijf in het pleeggezin aankunnen om naar hun eigen biologische gezin terug te keren.
De grootmoeder is door de bijzondere curator veroordeeld en geobserveerd terwijl ze gespannen was. En de grootmoeder is anders dan door iMindU niet thuis bezocht.
Verweer voeren en opkomen voor je rechten wordt ten onrechte gezien als strijd voeren. Ook de advocaten hebben het in dit verband moeten ontgelden.
Het NIFP is tot dezelfde conclusie gekomen als de bijzondere curator, een andere conclusie dan die van iMindU. De grootmoeder wordt wat betreft de beperkingen op het gebied van hechting en affectie op een lijn met de moeder gesteld. Het is echter niet te rijmen dat de grootmoeder enerzijds totaal geen aansluiting zou hebben bij twee kleinkinderen en anderzijds een warme liefdevolle aanpak heeft bij de opvoeding van drie andere kleinkinderen.
De grootmoeder begrijpt niet waarom zij al jaren wel in staat is om drie andere - in het verleden ook kwetsbare - kinderen op te voeden, maar totaal ongeschikt zou zijn en zelfs affectieve vaardigheden zou missen om [naam kind 1] en [naam kind 2] op te voeden en onbegeleide omgang met hen te hebben. De conclusie is ook strijdig met de conclusie van het uitgebreide psychiatrisch onderzoek en hechtingsonderzoek door iMindU.
De grootmoeder heeft oprechte zorgen over de situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] in het pleeggezin. Zij betwist dat zij deze zorgen heeft geuit om de strijd te verergeren en de pleegouders te diskwalificeren.
De grootmoeder ondersteunt het verzoek van de moeder om [naam kind 1] en [naam kind 2] bij haar te plaatsen. Plaatsing bij de grootmoeder is mogelijk en veilig. Er is sprake van voldoende ouderschap. [naam kind 1] en [naam kind 2] voelen zich thuis bij pleegouders, maar dat betekent niet dat zij zich bij hun biologische familie niet thuis voelen. Het een sluit het andere niet uit.
De grootmoeder wordt graag nog in de gelegenheid gesteld om de rapportage van de deskundigen van het NIFP nader gemotiveerd schriftelijk te betwisten.
De bijzondere curator
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ondanks de strijd, de beschuldigen van mishandeling en seksueel misbruik en de bewering dat het de pleegouders alleen maar om geld gaat, [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de pleegouders zijn vooruitgegaan in hun ontwikkeling. Dit is grotendeels de verdienste van de pleegouders.
De bijzondere curator vindt verder dat [naam kind 1] en [naam kind 2] moeten samenblijven en niet uit elkaar gehaald moeten worden.
Tante moederszijde[naam tante] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeven het te betreuren dat [naam kind 1] en [naam kind 2] niet bij hun familie mogen opgroeien. Zij vormen een heel hecht gezin. [naam tante] zal bij een plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder haar uiterste best doen deze plaatsing zo goed mogelijk te laten verlopen en bijspringen indien dat nodig is.
Schriftelijke ronde
Mr. Akdemir heeft namens moeder bij brief van 6 januari 2022 primair verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. Subsidiair heeft de moeder verzocht om behandeling van het verzoek van de Raad aan te houden totdat er een contra-expertise is verricht ex artikel 810a Rv.. Volgens de moeder is naast het Raadsonderzoek geen ander onderzoek naar de beëindiging van het gezag van moeder verricht. Aan de deskundige zou de vraag kunnen worden voorgelegd of onder deze feiten en omstandigheden en bij deze kinderen en in deze familie (waarbij de kinderen nog bij pleegouders wonen doch zouden kunnen worden (terug)geplaatst bij hun biologische familie) een beëindiging van het gezag van moeder noodzakelijk in het belang is van de minderjarigen, nu tussen moeder en biologische familie geen strijd is.
De Raad heeft bij brief van 13 januari 2022 aangegeven dat de reactie van mr. Akdemir van 6 januari 2022 geen aanleiding is om het verzoek in te trekken.
Mr. Scheimann heeft zich namens de grootmoeder bij brief van 6 januari 2022 op het standpunt gesteld dat aan bevindingen van iMindU niet zomaar voorbij kan worden gegaan. De conclusies van door de rechtbank benoemde GZ-deskundigen worden niet gedragen door het onderzoek en er is sprake van onvoldoende deskundigheid ter zake van gehechtheid. Gehechtheid is geen eenvoudig concept en meting hiervan is evenmin eenvoudig. [naam 5] is gespecialiseerd op het gebied van hechting.
Mr. Akdemir heeft bij brief van 13 januari 2022 de standpunten van mr. Scheimann onderschreven.
De GI heeft bij brieven van respectievelijk 15 en 18 januari 2022 gereageerd op de brieven van mr. Akdemir en mr. Scheimann.
Zonder een uitspraak over het perspectief kunnen [naam kind 1] en [naam kind 2] niet gesteund worden, omdat het nog steeds niet duidelijk is waar zij zullen opgroeien en hoe het contact met de moeder en familie er uit zal zien. Beëindiging van het gezag van de moeder zal ertoe leiden dat er minder discussie ontstaat over de dagelijkse verzorging en begeleiding en hulpverlening aan [naam kind 1] en [naam kind 2].

De beoordeling

Rapportages/onderzoeken
De moeder (en de grootmoeder) hebben het onderzoek van de Raad en het deskundigenonderzoek van het NIFP en de door de door de deskundigen van het NIFP gebruikte onderzoeksmethoden fors bekritiseerd. Ook hebben zij opmerkingen gemaakt over de vooringenomenheid van de bijzondere curator.
De GI en de pleegouders hebben op hun beurt kritiek geuit op de wijze van totstandkoming van de rapportage van iMindU, die voor de pleegouders aanleiding is geweest om een tuchtrechtelijke klacht over iMindU in te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud en wijze van totstandkoming van de diverse rapporten door de kritiek niet in die mate worden aangetast dat de rapporten volledig buiten beschouwing moeten worden gelaten dan wel dat er onderzoeken opnieuw zouden moeten worden uitgevoerd. De conclusies zullen echter niet zonder meer door de rechtbank worden overgenomen. De rechtbank maakt op grond van de conclusies haar eigen afwegingen.
Gebleken is dat door de rechtbank enkele stukken niet aan het NIFP zijn verstrekt.
Door de omvang van het dossier zijn bij het gereedmaken van de stukken voor het NIFP deze stukken per abuis over het hoofd gezien. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit echter geen schending van de goede procesorde op, omdat de standpunten van de moeder en grootmoeder ook in voldoende mate uit de processen-verbaal en beschikkingen blijken. Ook uit het door de moeder ingebrachte rapport van iMindU hebben de deskundigen van het NIFP de nodige informatie kunnen halen.
De stelling dat de onderzoekers van het NIFP door het ontbreken van de stukken eenzijdige informatie hebben gekregen en als gevolg daarvan met een bias aan hun onderzoek zijn begonnen verwerpt de rechtbank dan ook. De rechtbank gaat hierbij uit van de deskundigheid van de onderzoekers. Zij moeten in staat worden geacht met een neutrale blik naar de zaak te kijken.
De deskundigen van het NIFP hebben hierover desgevraagd op de zitting van 21 december 2021 aangegeven dat zij zo goed mogelijk objectief onderzoek doen, niet alleen op basis van de stukken, maar ook door middel van eigen onderzoek. Zij houden zich daarbij aan de professionele codes, wet- en regelgeving.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder zal daarom worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De moeder
De moeder is op 31 mei 2013 ontheven uit het gezag over haar drie oudste kinderen, [naam 9], [naam 10] en [naam 11]. Reden voor ontheffing was aldus de beschikking van deze rechtbank van 31 mei 2013:
“Bij de moeder is sprake van chronische psychiatrische problematiek en een belast verleden, waarvoor zij in het verleden opgenomen is geweest. Die problematiek is van invloed gebleken op haar capaciteiten als opvoeder van de kinderen in die zin, dat zij als opvoeder onvoorspelbaar en onvoldoende beschikbaar is voor haar kinderen”.
Uit de huidige onderzoeken komt ten aanzien van de moeder een beeld naar voren van een vrouw met een psychische kwetsbaarheid die nauwelijks in staat lijkt te zijn om regie over het eigen leven te nemen. De moeder heeft tot op heden begeleiding van Zuidwester en een FACT-team van Antes (GGZ) en een bewindvoerder.
Uit het Raadsonderzoek komt naar voren dat de moeder bekend is met een traumatische voorgeschiedenis, psychiatrische problematiek en een instabiel bestaan als het gaat om wonen, werk en partners. De trauma’s komen onder andere voort uit een auto-ongeluk, een miskraam en een doodgeboren kind, mishandeling en gepleegd geweld door een ex-partner en de uithuisplaatsing van haar kinderen. In verband met de psychiatrische problematiek heeft in 2010 een gesloten psychiatrische opname plaatsgevonden vanwege overbelasting en een psychose na de geboorte van zoon [naam 11], in 2016 een opname in een crisisopvang
met 24-uursbegeleiding vanwege een psychose na de geboorte van [naam kind 1] en in
2017 een opname op een psychiatrische afdeling van Delta vanwege een psychose.
Het rapport van iMindU beschrijft de moeder als een vrouw met psychische kwetsbaarheid naar aanleiding van onbehandelde complexe PTSS en vier beschreven episodes met randpsychotische verschijnselen, paniekaanvallen en/of kortdurende (< 6 maanden) (depressieve) psychoses.
Het rapport van het NIFP omschrijft de problematiek van de moeder als een tekortschietende draagkracht bij oplopende draaglast, hoogstwaarschijnlijk in het kader van persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank concludeert dat uit geen van de onderzoeken is gebleken dat de moeder zelfstandig in staat zou zijn om [naam kind 1] en [naam kind 2] een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden en dat [naam kind 1] en [naam kind 2] binnen afzienbare termijn bij haar teruggeplaatst zouden kunnen worden, ook niet met de inzet van (aanvullende) hulpverlening.
Uit het NIFP-rapport komt naar voren dat gesteld kan worden dat moeder onvoldoende in staat is aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Ingeschat wordt bovendien dat de veranderingsmogelijkheden bij moeder te beperkt zijn om (direct, maar ook op langere termijn) van hulpverlening te kunnen profiteren gericht op het kunnen bieden van een opvoedomgeving die tegemoet kan komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [naam kind 1] en/of [naam kind 2].
Mocht het tot een plaatsing elders komen, dan is het volgens de deskundigen van het NIFP van zeer groot belang voor de kinderen dat zij meteen in een sensitieve en responsieve opvoedomgeving terecht komen.
Uit de rapportage van iMindU komt naar voren dat het door onderbehandeling en medisch en maatschappelijk geïnduceerde problematiek nog niet goed mogelijk lijkt om de moeder weer zelf voor haar kinderen te laten zorgen. Of dat op termijn mogelijk is zal opnieuw onderzocht moeten worden. Wat wel goed mogelijk lijkt, is dat de moeder haar kinderen mede verzorgt en opvoedt op dagelijkse basis bij de grootmoeder thuis, als alle vijf de kinderen bij grootmoeder zouden verblijven en de moeder een woning krijgt toegewezen in Spijkenisse. Er bestaat dan de mogelijkheid dat de moeder op geleide van haar draagkracht langzaam meer regie neemt over haar eigen leven en daarmee meer mogelijkheden kan onderzoeken waarop zij regie over haar ouderschap terug kan krijgen.
[naam kind 1]
heeft een belaste voorgeschiedenis. Hij heeft met de moeder verschillende verblijfplaatsen gekend. Kort na zijn geboorte is de moeder met [naam kind 1] naar Turkije verhuisd, waar ook de biologische vader van [naam kind 1] woont. In 2016 is de moeder zwanger met [naam kind 1] teruggekeerd naar Nederland, waar ze een paar maanden bij de grootmoeder heeft verbleven en daarna in een 24-uursvoorziening van het Leger des Heils. Nadat [naam kind 2] geboren is heeft de moeder met [naam kind 1] en [naam kind 2] een eigen huurwoning betrokken.
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn in november 2016 onder toezicht gesteld. Bij [naam kind 1] wordt dan een spraak- en taalachterstand vermoed.
Na een psychose van de moeder worden [naam kind 1] en [naam kind 2] op 5 januari 2018 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst.
Uit het Raadsonderzoek komt naar voren dat [naam kind 1] een positieve ontwikkeling doormaakt in het pleeggezin. Waar hij aanvankelijk boos, opstandig, vluchtig en wenselijk gedrag liet zien en moeite had om zich aan te passen is hij een lieve en sociale jongen geworden die baat heeft bij structuur en begeleiding.
Door de deskundigen van het NIFP wordt ingeschat dat de combinatie van een belaste voorgeschiedenis met het ontwikkelen van een loyaliteitsconflict hebben bijgedragen aan de zorgen in sociaal-emotioneel opzicht. Zijn enthousiaste en opgewekte instelling zorgen echter voor veerkracht. Daarnaast lijkt de relatie met pleegouders hem een veilige basis te bieden van waaruit hij zich in positieve zin kan ontwikkelen.
Volgens de deskundigen van het NIFP kan in termen van emotionele beschikbaarheid de gehechtheidsrelatie tussen moeder en [naam kind 1] worden beschreven als gecompliceerd. Doordat zij niet altijd (voldoende en adequaat) op [naam kind 1] reageert, stelt hij zich afhankelijk, pleasend en weinig autonoom op.
De bijzondere curator beschrijft [naam kind 1] als een betrokken jongen die aan anderen denkt en het hen naar de zin wil maken. Dit komt ook tot uiting in het zorgen voor zijn moeder.
Hij wil het haar graag naar de zin maken. De bijzondere curator ziet kenmerken van parentificatie. Hij is zo bezig met de belangen van zijn moeder dat hij geen kind kan zijn in haar nabijheid. Hij is bezorgd en piekert heel veel over haar.
Volgens de bijzondere curator is [naam kind 1] blij in het pleeggezin en waardeert hij de contacten met andere kinderen, de buurt en het feit dat hij heerlijk kan buiten spelen en altijd veel aandacht krijgt van de pleegouders die hij oom en tante noemt.
De drie keer dat de bijzondere curator [naam kind 1] heeft gesproken is haar niet gebleken van gevoelens van onbehagen over de pleegouders of signalen dat het niet goed gaat in het pleeggezin.
[naam kind 2]
is een bijzonder meisje dat op haar eigen manier contact maakt.
Uit alle onderzoeken komen zorgen naar voren over haar ontwikkeling, die op verschillende gebieden achterloopt. Er zijn vermoedens van een mogelijke taalontwikkelingsstoornis (TOS) en zowel de bijzondere curator, de deskundigen van iMindU als de deskundigen van het NIFP adviseren nader onderzoek naar de aanwezigheid van een mogelijke autismespectrumstoornis of andere ontwikkelingsstoornis. [naam kind 2] is inmiddels aangemeld voor een dergelijk onderzoek bij het Erasmus MC.
Uit het NIFP-rapport komt naar voren dat [naam kind 2] een meisje is met een heel specifieke opvoedbehoefte. Zij heeft meer dan andere kinderen van haar leeftijd behoefte aan
voorspelbaarheid en structuur, in een stabiele en veilige opvoedomgeving, met opvoeders die om kunnen gaan met haar sociaal-emotionele kwetsbaarheden. Voor [naam kind 2] is het van belang dat haar opvoeders over adequate sensitief-responsieve vaardigheden beschikken, omdat zij zo weinig signalen laat zien uit zichzelf. Daarnaast heeft zij behoefte aan een opvoeder met adequate mentaliserende vaardigheden, om in te voelen waarvan en wanneer [naam kind 2] van slag kan raken, wat snel en onverwacht lijkt te gebeuren. Gezien de aanwijzingen voor de algehele ontwikkelingsachterstanden is het van belang dat de opvoeders van [naam kind 2] op haar kunnen afstemmen en haar adequaat kunnen stimuleren.
Op basis van het onderzoek kan volgens de deskundigen van het NIFP gesteld worden dat pleegouders in staat zijn aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoefte van [naam kind 2] en bovendien openstaan voor hulp hierbij en ook steeds hebben opengestaan voor hulp.
De relatie tussen de moeder en [naam kind 2] maakt volgens de deskundigen van het NIFP een gecompliceerde indruk. Binnen de gehechtheidsrelatie tussen moeder en [naam kind 2] wordt in termen van emotionele beschikbaarheid geen wederzijdse verbinding gezien. De persoonlijkheidsproblematiek van de moeder in combinatie met de problematiek van [naam kind 2] speelt hierbij een rol.
De bijzondere curator constateert in haar verslag van 19 oktober 2021 dat [naam kind 2] sinds maart 2021 in haar ontwikkeling enorme stappen vooruit heeft gezet. Ze ziet er heel goed uit en oogt energiek en ondernemend. Qua motoriek oogt [naam kind 2] nog steeds wat jonger maar ook haar (grove) motoriek is verbeterd. Er zijn terecht zorgen over [naam kind 2] en het is van belang om duidelijk te krijgen wat er met haar aan de hand is en of er bijvoorbeeld sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum of iets anders. Een duidelijke diagnose zal helpen om te bepalen wat de juiste behandeling en aanpak voor [naam kind 2] is. Zij lijkt zich nog steeds weinig aan te trekken van sociaal wenselijk gedrag, regels of beurtneming. [naam kind 2] is nog steeds enorm gericht op haar pleegouders en lijkt volkomen op haar gemak en veilig gehecht aan de pleegouders. [naam kind 2] vraagt om hulp en zoekt zelf contact met hen. In moeilijke situaties loopt ze zelf weg en zoekt ze steun bij pleegmoeder.
Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat het onderzoek door het Erasmus MC nog niet is aangevangen geen reden is om niet te beslissen op de voorliggende verzoeken met betrekking tot de gezagsbeëindiging dan wel de uithuisplaatsing van [naam kind 2]. Het Erasmus MC onderzoek zal zich immers richten op de ontwikkeling van [naam kind 2] en niet op haar woonperspectief dan wel het gezag van de moeder.
Alle deskundigen zijn het er over eens dat [naam kind 1] en [naam kind 2] niet van elkaar gescheiden moeten worden.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de moeder onvoldoende in staat is aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van [naam kind 1] en van [naam kind 2].
De aanvaardbare termijn
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven ten tijde van deze beschikking al vier jaar niet meer bij de moeder en de aanvaardbare termijn – als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 onder a BW – waarbinnen zou kunnen worden overgegaan tot een terugplaatsing is naar het oordeel van de rechtbank reeds verstreken. [naam kind 2] was 1 jaar toen zij in het huidige pleeggezin kwam en [naam kind 1] 4 jaar en zij zijn thans 5 respectievelijk 8 jaar oud.
Met de introductie van het criterium van de aanvaardbare termijn heeft de wetgever willen voorkomen dat in situaties waarin er geen perspectief is op terugplaatsing van de minderjarige bij de ouder(s), de jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing blijft bestaan. Daarmee is beoogd tegemoet te komen aan het belang van continuïteit in de opvoedingssituatie. Ook uit artikel 3 lid 1 en artikel 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) volgt dat een kind in de eerste plaats recht heeft op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief, aangezien dat essentieel is voor de ontwikkeling.
De onzekerheid over het opvoedingsperspectief wordt in deze zaak versterkt doordat de moeder met name aan [naam kind 1] blijft trekken. Uit de verslagen van de bijzondere curator blijkt dat de moeder [naam kind 1] daarmee belast en een beroep doet op zijn loyaliteit. De moeder heeft onvoldoende in de gaten wat het openlijke afkeuren van de pleegouders voor [naam kind 1] en [naam kind 2] betekent en heeft moeite om hun belang voor ogen te houden.
De onzekerheid kan het hechtingsproces in het pleeggezin verstoren, hetgeen een niet gerechtvaardigde inbreuk vormt op het recht van de [naam kind 1] en [naam kind 2] op respect van het inmiddels tussen hen en de pleegouders ontstane familie- en gezinsleven. Zeker nu er reeds sterke banden met de pleegouders bestaan, dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief te prevaleren.
Een minder verstrekkende maatregel is daarvoor niet meer passend. Daarmee staat naar het oordeel van rechtbank de noodzaak van de gezagsbeëindiging vast.
Dat volgens de moeder eerst een rechterlijke beslissing moet worden genomen ten aanzien van het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2], die in kracht van gewijsde moet zijn gegaan alvorens tot de beoordeling van een verzoek tot gezagbeëindiging te komen, berust op een onjuiste aanname.
De grootmoeder
Voorop dient gesteld te worden dat de rechtbank de grootmoeder in de onderhavige procedures (met uitzondering van die betreffende de omgang van grootmoeder en [naam kind 1] en [naam kind 2] zaaknummer C/10/615881/JE RK 21-787 ) niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
De grootmoeder heeft tegen de beslissing van de rechtbank dat zij niet als belanghebbend wordt aangemerkt ten aanzien van het verzoekschrift van de moeder met zaaksnummer C/10/609271 / JE RK 20-3382 hoger beroep tegen ingesteld.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 30 juni 2021 daarover het volgende beslist:
“Het staat in rechte vast dat de grootmoeder family life heeft met [naam kind 1] en [naam kind 2]. Op grond van artikel 8 EVRM heeft de grootmoeder hier recht op. Dit recht op family life betekent echter niet dat de grootmoeder (automatisch) belanghebbende is in deze zaak. Zoals door de gecertificeerde instelling en de pleegouders terecht naar voren is gebracht, kent artikel 798 lid 1 Rv een strikte maatstaf. Het gaat in deze zaak om uitleg en invulling van de eerste zin van artikel 798 lid 1 Rv. Wordt het family life rechtstreeks geraakt door (de beslissing over) het verzoek dat in de procedure wordt beoordeeld? Het (voornaamste) verzoek dat in deze procedure voorligt is een mogelijke plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder. Het is op dit moment echter nog geenszins duidelijk of [naam kind 1] en [naam kind 2] uiteindelijk daadwerkelijk bij de grootmoeder geplaatst zullen worden. Ter beantwoording van deze vraag dient onderzoek plaats te vinden. Dat de grootmoeder onderwerp van dit onderzoek is of in ieder geval wordt betrokken bij dit onderzoek, maakt niet dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het onderzoek bevindt zich bovendien pas in de verkennende fase. Ten tijde van de mondelinge behandeling was het NIFP-onderzoek nog niet gestart. Over de mogelijke uitkomsten van dit onderzoek valt op dit moment dus nog niets te zeggen. Hetzelfde geldt voor de (mogelijke) beslissingen die naar aanleiding van dit onderzoek genomen zullen worden. De grootmoeder heeft geen recht op, en ook geen plicht tot, verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Deze plicht rust momenteel op de huidige pleegouders. Uit het voorgaande concludeert het hof dat het family life van de grootmoeder niet rechtstreeks wordt geraakt. Het recht van de grootmoeder op family life wordt door deze beslissing niet aangetast en de grootmoeder heeft nu geen verplichtingen jegens [naam kind 1] en [naam kind 2]. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dus terecht geoordeeld dat de grootmoeder geen belanghebbende is in deze procedure. Het hof zal die beslissing bekrachtigen
De grootmoeder is voor het eerst in het kader van een second opinion op verzoek van de moeder en de grootmoeder door iMindU in een onderzoek met betrekking tot het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] betrokken.
In het KSCD-onderzoek dat in 2018 heeft plaatsgevonden, waarop de second opinion betrekking heeft, is de grootmoeder niet betrokken in de onderzoeksvraag naar het woonperspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Het KSCD zag desgevraagd geen meerwaarde in een nader onderzoek, omdat in mei 2018 al was geconcludeerd dat een overplaatsing naar een ander pleeggezin, dus ook binnen het netwerk, niet in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] zou zijn.
In de beschikking van 12 november 2018 merkt de kinderrechter van deze rechtbank daarover op:
“Een plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder acht de kinderrechter ook niet in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Hoewel dit verzoek vanuit de GI niet voorligt, zal de kinderrechter een overweging hieraan wijden nu de moeder dit ook in de vorm van een verweer tegen de verlenging van de uithuisplaatsing heeft aangevoerd. De grootmoeder is al belast met de verzorging en opvoeding van de oudste drie kinderen van de moeder, waarvan de oudste twee belast zijn met hun eigen problematiek waarvoor hulp is ingezet vanuit de kinder- en jeugdpsychiatrie. Gelet op de verstoorde hechting van [naam kind 1] en [naam kind 2] zal een overplaatsing naar een nieuw pleeggezin zeer belastend zijn en negatieve invloed hebben op hun ontwikkeling, aldus het KSCD-onderzoek. Deze conclusie van het KSCD maakt dat overplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] naar een nieuw pleeggezin niet in hun belang is. Dat de grootmoeder al een bekende is voor [naam kind 1] en [naam kind 2] doet daar niets aan af”
iMindU heeft ten aanzien ten aanzien van de grootmoeder geconcludeerd dat zij voldoende opvoedvaardigheden heeft en voldoende emotioneel beschikbaar is, net als [naam tante] die in de buurt woont en bereid is structureel ondersteuning te bieden, mocht een netwerkplaatsing bij de grootmoeder gerealiseerd kunnen worden, waarbij ook moeder participeert in het gezin. iMindU ziet geen medische, praktische, interactionele, behuizings- of leeftijdsgebonden contra-indicatie voor de opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] door de grootmoeder, naast de opvoeding van de oudere kinderen [naam 9], [naam 10] en [naam 11].
De rechtbank stelt vast dat alleen iMindU tot de conclusie is gekomen dat een netwerkplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder heel goed mogelijk is en dat het gezien de uitspraken van [naam kind 1] nodig is deze plaatsing serieus op zeer korte termijn te overwegen in verband met de veiligheid van [naam kind 1] en [naam kind 2].
De rechtbank vraagt zich gezien de andersluidende bevindingen en conclusies van het NIFP en de bijzondere curator, alsmede de verslagen van Agathos over het verloop van de begeleide omgang af of de grootmoeder in de praktijk daadwerkelijk de zorg voor twee extra kinderen met specifieke opvoedbehoeften, waarbij ten aanzien van [naam kind 2] waarschijnlijk sprake is van kindeigen problematiek, aan zou kunnen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam kind 1] en [naam kind 2], anders dan hun brussen, voorafgaand aan de uithuisplaatsing niet bij de grootmoeder zijn opgegroeid en dat zij een veilige en vertrouwde basis hebben bij hun pleegouders.
Van onveiligheid in het pleeggezin is bovendien niet gebleken. Door pleegzorg en de GI is naar aanleiding van de uitspraken van [naam kind 1] onderzoek naar de signalen van mishandeling en seksueel misbruik gedaan. Daaruit zijn geen zorgen naar voren gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de conclusies van de GI en pleegzorg te twijfelen.
Wat van het voorgaande ook van zij, nu de aanvaardbare termijn inmiddels ruimschoots is verstreken gezien duur van het verblijf in het pleeggezin en de behoefte aan duidelijkheid over de plek waar de kinderen gaan opgroeien, kan de rechtbank niet anders dan het verzoek van de moeder om [naam kind 1] en [naam kind 2] bij grootmoeder te plaatsen afwijzen.
Aanhoudingsverzoek/Contra-expertise op grond van art 810 Rv
De moeder heeft verzocht de behandeling van het verzoek van de Raad aan te houden totdat er een contra-expertise is verricht ex artikel 810a Rv. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen op grond van het volgende.
Het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging van de moeder over [naam kind 1] en [naam kind 2] is bij beschikking van 10 december 2020 op verzoek van de moeder (voor onbepaalde tijd) aangehouden, in afwachting van de uitkomst van de klachtprocedure.
Op 13 juli 2021 heeft de directeur van de Raad beslist dat de klachten van de moeder ongegrond zijn, onder verwijzing naar het advies van de klachtadviescommissie.
Uit het advies van de klachtadviescommissie komt onder meer naar voren dat het raadsonderzoek op verzoek van de moeder tijdelijk is stilgelegd om te wachten op het rapport van iMindU. De commissie heeft geconstateerd dat de Raad de weging van de informatie uit het rapport in het raadsrapport voldoende zichtbaar heeft gemaakt. De contra-expertise bevatte volgens de commissie veel informatie en conclusies over kwesties die voor beantwoording van de vraag die bij de Raad voorlag niet relevant was. De Raad heeft zich aan de onderzoeksvragen gehouden. De commissie heeft daarom geen aanleiding gezien om vast te stellen dat er sprake is geweest van onzorgvuldigheid, noch in het proces van het onderzoek, nog in de wijze waarop is gerapporteerd. De commissie vindt het Raadsadvies goed onderbouwd, waarbij de gebruikte kopjes helder zijn en feiten, verklaringen en conclusies duidelijk zijn gescheiden conform het Kwaliteitskader.
Na de mondelinge behandeling van 10 december 2020 hebben er ten aanzien van de overige verzoekschriften met betrekking tot de verblijfplaats van [naam kind 1] en [naam kind 2] en met betrekking tot de omgang met de moeder en de grootmoeder respectievelijk op 5 februari 2021, 30 maart 2021, 8 juni 2021 en 26 oktober 2021 mondelinge behandelingen plaatsgevonden, die telkens een dagdeel hebben geduurd. De mondelinge behandeling van 21 december 2021 heeft twee dagdelen in beslag genomen.
Het dossier bevat een (verouderd) KSCD-rapport van 4 mei 2018, een rapportage van iMindU van 10 december 2020, een deskundigenrapport ex artikel 810a lid 2 Rv van het NIFP van 10 november 2021 en drie verslagen van de bijzondere curator, die op 12 januari 2021 is benoemd om de stem van [naam kind 1] en [naam kind 2] te vertegenwoordigen.
Gelet op al hetgeen in onderhavige zaak is ingezet om het opvoedperspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] te bepalen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat geen of onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van equality of arms.
Dat het advies van iMindU niet is opgevolgd, maakt dat niet anders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] nogmaals blootstellen aan een onderzoek, waarbij zij wederom worden geconfronteerd met de dreiging van het verbreken van een opvoedsituatie, waarin zij al vier jaar lang aan hun ontwikkeling toekomen, en daarmee onduidelijkheid over de plek waar zij opgroeien, acht de rechtbank niet in hun belang. Een nieuw onderzoek acht de rechtbank te belastend voor [naam kind 1] en [naam kind 2]. Bovendien zou het risico bestaan dat hun positieve ontwikkeling in het pleeggezin daardoor stagneert. Hun belang verzet zich tegen het verzochte onderzoek.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om een beslissing op het verzoek van de Raad van 6 oktober 2020 nog langer aan te houden dan reeds is gedaan en wijst het daartoe strekkende verzoek van de moeder af.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] en [naam kind 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er onveranderd sprake is van spanningen tussen de moeder (en de grootmoeder) en de pleegouders. Dit brengt een risico met zich mee voor de positieve ontwikkeling die [naam kind 1] en [naam kind 2] in het pleeggezin doormaken.
Het is voor de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] van groot belang is dat sprake is van een goede (werk)relatie tussen de moeder, de pleegouders en degene die de voogdij uitvoert. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn degenen die eronder te lijden hebben indien de verstandhouding tussen deze drie partijen verstoord blijft. Voor [naam kind 1] en [naam kind 2] is het immers cruciaal dat alle betrokkenen samenwerken en het contact tussen hen en de moeder en de familie – voor zover dat mogelijk is in relatie tot hun draagkracht – stimuleren.
De rechtbank doet in dit verband nogmaals uitdrukkelijk een appel op alle betrokkenen om in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] een mediationtraject te starten om aan het herstel van het onderlinge vertrouwen te werken en de samenwerking te verbeteren.
De rechtbank vraagt de hierna te benoemen voogd daarom uitdrukkelijk om zich hier voor in te spannen.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, BW wordt de moeder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2], veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in het bewind.
Zoals in de tussenbeschikking van 13 juli 2021 is bepaald, zal de rechtbank thans een definitieve beslissing nemen over de betaling van de uiteindelijke kosten van het deskundigenonderzoek. Deze bedragen blijkens de door de rechtbank geaccordeerde facturen van 3 november 2021 en 19 januari 2022 ten aanzien van
deskundige [naam 6]: € 10.593,84 en ten aanzien van deskundige [naam 7]: € 8.160,34.
Ingevolge artikel 810a lid 3 Rv dient het aan de deskundige toekomende bedrag overeenkomstig algemene maatregel van bestuur te stellen regels door de rechter vastgesteld en ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige te worden betaald.
De aangehouden verzoeken C/10/592036 / JE RK 20-532, C/10/614635 / JE RK 21-588 en C/10/609271 / JE RK 20-3382 zullen worden afgewezen, voor zover daar nog niet op is beslist.
Op de aangehouden verzoeken ten aanzien van de omgang (C/10/616299 / JE RK 21-861 en C/10/615881 / JE RK 21-787) zal bij afzonderlijke beschikkingen worden beslist.

Slotoverweging

De rechtbank kan zich voorstellen dat de beslissing betreffende de beëindiging van het gezag en de afwijzing het overige verzochte, strekkende tot plaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de grootmoeder, de moeder (en haar familie) zwaar valt.
Gegeven de omstandigheden heeft de rechtbank echter - kijkend naar de belangen die centraal staan, te weten die van [naam kind 1] en [naam kind 2], - niet anders kunnen beslissen.
Nu met de beslissing het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] duidelijk is, hoopt de rechtbank dat de verhoudingen de komende tijd zullen normaliseren en daardoor de spanningen zullen afnemen. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank een mediationtraject in dit verband van belang.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam moeder], geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder], over [naam kind 1] en [naam kind 2];
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] te doen;
wijst af de verzoeken met zaaksnummers C/10/614635 / JE RK 21-588 en C/10/609271 / JE RK 20-3382, voor zover daar nog niet op is beslist;
wijst af de overige (aangehouden) verzoeken;
stelt het aan de deskundige [naam 6] toekomende bedrag op € 10.593,84 en bepaalt dat dit bedrag ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige zal worden betaald;
stelt het aan de deskundige [naam 7] toekomende bedrag op € 8.160,34 en bepaalt dat dit bedrag ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige zal worden betaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.C. Enkelaar en T. van den Akker, kinderrechters in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.